De Nieuwe Gids. Jaargang 8(1893)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] Verzen door Herman Gorter. I. In het grof duister zit mij eene vrouw en tast de toetsen als in gemonde kan, stroomen, ze stroomen mij toe, ik een man, word door de sombre muziek als een vrouw. En in een kromme lijn, als van een touw, drijven mijn ziel uit liederen, de ban van droefheid drijft ze uit me, ze zijn van droefenis strak, worden als zeenat flauw. Altijd wanneer ik hare vormen zie en haren greep, hoog en majestueus, dan wordt mijn ziel zoo welk en harmonieus - hard en hoekig als rots - zij is het die mijn hart tot in haar hart heft en haar keus mist mij nooit, wen ik ook afkeerend vlie. [pagina 242] [p. 242] II. Ik was nog jong toen ik op eenen dag de Kunst zag tot den grond, die ik wou maken, zij zag mij aan met dezen langen lach, die van de spijlen van de zon komt blaken. Ik dacht: het is de tijd nu voor den dag, dat schittert door de Nederlandsche sprake dat, wat ik met mijn beide oogen zag, als door een boog der zonne zilvren spaken. Mijn hart beeft en mijn oogen zien den bal, waarin 't vol schiet van boomen, waters stroomen, en waarin haar lachen weerklinken zal. Want altijd ben ik na dien tijd geweest uitziende naar die wereld die zal komen - zooals het licht alleen, is mijne geest. [pagina 243] [p. 243] III. De morgen-frischte komt van uit de zee, het natte veld is groen kristal en zonnig en zacht bestoven van het schuim, dat wonnig rolt over 't grasgroen kristal; en de snee der scherpe lucht dringt in het huis, dat bree zijn vensters op het duin opent, en honnig de roode wolken, druipende van honig, mijn mond langs gaan waar 'k zit in mijne stee. En liefde murmel ik diep in de koelte, en liefde stroomt het huis uit langs het duin, een stroom die 't land in tweetal armen vat. Ik ben de bron en uit mij stroomt het nat, hier is het bronoord, stille kamertuin, hier hangt mijn hart, des springbrons hoog gestoelte. [pagina 244] [p. 244] IV. God kleedt de lente aan in witte kleeren, God maakt het begrip in mijn hoofd zoo helder, God maakt de wereld schoon en wil het wel der menschen, die dralen om 't gebruik te leeren der Rede, waarmee zij hun geluk vermeeren, totdat het wordt als hemel, zonder tel der wolken, want elk ding is de vermelder van God, die is eindeloos aantal keeren. God is geheel en wij zijn zijne deelen, laat ons dan ook aan God een lofzang zingen, want terwijl wij het doen, prijzen wij 't eêle bestaan van ons zelve en alle dingen, en laat ons ook lofzingende opspringen, en neerdalen, het lied in onze keelen. Vorige Volgende