| |
| |
| |
Verzen, van Henriëtte van der Schalk.
Nu heeft de morgen voor goed afgedaan
zijn vrees-aanjagende stroeve gezicht,
en als een hooge grotzaal die met licht
blank gemaakt wordt, komt hij feestelijk aan.
En ik sta, rechtlachend zie ik hem gaan
en komen en gedenk, hoe 'k een gewicht
hem achtte en klaagde, dat ik opgericht
hem niet kòn drage' en kromp voor zijn kille aan-
raking en weende, dat ik weder sliep.
En hoe hij nu geworde' is als een vriend
die niet verschrikken kan, schoon hij ook riep
en wekte in nachtdiept', wijl hij zoo veel maal
bode van vreugd was, dat zijn stem verdient
te heeten fanfare van zegepraal.
| |
| |
Schemering is het doodgaan en vertrekkend
begeven van dingen die zijn gegleden
mee met den dag, en steunde' als vertrouwdheden,
en ware' als scheidingen, wegen behekkend.
Plekkend beschenen witte heerlijkheden
van dag den morge', en onbevreesd zich trekkend
was daaraan op, 't hart dat nu is zich rekkend
uit wanhopig naar de vreemde leegheden
van den avond en zijn gemaskerd gezicht, -
maar de dingen die hem zullen behooren
houden hun oogen nog zoo vragend gericht;
en de verledenheên hebben verloren
hun glans, en liggen van al hun bekooren
leeggeloopen, met een verdrietig gezicht.
| |
| |
't Hoogleven der momenten geeft het niet,
en niet heugnis van weidsche aardlichtingen,
maar d' onverschillige verrichtingen
en liefheden van het vrouwe-gebied
te maken tot een rei van stichtingen
- barmhartigheden, die géén sterv'ling ziet -
dat is de groote lichtschepping, die giet
de konstante gelaats-verlichtingen
over die jonge' en oude' en maakt hun praten
en de kadens van hun bezorgde handen
't hart rustigend als d' oogen flauwe glooi-ing,
en 't bij hun zijn en toekijken, vermooi-ing
van voele', als gaan uit ratelende straten
waar stille schepen slapen, die daags landden.
| |
| |
En toen begon een stem zacht uit te schijnen,
dat was als oop'ning van verborgenheden
en als op waters bloemen glijden, gleden
de hartedingen mede, zonder schrijnen
tegen die wanden, waar in verwoedheden
mensche' aan rameie', en die toch nooit verdwijnen
geheel, en sluite' in cirkelende lijnen
arme menschen, arme afzonderlijkheden.
En 't was verwonderlijk goed, d' atmosfeer
te voelen van dat gouden uitgaand spreken
telkens opdagend als een verwijd verschiet,
als een, dat men nu eerst met oogen ziet
maar waarop vèèl droomen zijn neergestreken,
en weer vindt schoon als droomend, maar nog meer.
| |
| |
Samenkomen van oogen is gebroken
muziek, hun roeringen zijn wonderbare;
en verschuiving van wanden onzichtbare
die weerend bouwden ziele' om zich. - 't Gesproken
wordt dan geweten 't onbeholpen zware
van poginge' ontoereikende, en verstoken
met schaamt. - Denkstralen schieten op als spoken,
beangstigend door 't onverwacht; vervaren-
brengend rijst volle erkentenis, en zeeën
ziel liggen open, sprakeloos ontbloot.
Dan, niet een lang verdragen van te groot
genot is dit, en als vermoeide armeeën
scheiden ze ontdaan en zich niet onder-winden
samen te komen en dit weer te vinden.
| |
| |
Liefste van dingen zijn de binnen-eigen
die zoo lang 't bevriendelooze leden,
dat zij de monden pijnlijk toededen
verrukt te voele' opleve' in nieuw niet-zwijgen.
Oogen gespeend van uiterlijkheden
worde ooren die naar hooren stilte neigen,
en schatte' uit die mijnen van aandacht stijgen
voor de gelijken en de òpheden.
Van die staan de' eenen met handreiking wachten,
ééne beweging: mijne zijn gekomen
in warmenden, voelen er veilig thuis.
Maar d' andren, zij als mast-toppe' in gebruisch
van rondom golve', en waar moge' overnachten
vér-willende vogels, van vleugels loome.
|
|