De Nieuwe Gids. Jaargang 9
(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
Amsterdamsche Kroniek. Door Victor Lescaljé.Frankrijk, Holland en Duitschers (Vervolg).Nietzsche is een filozoof, die tegenwoordig veel wordt aangehaald, zoo niet gelezen. Misschien zou men aan Nietzsche kunnen demonstreeren, hoe te veel Eruditie ook den gevoeligsten mensch ongemerkt weet af te leiden van den Rechten Weg in het Doolhof van den waanzin, - slechts eenvoudige menschen kunnen een Werkelykheid zien - maar het zal niet allernoodzakelykst zijn. De Tijd die komt staat zoo levensvol voor ons met een nieuwe onomstootelyke waarheid van leven in eenvoud en oprechtheid, zij die zal geven met de eene hand de gezondheid en met de andere den immer genietend-verlangenden Wil, dat 'k Nietzsche's naam reeds geboekt zie in een historie-rol, die alleen lateren zullen ontvouwen om kennis-nemende van de afschuwelyk nerveuzige verwarring in denken en doen dezer tijden, zichzelven het geluk heerlyker bewust te maken. Relatie-filosofie, geen synthetisch-cirkelmakende rustgevende Wijsheid, maar een uiterst argstig zoeken, een uiterst argwanend meenen gevonden te hebben en weer een uiterst pijnlyk verliezen van den vasten gedachten-grond en het zoeken weer, weer, waaròm toch: om te hebben een theorie over het Leven, duivelsch oorkussen, alsof niet altijd het Leven mystificeert en doodt die, niet te vreden dankbaar | |
[pagina 274]
| |
te belijden de daden die het Leven door hen heen doet, trachten hare onbegrepen Grootheid op menschelyke plannetjes na te teekenen om de bevroren figuurtjes in hunnen salontafel-vollen hersen-kamer op te zetten. Filozofie moet bewegen; goed! lijnenconstruktie's waarmede ge beeldt, maar die lijnen moeten niet zijn gestolten gedachten, maar banen waar langs het leeft en wisselt en elkander kruist, en een relatie-filozofie leeft niet, maar spijkert zich zelf vaster met elke nieuwe gedachte op den grond, die wel draait, maar waarover nog sneller in vast voortschrijdende drommen de menschen schrijden, het onbekende verlangend te gemoet. Hetzelfde zeg ik in de woorden, dat Nietzsche een snelvoorbijgegaan tijdelyk filozoof was, in tegenstelling met alle klassieke filosofieën der Grieken, der Joden, der Kristenen, der Chineezen, die allen in hoogste instantie tot ééne dezelfde grond-gedaante zijn terug te brengen, alleen te verklaren door het aannemen van het feit: het menschenleven steeds eenzelfde funktie van éénzelfde Mysterie, 't welk van uitwendigen vorm alleen tot in het oneindige afwisselend schijnt. Geen kleine relatie-filozofieën dan meer; maar het weeromzoeken dier éénige, DE menschelyke waarheid door ieder echt mensch met het vermogen van begrijpen naar de mate van dat vermogen te vatten, weg met het Schopenhauer- of Nietzschisme, maar een gevoelig en behoedzaam tasten in de verschijnselen des levens, om te vinden, wàt ook voor òns waar is in de Klassieke Filosofieën die door de vernietiging der Eeuwen heen dreven als gepantserd door de onzichtbare Waarheid zelve, en dan gebouwd een nieuwen Tempel in welks schaduw en luwte het bloeizaam wonen zij voor het volk van Nederland. En de filozofisten, de analyzeerenden, wier gevoel leeft het Leven brekende, in stede van wat zijzelven het eerst gebroken zagen te komponeeren voor anderen tot hoogere eenheid dan te voren, ze blijven zich bepalen te zijn het politie-korps tusschen het onvollediglyk denkend stadsvolk, en zoo zuiverlijk mogelyk, hoewel kleiner zienden, | |
[pagina 275]
| |
leveren ze anderzijds bouwstoffen tot kompositie's waarvan zij zelven noch vermogen noch wenschen te droomen!
In de voorrede-zelfkritiek van ‘Die Geburt der Tragoedie’ zegt Nietzsche terloops hoe hij ‘das grandiose griechische Problem, durch Einmischung der modernsten Dinge verdarb,’ zich, naar hij verklaart, verkeerdelyk voorstellende dat het Duitsche Volk zou worden er één groot-machtig van een nieuwe tragische Schoonheid, helden-volk alleen door het Leven te dooden naar het lichaam maar ter verheerlijking van den Geest, en die zich louterst want ònstoffelykst uitsprekende in de muziek. Is het niet een erkenning van wat wij ter dagelyksche pijniging om ons of liever naast en weldra onder ons zien: de niets-waardigheid van het Duitschland van heden en der toekomst, als dezelfde man Dichter-van-het-oogenblik toch, ongelijk belijdt in de volgende woorden: ‘Ik weefde een net van verwachtingen om de verbeeldingen, die ik had van mijn volk heen, hier, waar in werkelykheid niets was te hopen. Ik wàs fantast: stellende het Duitsche Zijn, laatstelyk uitgesproken in (Wagner's) muziek, als den aanleg van den meest onafhankelyken tragiesch-grootsten Volks-staat van Europa - want zie! pompeuslyk huldigende den uiterlijken schijn van één heerschend communeel-politisch Rijk heeft het zelfde land, kort nog geleden met den Wil en de Kracht tot leiden van dit werelddeel nu afstand gedaan van alle werkelyke, innerlyke grootheid en is teruggezakt tot eene verburgelykende alliantie met de Demokratie en de moderne Gedachte. ‘In der That, inzwischen lernte ich hoffnungslos und schonnngslos genug von diesem deutschen Wesen denken, insgleichen von der jetzigen deutschen Musik, als welche Romantik durch und durch ist und die ungriechischeste aller möglichen Kunstformen: überdies aber eine Nervenverderberin ersten Ranges, doppelt gefährlich bei einem Volke, | |
[pagina 276]
| |
das den Trunk liebt und die Unklarheit als Tugend ehrt, nämlich in ihrer doppelten Eigenschaft als berauschendes und zugleich benebelndes Narkotikum’.Ga naar voetnoot1) Ik vroeg naar een Duitsche stem, die de rechtmatigheid van wat al Duitschig gedoe zich heden ten dage niet weinig aanmatigt, wilde verdedigen, en zeker de edelste stem van dat gansche land en die daar droevig-oprecht is, stelt ons, die alle Duitsche elementen in Holland's tegenwoordig leven vervloeken, in 't gelijk, en is zelf reeds als een verderf-profeet van zijn dicht-oorig volk na deze laatste, wreedste vermaning verstomd.
Ziet nu toch uit uwe ramen, Holland's Volk, weet gij niet dat het Duitsche keizerschap heeft een messen-winkel in de Kalverstraat dezer eeuw, weet gij dan niet dat hier te winnen is met bedreigingen en diplomatiek een koningskroon, en Indië, Indië, waar drie vierden van u zonder dat gij 't weet wellicht, lustig van leeft! Maar het Land is u onverschillig niet waar, ge zijt somtijds kosmopoliet? Gaat dan elders uw fortuin zoeken, daar zijn hier armeren, die uw stuksken grond wel verdedigen zouden, die nog geen vreemde talen spreken als uw verweekte mondjes en die dit land alleen liefhebben en bewoonbaar vinden en elders nooit. Of ge zijt theoretisch socîalist en droomt u een Amerikaansch Luilekkerland voor uwe menschelyke behoeftetjes en zoudt reeds de gansche Liebknechterij insmokkelen over de grenzen? Ja, zoo ge niet wist dat het Hollandsch Volk zelf de eerste zou zijn u met Duitscher en al in haringtonnetjes te pakken en naar die drooge hooggebergten terug te zenden! Want als de Hollander is een waterrat, is de Duitscher | |
[pagina 277]
| |
een stokvisch - een schip? de ander een stokpaard - een losbol? de ander een stokdrager. Hebt gij dan nooit, gij, mijnheer Van der Goes, Troelstra of wie ookGa naar voetnoot1) met voorzichtig gekomponeerde berekeningen dit landsbestaan tot niets zou maken, als de eigen povere gedachtetjes maar verwezenlijkt werden, hebt ge dan nooit de werkelykheid gezien (waar wilt gij het volk toch mee leeren, de arbeiders, die van de abstraktie's waaronder zij leven geen notie hebben en ook niet verlangen te hebben, en alleen vragen met eerlyk werk volop verdiend brood? of zijt gij soms groote denkers?), ach zaagt ge nooit een Duitsch arbeider of een Franschman naast een Hollander?.... De Hollander zou voor u den hoed afnemen erg stroef en onhandig maar om het wat gemakkelyker te hebben, uw onrustige stem niet meer te hooren. De Duitscher kwam lallende op u af, om zich aan te stellen als uws gelijke, de Franschman zei een guitigheidje, u lachende latende alleen, zeker spoedig u te vergeten. Maar gij die zoo zit te peuteren aan een maatschappij die van onder op verworden zal, maar waarachtig niet echt en frisch en spoedig door uw altìjd kwasi toedoen, ge vergeet altijd dat echte menschen noch ùw abstractie's noch uwe maatschappelyk tot hen afdalende welwillendheid van noode hebben. Wat het volk wil en zal, weet het volk zelf wel, dat nu in ons land niet meer zonder stem is, niet uwe half-akademische, half-dilettanterige geleerdheid. Gij zijt dekadenten van uw geschiedboekjes, die leerden dat in de Fransche Revolutie die meneer advokaat was, gene assuradeur - altijd en altijd weer dekadenten in ons land van vreemden! De eerste Duitsche socialistenprins of pretendent voor den troon, dien gij 't Land binnenhaalt zal u tot hofnar maken, Mr. Troelstra en Van der Goes tot pluim-graaf. | |
[pagina 278]
| |
Nogmaals zet ik de verscheidene landsluiden naast elkander, en wat een scherpe proef is op de geaardheid van mannen: tegenover eene vrouw. En dan is de Hollander verlegen, wat laf, en uit verlegen heid onbeleefd, - een Franschman korrekt amusant bijna lastig, - maar een Duitscher met den wil om supreem te schijnen: òf sentimenteel, òf, ja meestal grof en ploertig. Een Duitscher laat niet leven. Zoo hijzelf al leeft. Elke connexie van ons Land met Duitschland, buiten de Muziek, is een kloof, een gaping des Doods.
(Wordt vervolgd.) |
|