De Nieuwe Gids. Jaargang 9(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 279] [p. 279] Herinnering. Door H.J. Boeken. I. Straat van Messina. Aan Vincent. Mijn goede Broeder, die op verre tochten, Mij mede-naamt, uw trouwen kameraad, Niet trouw aan U, want verder ging wat zochten Mijne oogen niet, maar de innerst kamer-raad Van mijn vernuft en de opspoor der gewrochten Waarmede de aarde vol-ligt en de raad Der historie en glorie, nooit verzaad, Haar volgooit wonder schoon, monstergedrochten. Daar ligt het vol; wij reizen langs de steden, En over zeeën, blauwe meeren blank, En zien de stedetjes van 't lang verleden En zien hun beurte-scheepkens maste-rank, - Maar grooter is de twee-spronk van ons leven, Die beiden kwamen van eens mensch-paars leven. [pagina 280] [p. 280] II. Parijs. Voor Alphons Diepenbrock. Ik hoord' door uwe straat' stampvoets passeeren 't Flauw roepen van het lied der Republiek, En 't stuwen-òp van massen heroïek, Schimmen van eens, wat kan het hun nog deeren? Ik zag en hoorde hoe zij nog teeren Op de' ouden roem. Staat façade en portiek Van 't oud gebouwsel, zelf afspiegling ziek Van 't vast Gebouw van Rome en van zijn Heeren. Maar daar ook woonden Heeren, Konings-mannen, En in de stad de groote Heer, het Volk. Zij kwamen saam, Aartsenglen in de wolk Streên mee: naar beter oord was 't g'luk verbannen. Nu ziet me' er nog van 't eeuwig Schoon tragedie, Hoe God-Kind Jeugd schip-breukt op weerlds comedie. Vorige Volgende