De Nieuwe Gids. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Antwoord aan F. van der Goes. Door J. Stoffel.Op de geduchte afstraffing, die ik van den heer Van der Goes heb ondergaan naar aanleiding van mijn laatste artikel in dit tijdschrift, past een antwoord, al zou het alleen zijn om te toonen dat ik nog niet geheel en al plat geslagen ben. In de eerste plaats beken ik schuld; ik had het opschrift socialisme tusschen aanhalingsteekens moeten zetten, ten einde hiermede te kennen te geven, dat ik het socialisme bedoelde, zooals het zich voor een gewoon mensch tegenwoordig vertoont en in redevoeringen en geschriften wordt gepredikt. Ik had mij dan het verwijt kunnen besparen van Van der Goes, dat ik van zijn verheven socialisme niets begrijp, en hem de moeite kunnen uitwinnen dit laatste nog eens wéér te verdedigen. Het deed mij in mijn ziel leed, dat ik de aanleiding ben geweest, dat Van der Goes een oogenblik de olympische kalmte verloor, die hem zoo goed staat. Naar aanleiding van zijn artikel heb ik zijn vroeger verschenen stukken over dit onderwerp nog eens herlezen en ik erken, dat Van der Goes gelijk heeft, wanneer hij zegt, dat zijn socialisme niet is aangevallen. ‘In het socialisme’, zegt hij, ‘zal geen onderworpenheid | |
[pagina 202]
| |
zijn, die zal worden achtergelaten in de kapitalistische periode. In het socialisme zal alleen regel zijn, de regel, die het belang van ieder en allen dient.... De menschheid zal zich een organisatie hebben veroverd om te komen tot de nu nog ongevonden Vrijheid. Elke aanslag op die organisatie zal een aanslag op de vrijheid wezen. Ieder spoor van vroegeren dwang moet zijn gerukt uit het brein en vernietigd in de praktijk, vóordat de organisatie aangenaam is in de gedachte, uitvoerbaar in de werkelijkheid. Dan zal de liefde voor buitensporigheid van tegenwoordig, de tevredenheid met een bestaan, dat de lasten van anderen verzwaart, veranderen in de gehechtheid aan den regel, die ieders werk verlicht, in getrouwheid aan een stelsel, dat niemand te genieten geeft van eens anders ongeluk.... In het socialisme zal geen gevaar zijn voor den dwang van een meerderheid, zooals de burger-economen vreezen, die de woorden gebruiken van het afschuwelijk partijleven- en parlements-jargon van onze leelijke eeuw..... Want niet enkel dat dan op de aarde wonen zullen de rechtvaardigheid en de wijsheid en wij met hen zoo vertrouwd zullen worden als met onze goede vrienden, doen wat zij aanbevelen en wij erkennen als doelmatig en billijk; zij zullen niet enkel een papieren lichaam hebben, te verfrommelen, te bekladden en te scheuren, zooals ieders baldadigheid wil, en opgesloten blijven in de hoofden van enkele aparte menschen met eenige vrijheid van doellooze wandelingen in litteratuur, maar eindelijk en voor het eerst op de wereld neerdalen als een mensch geworden zoon van God, die niet zal worden gekruisigd, ja een levende Drieéen-heid onsterfelijk in het leven.’ Ik kan het niet zoo mooi uitdrukken als Van der Goes, maar ik geloof te mogen zeggen, dat hij zich de ontwikkeling der maatschappij tot het door hem beschreven ideaal zóó voorstelt, dat in de eerste plaats maatregelen worden genomen, die ten gevolge zullen hebben, dat de gemeenschap den grond en de produktiemiddelen in handen krijgt (verkorting van den arbeidsdag, arbeidswetgeving, vaststelling van een minimumloon). Zijn de arbeidsmiddelen in de handen | |
[pagina 203]
| |
der gemeenschap, dan zal men in den eersten tijd het beginsel toepassen van ‘loon naar werk.’ ‘Wanneer dan’, zegt Van der Goes, ‘de organisatie vollediger wordt, traditiën van oude “rechten” verzwakken, het verschil in standen ook uit de herinnering van de menschen verdwijnt, geslachten geboren worden en opgroeien, die niets meer weten van een klasse, welke vroeger de arbeidsmiddelen bezat en den arbeid bestuurde.... dan worden de tijden rijp voor een andere regeling der distributie, die breken zal met den maatstaf van geleverde diensten.’ Ieder moet dan werken naar zijn krachten. ‘De verplichting tegenover de gemeenschap’, zegt Van der Goes, ‘is niet eer vervuld vóór ieders inspanning bereikt het uiteinde van zijn vermogen,’ Een stoffelijke maatstaf voor de berekening van de waarde van ieders diensten is dan vervallen en allen zullen een gelijk aandeel genieten van het gemeenschappelijk arbeidsproduct. In het derde stadium zal het gemeenschapsgevoel zóózeer zijn ontwikkeld, dat een toestand mogelijk wordt, waar niet alleen ieder arbeidt naar krachten maar ook neemt naar behoeften. ‘Ieders behoefte, door geen opzettelijke inmenging van de gemeenschap beperkt en alleen gebonden aan den regel van eigen verantwoordelijkheid, zal dan de maatstaf van ieders consumptie zijn.’ ‘Bij het voortdurend sterker worden van de organisatie zal het geheele denkbeeld van eigendom vervallen, zooals het afwezig is in een gezelschap van beschaafde lieden aan een overvloedige tafel.’ De wenschelijkheid van zulk een maatschappij heb ik niet betwist en niemand met gezonde hersens zal ontkennen, dat wanneer het socialisme en zijn hoogste ontwikkeling, het communisme, vrijwillig is, dit het hoogste maatschappelijk ideaal is, dat de mensch zich kan vormen; het is de verwezenlijking van het duizendjarig rijk van vrede en geluk, ‘waarin de leeuw bij het lam zal liggen en een kind hen zal leiden.’ In dat rijk zal geen behoefte zijn aan een overheid, aan een | |
[pagina 204]
| |
staat, aan wetten; het altruïsme zal daar de plaats hebben ingenomen van het egoïsme. Zonder eenigen dwang zal daar productie en distributie op de denkbaar voordeeligste en gemakkelijkste wijze geschieden. Ieder zal zijn eigen belaug opofferen voor het algemeen belang; er zal zelfs geen eigenbelang meer bestaan. Welk rechtgeaard mensch zou zich kunnen verzetten tegen het streven naar dit ideaal? Ik heb mij aan die snoodheid niet schuldig gemaakt. Ik heb zelfs het eigen beeld van Van der Goes gebruikt van de toekomst-maatschappij, zooals ik mij die voorstel: dat van een overvloedige tafel, waar beschaafde mannen en vrouwen aanzitten, hetwelk ik aan Henry George heb ontleend. Maar mijn grief tegen de socialisten en ook tegen Van der Goes, die hunne tactiek volgt en verdedigt, is, dat zij dat ideaal langs een verkeerden weg willen bereiken. Van der Goes zegt, dat in het eerste stadium van het socialisme, zooals hij zich dat voorstelt, ‘loon naar werk’ zal worden gegeven. Er zal - dit erkent Van der Goes - een overheid moeten zijn, ‘die bepaalt wie de beste diensten hebben bewezen aan de gemeenschap en dus het grootste aandeel mogen genieten in de productie’.Ga naar voetnoot1) Men zal dus de overheid of de Staat - die, volgens Van der Goes alleen door zulke dom-kwaadaardige menschen als ik ben, aan het begrip van socialisme verbonden worden, maar inderdaad door het socialisme worden uitgesloten - niet kunnen missen. Is dan dit eerste stadium van Van der Goes niet het zuivere staatssocialisme, dat door mij is gecritiseerd, welke critiek door Van der Goes niet is weêrlegd? Dat staatssocialisme, hetgeen Van der Goes in de hand tracht te werken door ‘verbeteringen in het loonstelsel krachtens wettelijke bepalingen op arbeid en loon’, en door de proletariërs op te wekken en aan te voeren tot den klassenstrijd, zal niet de voorwaarden vervullen voor het tot | |
[pagina 205]
| |
stand komen van het echte socialisme. Het zal niet strekken om den ‘hartstocht van het egoïsme’ te vervangen door den ‘hartstocht van het altruïsme’. Het staatssocialisme is niet de voorlooper, maar de tegenhanger van het ware socialisme, waarin de menschen vrijwillig zullen werken naar hun aanleg en nemen naar hunne behoeften. Uw fout, Van der Goes, en die van uwe partijgenooten ligt hierin, dat gij meent het socialisme onmiddellijk te kunnen enten op het kapitalisme, terwijl het ware, vrijwillige socialisme alleen kan groeien op het vrije individualisme, dat thans niet bestaat en nog nergens ter wereld bestaan heeft, maar dat wij willen bereiken door het toepassen van sociale gerechtigheid, door de gaven der natuur te maken tot het eigendom der gemeenschap. Uit dat vrije individualisme: de toepassing van het beginsel: IEDER HET ZIJNE, zal zich het vrije socialisme ALLEN VOOR ALLEN ontwikkelen. Een andere weg bestaat niet. Gij, die streeft naar versterking van het kapitalisme door te ijveren voor een bij de wet vastgestelden abnormaal korten arbeidsdag, met het doel daardoor de productie uitsluitend te brengen in de handen van groot-kapitalisten, die alleen in staat zijn de arbeidsbesparende machines te koopen, wier meerdere toepassing dan onvermijdelijk wordt. Gij, die het staatssocialisme toejuicht, dat de macht van de regeerende klasse - en dat zijn de bezitters ook waar algemeen kiesrecht bestaat - tot in het oneindige vergroot. Gij, die het vormen van trust's met vreugde begroet als een middel om de maatschappij rijp te maken voor een revolutie, die haar in het eerste stadium van het socialisme zou brengen. Gij, die het noodzakelijk ontwikkelingstijdperk, dat van het vrije individualisme, zoudt willen overspringen om direct te komen tot de toepassing van het beginsel allen voor allen, - zult niets anders bereiken dan een doellooze revolutie, waarop volgt reactie en een nieuwe barbaarschheid. De socialisten willen alle menschen tot proletariërs maken. Wij streven naar een maatschappij, waarin geene proletariërs meer zijn. | |
[pagina 206]
| |
Zij willen den staat souverein maken - in het eerste stadium van het socialisme van Van der Goes, dat ons onoverkomelijk voorkomt. Wij willen iederen burger souverein maken, niet athankelijk van iemand. Zij willen, dat niemand iets zal bezitten dan alleen krachtens den wil der gemeenschap. Wij willen, dat ieder mensch de vrijheid zal hebben om te arbeiden, te bezitten, te besparen, weg te schenken, wat hij door zijn eigen arbeid voortbrengt, alleen beperkt door het recht op gelijke vrijheid voor anderen. Zij willen ieder burger maken tot een rad in de groote staatsmachine. Wij willen den staat maken tot den gevolmachtigden ambtenaar der burgers, die ons gemeenschappelijk erfdeel, den grond, administreert. Zij willen den Staat in alles laten regelen, bevelen, wetgeven. Wij streven naar zoo min mogelijk dwang, regeling, wetgeving. Zij streven naar despotisme (altijd weer ten opzichte van het eerste stadium van Van der Goes). Wij streven naar de grootst mogelijke individueele vrijheid. Het hunne is een overwonnen standpunt, het is dat van de kindschheid van het socialisme, waarin de geestdrift om den toestand te verbeteren groot, maar de kennis der aan te wenden middelen gering is. Het onze is dat van den mannelijken leeftijd, waarin de wil om te verbeteren en de kennis der middelen hun hoogste punt hebben bereikt. Zij willen een nieuwe maatschappij scheppen, waarin het altruïsme het egoïsme heeft vervangen met naastenliefde en zelfverloochening tot basis, en zij zijn daardoor noodzakelijk revolutionnair. Wij willen geen nieuwe maatschappij scheppen, maar haar doen groeien; wij willen alleen bestaand onrecht opheffen, waarna de maatschappij zich van zelf zal ontwikkelen tot een hoogeren vorm, waarin geleidelijk het altruïsme het egoïsme zal vervangen. Wij zijn dus niet revolutionnair, maar | |
[pagina 207]
| |
kunnen onze hervorming aanpassen aan bestaande toestanden en elke stap in onze richting zal beletten, dat die toestanden nog slechter worden, en integendeel den stroom der menschelijke ontwikkeling naar hooger leiden. Hun leer is gedoemd tot onvruchtbaarheid en zal alleen in de historieboeken blijven leven als een merkwaardig voorbeeld van een wijd verspreide dwaling, ten opzichte van de oorzaak van den slechten maatschappelijken toestand en de middelen ter genezing. De onze zal zegevieren en haar toepassing zal de maatschappij vervormen tot een gemeenschap van vrije burgers en burgeressen, waarin de geest van het socialisme hoe langer hoe meer zal doordringen, waarin de menschen rijp zullen worden voor het derde stadium van het socialisme van Van der Goes. Ik heb gezien, dat de heer Van der Goes zijne beschouwingen als boek wil uitgeven. In dat boek zal dus in de afdeeling: De Leer een hoofdstuk zijn getiteld: Jan Stoffel. Zijn boek zal wijd verspreid en gelezen worden en mijn artikel ligt begraven in een oude aflevering van een tijdschrift, daarom geef ik te wille van de eerlijkheid en onpartijdigheid, hem in overweging om zijn noot op bl. 142 eenigszins uit te breiden. Het komt mij toch voor dat de lezer, die het stuk des heeren Van der Goes leest en het mijne niet, den indruk zal krijgen, dat ik een geestverwant ben van Schäffle, Leroy Beaulieu, Eugen Richter, Mr. N.G. Pierson, Mr. Treub en de radicale partij, terwijl deze heeren zeer zeker in vele opzichten ook mijne tegenstanders zijn. Met een paar woorden mocht de heer Van der Goes toch wel eens omschrijven, wat de door hem zoo scherp gecritiseerde man dan eígenlijk wil, en ik verstout mij hier hem voor te stellen, de bedoelde noot als volgt uit te breiden: Om den heer Stoffel geen onrecht aan te doen merk ik hier op, dat, hoewel ook hij waarde, waarde-grootte en prijs door elkaar stooft, zijne omschrijving van vrije menschen te kennen geeft, dat hij voor toestanden als de hier boven vermelde, niet blind is. | |
[pagina 208]
| |
Hij is namelijk zoo onnoozel te meenen, dat, wanneer volgens de door hem aangenomen theorie, de aarde is gebracht in het bezit der gemeenschap (als gevolmachtigde van alle burgers) en tegen betaling der grondrente (de hoogere gebruikswaarde die het eene stuk grond boven het andere bezit, bepaald door vraag en aanbod van vrije menschen) voor allen toegankelijk is en de monopolies door die gemeenschap in het belang van allen beheerd worden, waren van gelijke gebruikswaarde tegen elkaar geruild zullen worden, zoodat ruilwaarde en gebruikswaarde nagenoeg gelijk zullen zijn en de prijs in goud uitgedrukt beide zal aangeven. Hij meent, dat dit tegenwoordig alleen dáárom niet het geval is, omdat de eigenaar van grond en rente-eischende schuldbrieven in staat is waren op te eischen, waarvoor hij niets in de plaats geeft, en hij veronderstelt, dat met de private grondrente ook de kapitaalrente zal verdwijnen. Tot mijn spijt moet ik ten slotte den heer Van der Goes verklaren, dat hij mij door zijne beschouwingen en zijn critiek niet heeft kunnen bekeeren. Ik blijf het socialisme beschouwen als een streven, dat alleen een agitatorisch nut heeft door te wijzen op een noodzakelijke hervorming onzer doodkranke maatschappij, maar dat, uit het tijdperk van agiteeren overgaande in dat van handelen, niets goeds tot stand zal brengen en wezenlijke hervorming zal tegenhouden.
Mei 1893. |
|