De Nieuwe Gids. Jaargang 9(1894)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] Kinderraadsel, door P. Tideman. Van Deventer kwam eens een heer, met hooge hoed en paraplu, zijn hoed knikkebolde op en neer, flink pikt de paraplu. Hij heeft een hoofd van kokosnoot, een baard van zeemans-wier, hij stopt zijn vrinden in een sloot en praat met Zondags-zwier. Dan heeft die heer een lange leer, daar klimt hij 's middags op, en heeft hij hoed en paraplu gehaald, dan zit hij als een Grieksche beer dra brommend op den top. Ge ziet hem zitten op deez' PLA(a)T, o-ver zich-zelf verheugd, dees neuze-wijsheid op 't gelaat toont u de antieke deugd. Zie, met een kijker van verguld, [pagina 193] [p. 193] van zeven el bijna, zoekt hij met ijselijk geduld de hoogste wolken na. De dorps-mensche' in verbazing staan, begrijpen wel 't geduld, maar niet het op een leer gaan staan, en niet die kijker van verguld. ‘Ik zie de wolken 't best’, zegt Netje, ‘als 'k op mijn blauwe taboeretje, voor 't groen huisdeurtje zit.’ En Pleun, de mulder, zegt: ‘wa's dit? een kip op stok, en legt geen ei, dat noem 'k je werk met averij.’ Maar Mie de magere toover-heks, in 't paarsche boevejak, zegt: ‘Vette Pleun, houw je gemak, 't vertelsel van dien grijzen man zit in mijn paarsche pak.’ Mèt haalt ze een groote foliant zoo uit haar falbela, die was gebonde' in goud-fezant en rook naar peprica: ‘Wat ik je lees, is altijd waar: die man was eens heel braaf, en maakte kinderrijmpjes klaar, hij rijmde als een raaf. Maar toen het heer wat ouder was, en 's middags at bij Kras, toen ging hij liever wandelen en naar de wolken zien, dan boonen en amandelen [pagina 194] [p. 194] aan kindjes aan te biên. Dat ging een Reus fameus verdrieten, die pakt hem losjes bij zijn boord, en wipt hem met drie zwarte pieten zoo naar het kerk-plein voort. En heit de klok nu twalef uur, dan moet hij elken dag in zijn hansop en paraplu en hoogen hoed geleerden ladder op, en elken dag wel dertien uren moet hij, naar wat hij toch niet uitvindt turen. Nog zei de Reus: 'k beloof het je, dat duurt tot dat je sterven gaat, dan bak ik in een oventje van jou een wild-gebraad.’ Toen ging de heks in een onweer. De dorpers stonden stupéfait, een haantje riep: ei, ei, en kindjes voor je gaat naar bed, raadt me even vlug en vrij: Zeg! wie is die meneer? Vorige Volgende