zoo deugdelijk, in zijn volle kracht zich doen gelden.
Maar de heer Van Houten.
Deze onberekenbare man heeft zich met een artikel in het Maartnommer van de Vragen des Tijds schrap gezet tegenover de kathetersocialisten (ik hoop dat het woord nog gangbaar is) onder zijne partijgenooten, en nu in de laatste weken heeft hij een scherpen aanval gedaan op de kiesrechtontwerpen.
In de Middelburgsche Courant verscheen eene serie artikelen van zijne hand, waarvan de laatste drie aan het kiesrecht waren gewijd.
Het eerste legt den heer Tak ten laste, dat deze door het eischen van beide kenmerken, dat van geschiktheid en welstand te zamen, de Grondwet verkracht, die de aanwezigheid van éen kenmerk als voldoende voorschrijft. Daarna wordt betoogd dat de bepalingen omtrent de uitsluiting der bedeelden onvoldoende zijn om doel te treffen. En eindelijk dat niet deze uitsluiting, maar de positieve eisch dat de kiezer in het onderhoud van zich en de zijnen voorziet, de toekenning van het kiesrecht moet bepalen.
Zoo is de heer Van Houten aangeland bij den ‘in zijn stand gezeten werkman’, de formule van den heer Gleich-man en van de Liberale Unie in haar kinderjaren.
Over de kenmerken waardoor die werklieden zullen te onderscheiden zijn, laat hij zich nog niet uit, maar na dit artikel is van hem zeker een amendement te wachten, en is het waarschijnlijk dat de strijd door hem met den heer Tak zal worden uitgevochten.
Het dunkt mij niet twijfelachtig waar de zege zal blijven. In de verkiezingen te Leeuwarden, Gouda en Beverwijk liggen duidelijke aanwijzingen, dat het ontwerp in het land met ingenomenheid is ontvangen. De lessen der onlusten hier en daar zijn voor de burgerij niet verloren gegaan. Zij gevoelt den indruk dat er onder de misdeelden een beweging aan 't groeien is, waartegen zij niet is opgewassen. En zij zoekt daarom hare macht te vestigen op breeder grondslag. Want om 't regeeren blijft het haar, evenals