De Nieuwe Gids. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
De Crimineele Anthropologie en de strafwet. Door Dr. A. Aletrino.(Vervolg.)
Merkwaardig is het op te merken hoe, niettegenstaande het vele dat er reeds is geschreven en gedacht over de toepassing der crimineele anthropologie, waar 't betreft de verdediging der maatschappij tegen de misdaad, er nog vele wanbegrippen daarover bij het meerendeel der menschen heerschen. Even merkwaardig is het te zien hoe, waar 't verbeteringen betreft in de toepassing en de redactie der wetten, men zich tracht te verzetten tegen die veranderingen alleen omdat zij door de aanhangers der nieuwe leer worden voorgesteld, terwijl vele dier veranderingen in 't geheel niet met de crimineele anthropologie sensu strictiori samenhangen of eerst bij een verder doorvoeren der verbeteringen met de nieuwe leer in aanraking zullen komen. Men bestrijdt deze voorgestelde veranderingen met argumenten die of hun kracht in een godsdienstig dogma of in het onvruchtbaar scherpzinnig vraagstuk van den vrijen wil zoeken, terwijl 't geheel onnoodig is aanhanger of tegenstander van 't een zoowel als van 't ander te zijn om die veranderingen te kunnen op waarde schatten. | |
[pagina 154]
| |
Voor 't grootste deel kan men dit aan een parti pris toeschrijven, aan een zekere haat tegen alles wat nieuw is, aan een gëincarneerd conservatisme. De wanbegrippen daarentegen vinden hun oorzaak daarin, dat men, niet genoeg op de hoogte van de zaak, eenvoudig blijft napraten wat eenmaal als los daarheen gezegd woord onnadenkend is uitgesproken. Wij vinden het daarom wel der moeite waard in 't kort na te gaan welke verbeteringen men heeft voorgesteld, in de hoop niet alleen daardoor de heerschende wanbegrippen te verminderen, maar ook om misschien andere op te wekken hun krachten te wijden aan de vooruitgang van een wetenschap die nog jong is en die de samenwerking noodig heeft van vele, om tot de hoogte te geraken waarop zij moet staan, wil zij dàt nut stichten dat men van haar mag verwachten. Een der groote verschijnselen waarop de nieuwe wetenschap de aandacht heeft gevestigd, is het verschijnsel dat in de laatste jaren het aantal recidivisten niet alleen schrikbarend is toegenomen, maar om zoo te zeggen nog dagelijks toeneemt. De oorzaak daarvan heeft men gevonden zoowel in de wetten zelve als in de toepassing dier wetten. Wanneer men nog eenige hoop mocht zijn blijven koesteren over den verbeterenden invloed der wetten, of verwacht hebben dat naast 't idee van een zekere wraak, die in de tegenwoordige wetten nog ligt opgesloten, er een moraliseerende invloed van die wetten zou uitgaan, dan bewijst 't aantal recidivisten genoeg dat men een te hooge verwachting heeft gekoesterd. Gaan wij een oogenblik na waaraan dit is toe te schrijven. Iemand die een misdaad heeft begaan, valt in handen van 't gerecht. Wij willen voor een oogenblik aannemen dat hij wordt veroordeeld. Deze veroordeeling geschiedt volgens een bepaald wetsartikel, waarbij het aan de competentie van den rechter is overgelaten de mate van straf te bepalen, den duur der straf, waarmêe de misdadiger de maatschappij moet voldoen. De | |
[pagina 155]
| |
veroordeelde komt daarna en daardoor in de gevangenis of betaalt een zekere boete aan den Staat, en komt na betaling dier boete of nadat hij zijn tijd heeft uitgezeten, wêer terug in de samenleving, overtuigd dat hij zijn schuld aan de maatschappij heeft afbetaald. De omstandigheden die hem eertijds er toe gebracht hebben zijn misdaad te volvoeren, zijn òf dezelfde gebleven òf, en dat zal meestal plaats vinden, zijn door zijn veroordeeling dermate gewijzigd, dat hij binnen korter of langer tijd gedwongen is opnieuw een misdaad te doen. Immers zal hij, na zijn veroordeeling zeer moeielijk zich een plaats kunnen heroveren in de samenleving en zal al te spoedig het woord bewaarheid vinden, dat de straf eerst na de Straf komt. De gelegenheid om op de vroegere wijze of op een andere manier zijn brood te verdienen, is hem ontnomen, hij zal dus van zelf gedwongen zijn eerstdaags wêer een misdaad te doen. Is dit waar wanneer 't iemand geldt die zonder bepaald slecht te zijn een misdaad heeft begaan, veel meer waar zal dit zijn waar het iemand betreft, die zwak van moraliteit een tijdlang in de gevangenis verblijf heeft gehouden, te midden van allerlei slag misdadigers, wier invloed op hem heeft gewerkt en door wier omgang hij nog veel slechter is geworden. Om tot de overtuiging daarvan te geraken behoeven wij slechts de geschriften na te gaan van hen die, 'tzij als directeur van een gevangenis, 'tzij als gevangene zelf met gevangenen in aanraking zijn geweest. En nog sterker pleiten daarvoor de geschriften van sommige misdadigers, autobiographiën, waarin zij de bekentenis afleggen van hun eigen bederf ten gevolge van hun verblijf in de gevangenis, in gezelschap van medegevangenen. Zoowel het boek van Emile Gauthier: le monde de prisons, als de levensbeschrijving van Lacenaire door hem zelf te boek gesteld, en de woorden van den directeur van la petite Roquette, de gevangenis voor jeugdige boosdoeners te Parijs, bewijzen dit. 't Is niet moeielijk dit te begrijpen. Immers de veroordeelde verkeert in de gevangenis met andere veroordeelden, waaronder zoowel betere als slechtere | |
[pagina 156]
| |
zijn dan hij. De invloed dier slechtere nu zal zoowel op hem als op zijn medegevangenen inwerken, zoodat er van het beetje goeds dat er nog in hem was, zeer weinig zal overblijven. In een omgeving als deze, waar de grootte der misdaad als maatstaf wordt genomen ter bëoordeeling van het aanzien waarin het individu onder zijn makkers zal staan, zal van zelf de schaamte over een misdaad moeten plaats maken voor een valsche schaamte en een zich beroemen op den wandaad, ja zelfs een vergrooten en verergeren van wat door hem is misdreven. Daarbij komt de overtuiging die de gevangene heeft, dat hij, eenmaal teruggekeerd in de maatschappij, door die maatschappij zal beschouwd worden als een individu voor wien men zich moet wachten en aan wien men geen vertrouwen meer kan schenken. Hij weet reeds vooraf dat hij, teruggekomen in de maatschappij, zeer moeielijk een middel van bestaan zal vinden, dat het hem bijna onmogelijk zal zijn zoo niet zijn vroegere positie in de samenleving te heroveren, dan toch op een eerlijke manier zijn brood te verdienen.Ga naar voetnoot1) Daarbij komt nog, dat zijn medegevangenen hem zijn daad voorstellen als zou die niet zoo erg zijn als men er van gemaakt heeft, dat zij zijn berouw bespotten en dat zij op alle mogelijke manieren hun best doen hem tot dezelfde hoogte van bederf te brengen als waarop zij zelf staan. Oorzaken genoeg die een geheel bederf van hem die nog te redden was, misschien tot gevolg zullen hebben. Komt nu de misdadiger terug in de maatschappij, ondervind hij na korter of langer tijd, dat het hem niet dan met groote moeielijkheden kan gelukken wêer vasten voet te krijgen, dan zal onwillekeurig de invloed van zijn vorige omgeving zich doen voelen en zal hij zeer gauw de theoriën in toepassing gaan brengen, waarmee zijn geest een tijdlang is gevoed. En zelfs al is 't hem gelukt weêr een eerlijk bestaan te vinden, dan nog verkeert hij in voortdurend gevaar een zijner vroegere medegevangenen te ont- | |
[pagina 157]
| |
moeten, die op alle mogelijke wijzen zullen trachten misbruik te maken van hun bekendheid met zijn vroeger leven, en hem, de gevallen zijn niet zeldzaam, dikwijls zijn met moeite verkregen positie dwingen te verlaten, zoodat hij zich spoedig aansluit bij het heir der misdadigers. Door de kennissen die hij heeft opgedaan in de gevangenis, zal het hem, als hij te zwak is om aan de verleiding wêerstand te bieden, des te gemakkelijker vallen nieuwe misdaden te doen, wijl hij door zijn kennissen een grooter veld ter bearbeiding heeft leeren kennen. Mocht men over de waarheid van het gezegde twijfel koesteren, dan zijn de statistieken daar om dezen twijfel op te heffen. Immers leeren ons de statistieken, dat er maar weinige, zeer weinige zijn die wanneer zij eenmaal met de gevangenis kennis hebben gemaakt, niet meer daarin terugkeeren. Om dit nu te voorkomen hebben de aanhangers der nieuwe wetenschap eenige verbeteringen voorgesteld, die wij in de volgende bladzijden zullen bespreken. Om goed te begrijpen waarin de verbetering eigenlijk gelegen is die de aanhangers der nieuwe leer willen invoeren, moet men zich op het standpunt plaatsen dat deze innemen. Volgens de oudere leer van het strafrecht, of liever volgens de bestaande wetten wordt alleen de orde van de maatschappij in het oog gehouden, terwijl de toestand van den misdadiger òf zeer weinig òf in 't geheel niet in aanmerking komt. Nog altijd zijn de strafwetten doorspekt met het zuurdesem der vrije wil, en is volgens de strafwet de misdadiger iemand die gestraft moet worden. Daargelaten de quaestie of er al dan niet een vrije wil bestaat, wijst de humaniseerende en economische richting onzer dagen er genoegzaam op, een verandering te zoeken voor het deels onpractisch, deels onmenschelijk werk dat gedaan wordt met den boosdoener te straffen zooals dat tegenwoordig gebeurt. Onpractisch omdat de resultaten bewijzen, dat er niet alleen geen verbetering wordt bereikt, onmenschelijk omdat de | |
[pagina 158]
| |
beschaving zich zoo ver heeft uitgebreid, dat men is gaan voelen dat de oude wraakzucht is gaan plaats maken voor medelijden. Daardoor heeft dan ook de overtuiging veld gewonnen, dat men niet meer den misdadiger mag beschouwen als iemand, voor wien men verachting moet voelen, maar dat hij, een mensch evenals de deugdzame, het medelijden waard is dier deugdzamen, die evengoed als hij blootstaan aan gevaren. En die gevaren waardoor de misdadiger geworden is wat hij is, daaraan staan ook de deugdzamen bloot en het is niet hun schuld dat zij òf niet zoo ongelukkig ter wereld zijn gekomen als de misdadiger, òf dat zij bij hun leven in beter omstandigheden hebben verkeerd. En wat de economische zijde van het vraagstuk betreft, begrijpt men dat men met dezelfde uitgaven, zoo niet met mindere, veel betere uitkomsten kan verkrijgen dan nu het geval is. Immers waar men tracht den misdadiger te verbeteren zal men dìt voordeel behalen, dat 't aantal residieven vermindert, met andere woorden dat de Staat niet telkenmale geld behoeft uit te geven denzelfden persoon een tijdlang te onderhouden, telkenmale voor een langeren tijd. De middelen nu om de misdaad zelf en ook den voortgang van de misdaad te bestrijden, kunnen wij verdeelen in drie groepen in praeservatiefmaatregelen of maatregelen om de misdaad te voorkomen, maatregelen die men moet nemen gedurende den straftijd van den gevangene, en maatregelen die na afloop van zijn straftijd den ontslagene moeten helpen een nieuw leven te beginnen en hem te verhinderen een nieuwe misdaad te doen. Dat de eersten voornamelijk op sociaal gebied thuis behooren is gemakkelijk te begrijpen. Reeds dadelijk zal men inzien, dat in zeer veel gevallen de gebrekkige ontwikkeling van het zedelijk gevoel dat men bij het grootste deel der misdadigers vindt, een gevolg is zoowel van het slechte voorbeeld dat de meesten in hun jeugd voor zich zien, als van de overgeplantte slechte eigenschappen der ouders. Nu is het gebleken, dat de grootste geesel voor de zuivere ontwikkeling van het zedelijk gevoel, 'tzij direct of indirect, | |
[pagina 159]
| |
het misbruik en zelfs het gebruik van alcohol is. Of nu het misbruik ontstaat door een slechte voeding van het individu of door slechte levensvoorwaarden, die het individu dwingen zijn troost en ook een zekeren prikkel te zoeken in het genot van alcohol, welk genot voor hem tevens een verdoovingsmiddel is voor zijn hongergevoel, willen wij niet uitmaken. Waarschijnlijk en bijna zeker is het, dat 't een met 't ander samenhangt en dat beide elkaars gevolg zijn. Daarbij komt nog dit bewezen feit, dat dronkenschap zich erfelijk voortplant en dat dus de dronkaard die een kind verwekt, kans loopt in zijn nakomelingschap zijn eigen fout te zien voortleven. Dit kind nu op rijperen leeftijd gekomen, zal, onder den invloed zijner erfelijke eigenschappen, zich eveneens aan drankmisbruik schuldig maken, 'twelk de oorzaak zal zijn van zijn verval zoowel in materieelen als in moreelen zin. En door dat hij de neigingen in zich heeft van een dronkaard, zal hij, zelfs voordat hij aan de alcohol is verslaafd, minder geschikt zijn geregelden arbeid te verrichten, want 't moreel gebrek dat hij bij zijn geboorte heeft meegekregen, openbaart zich ook daarin, en dit zal ten gevolge hebben, dat hij in slechte materieele omstandigheden zal verkeeren, een nieuwe reden voor hem om zich te verzetten door het genot van alcohol. Op deze wijze is dronkenschap oorzaak en gevolg. Behalve echter door direct of indirect overplanten der erfelijke eigenschappen is de dronkaard een kwaad voor zijn omgeving en voor de maatschappij. Daar waar hij normale kinderen ter wereld brengt, is zijn voorbeeld genoeg om zijn kinderen den verkeerden weg te doen opgaan. 't Is natuurlijk dat waar de vader een dronkaard is, de kinderen niet met zooveel zorg zullen behandeld worden als noodig is om ze tot nuttige leden der maatschappij te maken, ten eerste omdat de vader door zijn langzamerhand te gronde gaand moreel gevoel geen neiging heeft zich met ze te bemoeien, en ten tweede omdat de materieele hulpmiddelen langzamerhand zullen gaan ontbreken, om ze een opvoeding te geven zooals die in hun stand de beste zou zijn. 't Ge- | |
[pagina 160]
| |
brek thuis en de verwaarloosde omgeving, waarin de vader telkens tehuiskomt, een gevolg van zijn wangedrag, zal hem, en dikwijls ook zijn vrouw, aanzetten om wêer tot de kroeg terug te keeren. En zoo zullen de kinderen geleidelijk deel gaan uitmaken van het groote heir der verwaarloosden, dat in alle groote steden welig tiert en dat de gevangenissen bevolkt. Zijn dit de directe nadeelen die de dronkenschap na zich sleept, de indirecte zijn niet minder. Wanneer wij de statistieken nagaan zien wij dat in zeer groot aantal gevallen krankzinnigheid haar oorzaak vindt in het alcoholmisbruik van het individu zelf en in dat van zijn voorouders, dat een groot aantal zelfmoorden een gevolg is van het gebruik van alcohol. De krankzinnigen nu die geboren worden uit dronkaards zijn wat de wetenschap heeft betiteld met den naam van gedegenereerden. Juist deze zijn het waaruit de misdadigers voortkomen, zooals wij gezien heben. En behalve de bepaalde misdadigers, die uit dronkaards voortkomen, is het aantal zenuwlijders dat de oorzaak van hun ziekte in het alcoholisme van hun ouders vindt, legio. En deze zijn de ongelukkigen, die òf als lijders aan vallende ziekte òf als idioten hun leven voortslepen, en die met een gebrek in moreel gevoel een ziekelijk of een voor hun omgeving gevaarlijk bestaan voeren. Nu moge men daartegen aanvoeren, dat een massa dier ongelukkigen ouders en voorouders hebben gehad die zich nooit aan alcohol zijn te buiten gegaan, een feit blijft -: dat naast de vele die door andere oorzaken ongelukkig worden, er vele zijn die de gevolgen dragen van de uitwerkselen der alcohol. En behalve deze feiten is het bekend dat er jaarlijks een aantal misdaden geschieden ten gevolge van dronkenschap, terwijl de daders in een roes verkeeren, en men behoeft slechts de couranten na te slaan om te zien dat 't hebben van een roes in het meerendeel der gevallen de oorzaak was dat een misdaad is gepleegd of een ontuchtigheid is gedaan. Reeds lang zijn daarom zoowel matigheids-genootschappen als | |
[pagina 161]
| |
andere vereenigingen tot afschaffing van het gebruik van sterken drank bezig pogingen in het werk te stellen de voortgang van het alcohol gebruik te beperken. En ook de Staat heeft pogingen in het werk gesteld datzefde doel te bereiken door 't maken van een drankwet, het beperken van het aantal tapperijen, het veroordeelen van hem die in kennelijken staat van dronkenschap verkeert. De pogingen van den Staat leiden echter niet tot dat resultaat dat de wetgever zich had voorgesteld. Wel is reeds veel gedaan èn door de vereenigingen èn door de toepassing der wet, maar nog te veel woedt de alcohol voort, vooral onder de lagere klassen der maatschappij en ligt het gebied van alcoholmisbruik nog voor een groot gedeelte braak ter verbetering. Trouwens de sociale positie waar in het individu verkeert, is de spil waarop het alcohol-gebruik draait. Hoe beter deze positie is des te minder zal het individu een prikkel noodig hebben om zich op de been te houden, des te minder aanleiding zal er voor hem bestaan zijn ellende of zijn leed te trachten te vergeten in den alles vermoeienden alcohol. En waar die sociale positie eenmaal verbeterd is, waar gebrek en kommer hebben plaats gemaakt voor overvloed en welvaart, daar zal naast het drankmisbruik tevens het gevolg verdwijnen: de verwaarloozing der kinderen, het voortwoekeren van den misdaad. Men meene echter niet dat wij overtuigd zijn dat men aan het misbruik van alcohol alleen alle misdaden mag toeschrijven en dat wij aan de utopie vasthouden dat met het alcohol-misbruik tevens de misdaad zou zijn uitgeroeid. Te veel andere oorzaken zijn er die misdaad ten gevolge hebben. Waar men bij het bestrijden der alcohol om zoo te zeggen den tegenwoordigen stand van het kwaad aantast, moet de bestrijding der misdaad op sociaal gebied dieper tasten en de kiem van het kwaad opzoeken. 't Dichtst ligt hier voor de hand te zorgen dat de kinderen die geboren worden gelegenheid hebben zich te ontwikkelen tot moreel gezonde individuën, dit is wat Joly noemt: ‘les enfants a preserver’. Wanneer men nagaat hoe vele kinderen er worden gebo- | |
[pagina 162]
| |
ren en worden opgevoed in een omgeving die verpest is met de dampen van zedeloosheid en ontucht, hoe er een menigte kinderen ter wereld komen en worden opgevoed in een omgeving waarin de moraliteit een onbekend iets is, hoeveel kinderen tot bijna op rijpen leeftijd verkeeren met hen die een kanker der maatschappij zijn, dan moet men zich verwonderen dat er niet nog veel meer misdadigers zijn, dat er niet nog veel grooter aantal misdaden geschieden. Voor zulke misdeelden stelt Joly voor dat de Staat het recht zich aanmatige ze aan den invloed van de ouders te onttrekken en ze op Staatskosten op te voeden niet alleen, maar ze op te leiden tot een beroep waarmêe zij later hun brood op eerlijke wijze kunnen verdienen. In onze wetgeving is daaraan gedacht, misschien ook in andere landen, doch slechts in bepaalde gevallen mag de Staat tusschen beide treden. Ontzetting van de vaderlijke macht heeft plaats wanneer de ouders een misdrijf begaan met een aan hun gezag onderworpen minderjarige, in sommige gevallen van misdrijven tegen de burgerlijke stand, bij misdrijven tegen de zeden, bij verlating van hulpbehoevenden, misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid, misdrijven tegen het leven en mishandeling. De Wet voorziet echter niet in gevallen dat de ouders een bedervend voorbeeld aan hun kinderen geven of, wijl zij niet in staat zijn, door immoraliteit of liefdeloosheid hun kinderen op te voeden tot nuttige leden der maatschappij, deze verwaarloozen. En juist op dat gebied zou de Staat niet alleen veel kunnen doen maar zij zou door zulk een maatregel in de wereld te roepen beletten dat zij later, met grooter kosten en zonder veel nut, deze individüen toch moet onderhouden in haar gevangenissen en inrichtingen voor vagebonden en landloopers. Onder ‘les enfants à preserver’ rangschikt Joly ook de kinderen die buiten echt worden geboren. En inderdaad zijn deze kinderen 't meest blootgesteld aan mishandeling en zijn deze oorzaak dat er veel misdaden geschieden die anders achterwege zouden blijven. Genoeg is 't bekend hoe groot de sterfte is van kinderen onder 't jaar, en wij zijn overtuigd dat het grootste contingent daarvan geleverd wordt door wat men | |
[pagina 163]
| |
onechte kinderen noemt. Deze ongelukkige stumpers worden, wanneer de moeder ze niet reeds bij de geboorte doodt, uitbesteed bij een of andere vrouw die ze, omdat de moeder niet in staat is ze op te voeden wijl zij uit werken moet gaan of wijl zij 't kind niet bij zich kan houden uit vrees voor ontdekking, zoogenaamd verzorgt. Wij willen nog niet eens spreken van wat Tardieu ‘des faiseuses d'anges’ noemde, maar willen slechts er op wijzen dat in het meerendeel van de gevallen, het is ons eenige keeren in onze praktijk voorgekomen, deze zuigelingen quasi zonder opzet een voedsel krijgen dat alleen geschikt is voor een volwassene met een goed gezonde maag. Spoedig kwijnen die kinderen weg, vermageren en gaan aan dyspepsie te gronde, een langzame moord doch waar de justitie geen vat op heeft. En dat is voor de kinderen nog de gelukkigste oplossing van het levensvraagstuk, want veel goeds staat hen niet te wachten als zij in het leven blijven en worden grootgebracht in een omgeving die verre van moreel is en met het vooruitzicht hun geheele leven den vloek van hun onechtheid met zich te dragen. Helaas het zal nog wel lang duren voor, men verlicht genoeg is iemands ‘echte’ of ‘onechte’ geboorte niet meer op hem zelf te laten nêerkomen. Wij moeten bekennen dat niet in alle gevallen het bestaan der onechte kinderen met den dood eindigt; meestal komt het voor dat de moeder hen met opzet verlaat of ze te vondeling legt. Wij herinneren ons een geval uit den tijd toen wij nog adsistent waren in het gasthuis. 's Avonds werd een zuigeling ingebracht volgens zeggen van de moeder ernstig ziek en werd opgenomen waarbij de moeder zooals dat moest haar naam en woonplaats opgaf. Toen de tijd daar was dat het kind, gedurende den tijd dat het verpleegd werd, was de moeder geen enkele keer het komen bezoeken, ontslagen zou worden werd te vergeefs aan het opgegeven adres naar de moeder gezocht zoodat er niets anders overbleef dan het kind op stadskosten uit te besteden. Om al zulke gevallen te voorkomen wil Joly dat, zooals in Parijs gebeurt, de stad zich beschikbaar stelt om de kinderen | |
[pagina 164]
| |
te ontvangen en op te nemen die door de moeders worden afgestaan. Dit geschiedt terwijl de naam van de moeder een geheim blijft en terwijl toch de mogelijkheid blijft bestaan dat het kind, wanneer de ouders of de moeder alleen dat zou willen, kan erkend worden. Zooals Charles Girault zeide in de enquête van 1849, ‘acceptez l'abandon comme un fait matériel, mais ne l'organisez pas’, en daarom raadt hij ook ten sterkste het bestaan en oprichten van vondelingshuizen af zooals dat plaats had tot voor korten tijd. 't Zou ons te ver voeren het voor en tegen van deze maatregelen te bespreken, deze behooren meer thuis in een werk over armenzorg of staathuishoudkunde. Genoeg zij 't de richting aan te geven waarin men eenige verbetering wil vinden voor de bestaande toestanden. Wij zien echter daaruit gereedelijk, dat een menigte misdaden het gevolg is van de sociale verhoudingen waarin de individu's die den misdaad begaan, verkeeren. Van daar ook dat Ferri in zijn ‘sociologie criminelle’ een ruimen plaats geeft aan wat hij noemt ‘les substitutifs pénaux.’ ‘L'idee de ces substitutifs pénaux’, zegt hij, ‘se resume en cela: que le legislateur en observant les origines, les conditions, les effets de l' activité individuelle et collective, parvienne à en connaitre les lois psychologiques et sociologiques, par lesquelles il pourra maitriser une grande partie des facteurs du crime et surtout des facteurs sociaux, pour influer indirectement mais plus surement sur le mouvement de la criminalité. C'est à dire que dans les dispositions législatives, polistiques, économiques, administratives, pénales, depuis les institutions les plus monumentales jusqu' aux détails les plus petits, on donne à l'organisme social un arrangement, par le quel l'activité humaine, au lieu d'être aussi continuellement qu' inutilement menacée de repression, soit guidée indirectement sur les voies non criminelles avec le libre épanouissement des énergies et la satisfaction des besoins individuels, à la condition de les heurter le moins possibleet de leur enlever les occasions et les tentations delictueuses.’ | |
[pagina 165]
| |
En iets verder: ‘Les substitutifs pénaux n'on pas pour but de rendre absolument impossible tout crime ou délit, mais seulement de les réduire au minimum, possible dans tel ou tel milieu physique et social.’ Deze straf-vervangende middelen verdeelt hij in zeven groepen: 1o. die op economisch gebied, 2o. die op politiek gebied, 3o. op wetenschappelijk gebied, 4o. op 't gebied van wetgeving en administratie, 5o. die welke de godsdienst betreffen, 6o. die betreffende het familieleven, 7o. die op 't gebied der opvoeding. Wat het eerste gedeelte betreft, daarvoor haalt hij aan dat de smokkelhandel nooit heeft kunnen belet worden door de strengste straffen als het afkappen van de hand, zooals dat in Italië een tijdlang de gewoonte was, en dat, niet-tegenstaande de gevangenisstraf die er op gesteld is en het gevaar er aan verbonden, die handel altijd nog in vollen fleur is. 't Opheffen of verlagen der inkomende rechten zou van zelf maken dat niemand meer eenig voordeel in het smokkelen zag en dat de smokkelhandel langzamerhand zou uitsterven. Wanneer de middelen tot emigratie gemakkelijker bereikbaar zijn voor een ieder, zal het aantal misdaden verminderen, vooral 't aantal diefstallen, omdat juist zij die in ellende verkeeren en die daarom zich eerder aan eens' andermans bezitting te buiten gaan, gemakkelijk er toe kunnen overgaan zich naar een ander land te begeven. Tot bewijs daarvan haalt hij het voorbeeld aan van Ierland, waar 't aantal recidivisten is verminderd, niet door de goede werking der wetten, maar doordat het aantal emigranten in de laatste jaren is gestegen tot 46 pCt. der ontslagen gevangenen. Zoo zullen de vergrijpen tegen het eigendom, die vooral des winters, wanneer er gebrek is aan werk, plaats hebben, tot een minimum beperkt worden wanneer de Staat of de gemeente zorg draagt des winters groote werken te laten uitvoeren. Tot voorbeeld daarvoor diene dat in de jaren 1853, '54, '55, toen in Frankrijk groote hongersnood heerschte, | |
[pagina 166]
| |
het aantal misdaden in die jaren niet dermate toenam als in 1847, toen eveneens hongersnood het land teisterde. Dit kwam alleen daardoor, dat de Staat gedurende den winter enorme werken liet uitvoeren. Beter dan alle wetten op alcoholmisbruik en dronkenschap, zullen goed onderwijs en een goede opvoeding het alcoholmisbruik tegen gaan.. Zooals wij hebben gezien en zooals ieder weet, werken de drankwetten niet veel uit en neemt de dronkenschap en tengevolge daarvan de demoraliseering meer en meer toe. Even goed nu als indertijd, door de invoer en de verspreiding der koffie, de dronkenschap der edelen onder Lodewijk V tot een minimum werd gereduceerd, even goed zal naast een verbeterde opvoeding, en misschien meer nog dan deze, het invoeren en verspreiden van een goedkoope en gezonde volksdrank het alcoholmisbruik onder het volk tot een minimum beperken. En dit heeft men al lang ingezien en men heeft daarom volkskoffiehuizen en andere gelegenheden opgericht, waar de werkman na zijn werk kan uitrusten en zijn dorst kan lesschen met betere middelen dan met sterken drank en die in het bereik van zijn finantien vallen. 't Is bekend dat, sedert de invoer en de grootere verspreiding van gemunt geld, het aantal valsche munters is afgenomen, omdat het gemakkelijker is, zonder gevaar voor ontdekking een nagemaakt muntbillet dan een valsch geldstuk in omloop te brengen. Ten minste is de verhouding tusschen het aantal dergelijke misdaden in landen waar meer gemunt geld dan bankbilletten in omloop is, daarvoor bewijzend, tegenover de landen waar het omgekeerde het geval is. In Frankrijk, waar meer geld dan bankbilleten zijn, is het percentage der veroordeelden voor muntmisdrijven, uit het geheele aantal van alle mogelijke veroordeelingen, 0.09 pCt., in België, wat in denzelfden toestand verkeert, 0.04 pCt., terwijl in Italië, waar het omgekeerde plaats heeft, het aantal tot 0.4 pCt. is gestegen alleen door de groote verspreiding van bankbilletten. Wanneer de salarissen der ambtenaren, zegt Ferri verder, | |
[pagina 167]
| |
zullen verhoogd worden al naar gelang hunner levensbehoeften, zullen vanzelf de omkoopbaarheid en de knevelarijen van die lieden een eind vinden. Evenzoo zal de uitbreiding van het spoorwegnet en der tramways een breidel stellen, zooals dat reeds is gebeurt door de veranderde middelen van vervoer, aan de aanrandingen op buitenwegen op het platteland, zoo goed als de aanbouw en verbouwing tot breede, ruime, goedverlichte straten in de groote steden de ontucht, en nachtelijke aanrandingen zullen doen verminderen. Uit deze en nog vele andere voorbeelden besluit Ferri dat het aantal misdaden gevoelig moet verminderen wanneer een sociale wetgeving haar plaats zal vìnden naast de rechterlijke. Onder de ‘substitutifs’ op politiek gebied noemt hij een goed ingerichte kieswet, als een der voornaamste. Het meerendeel der hervormingen die hij aangeeft zijn echter van dien aard dat zij meer op Italie dan op andere landen van toepassing zijn, en dat slechts een doorkneed politicus ze kan beoordeelen. Wat nu de derde afdeeling betreft, het wetenschappelijk gedeelte, de volgende voorbeelden worden hier door hem aangegeven: 't is bekend dat in de laatste jaren, sinds de toestel door Marsh uitgevonden, de vergiftigingen met arsenicum tot een zeer klein aantal zijn beperkt geworden, om niet te zeggen geheel zijn verdwenen. Ja zelfs kan men volhouden dat 't aantal vergiftigingen, doordat de wetenschap zoo is vooruitgegaan dat zij de meeste vergiften kan ontdekken, tot nul is gereduceerd. De wetenschap, zegt hij, brengt, waar zij 't wapen voor den misdadiger uitvindt, als vuurwapenen, vergiften, dynamiet, enz. ook binnen korter of langer tijd het tegengif of de verdediging aan het licht. Zoo zijn de drukkunst, de anthropometrische photographie, de telegraaf, de spoorwegen even zoovele hulpmiddelen door de wetenschap gegeven om den misdadiger, die door en met de uitvinding der wetenschap zich tegen de maatschappij vergrijpt, op te sporen en te straffen. Met het uitoefenen der geneeskunst door vrouwen, beweert hij verder, zullen de vergrijpen tegen het huisgezin en de zeden minder worden. | |
[pagina 168]
| |
Hoe meer de ideëen van het Níeuw-Malthusianisme ingang zullen vinden, des te meer zullen de kindermoorden, de gevallen van verlating van hulpbehoevenden, de misdaden van afdrijving der vrucht minder worden. Zeeroof is tot de zeldzaamheden gaan behooren sinds de stoomvaart een grooten vlucht heeft genomen, en het in werking stellen der aan de persoon zelve betaalbare cheques heeft 't gemakkelijk gemaakt groote sommen gelds te verplaatsen en, beter dan alle wetten, diefstal verhinderd. De aanrandingen in den spoortrein tracht men onmogelijk te maken door een zoo goed mogelijk inrichten der alarmsignalen. Op wettelijk en administratief gebied neemt hij Frankrijk tot voorbeeld waar ‘les poudres à succession’ tot de zeldzaamheden zijn gaan behooren sinds de verbeterde wetgeving op de successie en erfenissen. Een wet op het onderzoek naar het vaderschap met alle garantie dat er geen misbruik van kan gemaakt worden, zou volgens hem niet alleen de gevallen van kindermoord beperken maar beletten dat er door vele mannen geleefd wordt in concubinaat en in ongeoorloofde verhouding. Zelfs haalt hij naar aanleiding van dat onderwerp de opinie aan van Bentham die beweert dat een concubinaat door de burgerlijke wet geregeld minder nadeel zou doen dan zooals het nu is nu de wetten den toestand weten en er niets aan kunnen doen. Zoo zal een vereenvoudiging in de termen en de redactie der wetten maken dat er minder vergrijpen geschieden doordat de meeste menschen hoewel gecenseerd de wet te kennen, in 't geheel niet op de hoogte zijn der wetten en niet terecht kunnen in het doolhof van technische termen en duistere redactie. Wat wij reeds hiervoor hebben aangehaald als opinie van Joly, als maatregel tegen het aantal kindermoorden nl. het oprichten van huizen waar de kinderen die door hun ouders niet langer kunnen verpleegd worden, noemt ook hij, er tevens bijvoegend dat daardoor ook het aantal pogingen | |
[pagina 169]
| |
tot afdrijving der vrucht zal verminderd worden. Hij wijst er op dat, wanneer men de cellen in de gevangenissen niet zoo comfortable inrichtte en ze zelfs veel beter maakte dan de woningen waarin het meerendeel der boeren-arbeiders en werklieden wonen, men een grooten breidel zou stellen aan het aantal vergrijpen dat 's winters geschied en die alleen tot oorzaak hebbende zucht om onder dak te zijn en gedurende het barre jaargetij een goed leven te hebben. En ook wijst hij op de vereenigingen tot zedelijke verbetering van gevangenen die, wanneer zij zich meer bezig hielden met de ontslagen misdadigers een groote bijdrage zouden leveren om het aantal recidieven en ook het aantal misdaden te verminderen. Wat betreft de ‘substitutifs pénaux’ op godsdienstig gebied, daarvoor geeft hij verschillende middelen aan, die echter meer van belang zijn voor Italië dan voor eenig ander land. Zoo meent hij, dat het verbod om processies te houden, vele twisten en vechtpartijen zal beletten, dat een afschaffing of een vermindering der luxe in de kerksieraden de gelegenheid tot diefstal voor een groot deel zal doen ophouden. Wat hij over het huwelijk der priesters zegt, steunt te veel op losse gronden dan dat wij het noodig achten het hier te herhalen. Onder de voorbehoedmaatregelen op het gebied van het familieleven neemt de quaestie der echtscheiding een eersten plaats in. Vergemakkelijking der gelegenheid om het aangegane huwelijk te ontbinden, zou zoowel overspel als moord door een der echtgenooten op den ander gepleegd, tegengaan. Inderdaad wordt dit bevestigd door de Fransche statistieken, waaruit men kan zien dat het aantal vergiftigingen en moorden door den man op de vrouw of omgekeerd, gepleegd, verminderd zijn sinds de invoering der wet op de echtscheidingen. En hetzelfde verschijnsel ziet men, wanneer men het aantal processen nagaat wegens overspel en buitenechtelijken omgang. Wat echter veel belangrijker is om de vermeerdering van het aantal misdaden tegen te gaan, is het voorstel dat hij | |
[pagina 170]
| |
doet, om de huwelijken die de beide partijen willen sluiten, te onderwerpen aan zekere voorwaarden, waardoor zij, die niet geschikt zijn tot voortplanten om lichamelijke of moreele redenen, verhinderd worden een dergelijke verbintenis aan te gaan. Daaruit zou een direct gevolg zijn, dat ouders die lijdend zijn aan dronkenschap of een moreel defect, de gelegenheid zou worden ontnomen een nageslacht ter wereld te brengen dat het leger der misdadigers den een of anderen dag zal vergrooten. 't Is bewezen dat de uitbreiding van het onderwijs niet aan de verwachtingen bëantwoordt die men er van heeft gekoesterd, en dat men er mêe bereikt dat men eene klasse half ontwikkelden in de maatschappij brengt, die het geleerde of niet kunnen begrijpen of verkeerd gebruiken. Moge dit misschien niet geheel waar zijn, dit is zeker, dat daarover nog op lange na niet het laatste woord is gesproken en dat door de eene richting zoowel als door de andere argumenten te over worden aangevoerd om hun opinie te staven. Daarin zoekt Ferri dan ook niet een opvoedkundig praeservatief, wijl deze quaestie nog niet is uitgemaakt, maar breidt het idee ‘opvoeding’ verder uit en wil dat er van overheidswege maatregelen worden genomen, om ruwe en onbeschaafde volksfeesten tegen te gaan, dat er de hand aan worde gehouden, dat er geen onzedelijke stukken ten tooneele worden opgevoerd, dat de couranten geen sensatie-wekkende verslagen geven van gepleegde moorden en andere misdaden, dat er meer op de lichamelijke opvoeding der kinderen worde acht gegeven dan nu wel het geval is, dat er op de scholen een splitsing der leerlingen plaats heeft en zij een opleiding krijgen zooveel mogelijk geschikt in verband met hun psychischen en physischen aanleg. Zoo kort als mogelijk hebben wij getracht weêr te geven wat Ferri bedoelt met zijn praeservatief-maatregelen, in welke richting hij wil dat de magistraatspersonen te werk gaan om de sociale hervorming tot stand te brengen door middel van maatregelen, die op den duur beter werken dan een strafwet. Hoewel wij, en wij zijn overtuigd ook vele andere, | |
[pagina 171]
| |
het met dat streven eens zullen zijn, kunnen wij ons niet onthouden van de bekentenis, dat er in die ‘substitutifs pénaux’ veel dingen zijn waarmêe wij het niet zoo grif weg eens zijn. Om slechts enkele dingen te noemen, kunnen wij ons niet voorstellen, dat de nadeelen, die zullen volgen uit een wet op het onderzoek naar het vaderschap, niet zullen opwegen tegen de voordeelen door zulk een wet verkregen, en dat de misbruiken die daardoor in de samenleving zullen sluipen, niet veel meer gevaar voor onschuldigen zullen meêbrengen dan het voordeel voor de ongelukkigen zal zijn. Zoo is een der argumenten van de tegenstanders van het Nieuw-Malthusianisme, dat met de verspreiding der praeservatief-maatregelen op het gebied van het krijgen van kinderen waarschijnlijk de onzedelijkheid zich zal uitbreiden en de buitenechtelijke omgang der beide sexen zal doen toenemen, zij 't dan ook zonder vrees voor eventueele gevolgen. 't Is hier de plaats niet om in den breede over deze quaestie uit te wijden, genoeg zij 't er op te wijzen, dat alle maatregelen die Ferri noemt, niet zonder eenig protest zijn aan te nemen. Zoo is het eventueel beletten van sommige huwelijken gevaarlijk, omdat daardoor de prostitutie kans heeft te verergeren, en zou het opheffen van het ambtsgeheim voor doctoren, dat hij eveneens als middel noemt om het aantal kindermoorden en pogingen tot vruchtafdrijving te beperken, veel te groote nadeelen met zich voeren, nadeelen die niet zouden opwegen tegen de betrekkelijk zeldzame voordeelen door zulk een bepaling in het leven geroepen. Voor hoeveel kritiek vele zijner voorbeelden ook vatbaar zijn, men zal moeten toestemmen, dat er zeer veel onder is dat der moeite overwaard is om in toepassing te worden gebracht. En 't voornaamste wat wij leeren uit zijn voorbeelden is, dat het beter is een misdaad te voorkomen dan te straffen, dat het beter is dat de overheid, de wetgever maatregelen berame om het ontstaan van den misdaad te beletten en dat de sociale verhoudingen er veel toe bijdragen dat het aantal misdaden zoo groot is als men uit de openbaar gemaakte statistieken leert. | |
[pagina 172]
| |
Daaruit ziet men genoeg, dat de sociale hervormingen een eerste plaats onder de middelen tot verbetering innemen. | |
II.Wij zijn nu genaderd tot het tweede deel onzer bespreking: de maatregelen die genomen moeten worden, wanneer de misdadiger door het gerecht is veroordeeld en hij zijn straf ondergaat. Vooraf echter willen wij een kleine uitweiding maken op het gebied der rechtspleging en nagaan welke veranderingen en verbeteringen op dat gebied noodig zijn, om zoowel den misdadiger als der maatschappij 't meeste nut te doen. Een der grootste en meest noodige veranderingen die moet plaats vinden is die in de opleiding der rechtskundigen, en der rechters. Wanneer wij nagaan welke vlucht de psyshiatrische wetenschap in de laatste jaren heeft genomen en welke feiten de onderzoekingen op het gebied der gerechtelijke geneeskunde aan het licht hebben gebracht, dan komen wij tot het besluit dat het niet wel denkbaar is dat een rechter goed zijn ambt uitoefene, een advocaat goed zijn verdediging voert zonder een voldoende kennis dier feiten. En moge 't in civiele zaken niet direct noodig zijn van die feiten afte weten, dikwijls zal echter ook daar de rechter moeten bewijzen genoegzaam kennis dier feiten te hebben, b.v. waar het betreft, het vertrouwen, en gebruik maken van inlichtingen en verklaringen door getuigen die aan een psychische abnormaliteit lijden zonder nog daardoor krankzinnig te zijn, dermate dat de wet verbiedt van hen getuigenis te hooren of inlichtingen te vragen, hystericae wier getuigenis dikwijls van nul of geener waarde is, en die dikwijls reeds door hun uiterlijk opvallen en herkenbaar zijn. De advocaat der tegenpartij die, zegt Ferri, den rechter er op zou wijzen dat de getuigenis van een getuige geen waarde heeft, om een dergelijke reden, zou veel kans hebben uitgelachen te worden. Even goed zou een rechter of advocaat, ervaren in zijn bijvakken, weten in | |
[pagina 173]
| |
hoeverre hij de getuigenis van kinderen kon vertrouwen en zelfs hun inlichtingen moest gelooven. Immers is 't in de laatste jaren bekend geworden hoe vatbaar kinderen zijn voor suggestie zoowel door anderen als door hun eigen geest op hen uitgeoefend. Er zijn gevallen te over beschreven in de annalen der psychiatrie en der gerechtelijke geneeskunde omtrent dat onderwerp, gevallen waaruit men leert dat soms kinderen halstarrig volhouden iets gezien of gehoord te hebben waarvan later blijkt niets waar te zijn en welk verschijnsel niet mag worden toegeschreven aan een bijzondere lust om te liegen. Op strafrechtelijk gebied nu is het volkomen op de hoogte zijn van beide takken van wetenschap een vereischte. Wat nu is het geval? Het meerendeel der rechters, geroepen om in een strafzaak recht te spreken, is in de verste verte niet op de hoogte noch van de gerechtelijke geneeskunde noch van eenig psychiatrisch feit. Nu is het niet te verwachten of te eischen natuurlijk dat iedere rechtskundige van die zaken op de hoogte zij als een specialiteit of zelfs een gewoon medicus, en daarom staat het de rechtbank vrij een expert te benoemen om zijn oordeel in de zaak in questie te zeggen. Dat nu zou goed zijn wanneer in iedere zaak zonder onderscheid een expert moest gehoord worden, maar nu wordt het aan de competentie van den rechter of aan de scherpzinnigheid van den advocaat overgelaten, om zulk een benoeming aan te vragen. Alleen nu in buitengewoon duidelijke gevallen is de rechter of de advocaat geschikt om te zien of dat noodig is en daardoor zal het dan ook dikwijls gebeuren, dat iemand veroordeeld wordt die in strafrechterlijken zin zelfs ontoerekenbaar is. Dit blijkt dan pas later wanneer de veroordeelde in de gevangenis onder observatie en behandeling van een medicus komt. En nu is men gekomen tot de abnormaliteit dat die abnormalen die het 't minst noodig hebben, nl. de apert krankzinnigen, veel eerder en gemakkelijker aan een expertise onderworpen worden dan zij wier krankzinnigheid later of slechts door een psychiater van beroep kan ontdekt worden. Ware de rechter in staat een vermoeden te koesteren of te | |
[pagina 174]
| |
twijfelen aan de normaliteit van den delinquent dan zou hij er eerder toe overgaan een expertise aan te vragen. Nogmaals wij mogen niet van iedere rechtskundige verwachten dat hij een psychiater of gerechtelijk-geneeskundìge is, maar wij mogen wel van hem eischen dat hij op de hoogte van zijn beroep zij, dat door zijn onkunde geen onrecht geschiede. Want men moge beweren dat het hetzelfde is of iemand, en dat is een der argumenten die men weleens tegen de nieuwe richting heeft aangevoerd, in een gesticht of wel in een gevangenis wordt opgesloten, 't is een groot onderscheid of men iemand wegens krankzinnigheid in een gesticht opsluit of hem wegens een misslag een tijdlang in een verbeterhuis afzondert. En voor hem zelf èn voor zijn familie en nabestaanden is dat verschil van belang. Beide daders ondervinden de invloed der sociale verdediging, maar de een als straf en tot verbetering, de ander tot herstel van zijn gezondheid. Later zullen wij zien dat om die reden ook in de behandeling van beide een groot verschil is. De meeste rechters en advocaten nu leeren of weten van deze beide takken van wetenschap om zoo te zeggen niets af en hebben daarvan niet 't minste begrip, zoodat 't door een toeval moet gebeuren, òf dat de advocaat 't er op waagt omdat hij geen andere grond ter verdediging weet òf omdat hij 't noodig vindt om het geding te rekken, dat een expert aan de beklaagde wordt toegewezen, waarbij nog komt dat in vele gevallen de uitspraak der experts met eeníg meesmuilen wordt beschouwd. 't Is genoeg een enquête te houden bij die doctoren die wel eens als expert geroepen zijn in gevallen van krankzinnigheid of in gerechtelijk-geneeskundige gevallen om op de hoogte te komen hoe weinig rechters en advocaten van deze vakken weten. De oorzaak daarvan nu is, dat de studenten in de rechten geen voldoend onderwijs in die vakken krijgen, en waar zij dat wel mochten krijgen, niet verplicht zijn examen in die vakken te doen. Dit laatste vooral is een belangrijk punt, want zoodra een leervak niet verplichtend is, zal de leerling zich ook geen bijzondere moeite geven, behoudens een en- | |
[pagina 175]
| |
kele uitzondering, om er zich voldoende in te bekwamen. 't Is noodig: 1o. dat de toekomstige juristen geregeld onderwijs in die vakken krijgen en verplicht zijn daarin examen te doen, 2o. dat de keuze der rechters op andere wijze worde geregeld. Zooals het nu gaat zal iedere rechter op zijn beurt volgens een of ander rooster tot rechter van instructie of tot strafrechter worden benoemd, terwijl hij van de eigenaardigheden der strafrechtelijke wetenschap zooals wij dat bedoelen, misschien niet de minste notitie heeft. Daarin moet verandering gebracht worden en wel zoo, dat de opleiding voor toekomstige strafrechters en civiele rechters gescheiden worde, dat de strafrechters een opleiding krijgen die dienstig is voor de uitoefening van hun ambt, en dat de benoeming van een strafrechter niet meer aan het toeval worde overgelaten, maar berusten moet op degelijker grondslagen dan nu het geval is. Èn psychiatrie, èn gerechtelijke geneeskunde mogen den strafrechter niet meer vreemd zijn, en al behoeft 't nu niet dat hij daarin even bekwaam is als een specialiteit op medisch gebied, toch moet hij er zooveel van weten dat hij vooraf wete te bepalen of er een specialiteit ter raadpleging moet worden geroepen, en dat hij in staat is 't vermoeden te koesteren, dat in 't geval, dat aan zijn rechtskennis wordt onderworpen, misschien een abnormaliteit aanwezig is die op zijn uitspraak invloed kan uitoefenen. En zelfs zoover willen wij gaan, dat wij zouden willen dat niet meer ieder medicus, specialiteit of niet, tot expert in een gerechtelijk geval zal kunnen benoemd worden, maar dat wel degelijk vaste, bekwame specialiteiten worden benoemd om in alle gevallen, waar dit noodig mocht zijn, de rechtbank bij te staan met hun kennis. Wanneer men nagaat, dat de meeste medici betrekkelijk weinig van de gerechtelijke geneeskunde en dikwijls nog minder van de gewone, en nog 't allerminst van gerechtelijke psychiatrie af weten, dat, al mochten zij er nog zooveel van weten, zij door hun praktijk en door hun andere bezigheden na betrekkelijk korten tijd 't grootste deel van hun kennis verliezen, dan kan men gemakkelijk nagaan, dat een expertise aan | |
[pagina 176]
| |
hen opgedragen, door hen zelf als een onaangename en angstige zaak wordt beschouwd, en dat op het oordeel van dergelijke deskundigen niet veel is te steunen. Dat deze opleiding voor juristen zeer gewenscht is, blijkt uit een statistiek door Dr. Garnier op het laatste crimineel-anthropologisch congres te Brussel voorgelezen en waaruit men kan leeren, dat te Parijs, waar Dr. Garnier eerste geneeskundige bij de prefectuur van politie is en aan wiens onderzoek alle gevangenen die teekenen van geestesafwijking vertoonen, uit het departement van de Seine worden onderworpen, in 't jaar 1887 45 gevallen, in '88 49 gevallen, in '86 59, in '89 37, in '90 65 gevallen waren voorgekomen van gevangenen, die weinige dagen na hun veroordeeling als krankzinnig werden overgeplaatst naar een gesticht en van wien hij met goeden grond kon aannemen, dat zij reeds tijdens hun veroordeeling krankzinnig waren. In een tijdsverloop dus van vijf jaar een contingent van 50 gemiddeld per jaar, terwijl er waarschijnlijk nog ettelijke zijn wier krankzinnigheid later in de gevangenis is erkend geworden. En ook hier te lande gebeurt 't zelfde. In de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer door den Minister, betreffende Hoofdstuk 4 der Staatsbegrooting, werd door hem meêgedeeld, dat in 1891 bij 22 van de 25 als krankzinnig erkende gevangenen, de krankzinnigheid zich openbaarde of liever erkend werd in de gevangenis weinige dagen, weken of maanden nadat zij waren veroordeeld. In het Tijdschrift voor Strafrecht, zegt Prof. van Hamel daarover het volgende: ‘De moeielijkheid ligt altijd hierin, dat de rechter van instructie als ook de rechtsprekende magistraten en mede de verdediger, dat wil zeggen de personen die den beklaagden zien en hooren, niet voldoende onderricht zijn om ziektevormen te onderkennen welke niet tot de allereenvoudigste en sterksprekende behooren. Opmerkelijk is daarbij en niet uit het oog te verliezen, dat juist wat de eigenaardigheid van zoo menigen ziektevorm uimaakt, de wijfelende houding, het moeielijk spreken, nu eens de naïve bekentenis, dan eens de verklaring van den | |
[pagina 177]
| |
man, dat hij zich niets herinnert, alle omstandigheden zijn die in het rechtsgeding ten zijnen nadeele worden uìtgelegd.’ Hij haalt het geval aan door Dr. Garnier op het congres te Brussel meegedeeld van een individu die wegens valschheid in geschrifte had terecht gestaan, die ter terechtzitting steeds was gewaarschuwd geworden, dat hij door zijne houding zijne zaak slechts bedierf, die dan ook tot eene gevangenisstraf van vijf jaren veroordeeld werd, doch drie of vier dagen later, door de gevangenis-administratie naar de ‘infirmerie spéciale’ gebracht, als lijder aan paralysie générale erkend werd en na korten tijd zelfs in zoo hevigen graad bleek te zijn aangedaan, dat hij door de meest overdrevene waanvoorstellingen vervolgd werd. Verder zegt Prof. van Hamel: ‘de juristen moeten zich nooit verbeelden of kunnen verbeelden, zelven tot het nemen van beslissingen bevoegd te wezen, maar zij moeten zoowel door zekere algemeene voorbereiding als door eenig onderricht omtrent de verschijnselen van psycho-pathologische vormen, de twijfelachtige en de overgangsvormen vooral niet te vergeten, in staat gesteld zijn, om opmerkzaam te worden op omstandigheden die hen moeten nopen psychiatrische voorlichting te vragen.’ De feiten hierboven genoemd doen inzien hoe noodig het is, wat dan ook op het congres te Brussel met drang is betoogd, om het psychiatrisch onderzoek der aangeklaagden verplichtend te stellen. Naar aanleiding daarvan zegt Prof. v. Hamel: ‘de wetgever zou zelf met name kunnen noemen de verschillende gevallen waarin het aanvragen van voorlichting verplichtend is, b.v. alle gevallen van opzettelijke levensberooving, alle gevallen van herhaalde recidieven, alle gevallen van recidieve bij jeugdige beklaagden.’ Hoewel wij overtuigd zijn dat een verplicht onderzoek voor alle beklaagden met bijna onoverkomelijke bezwaren gepaard zou gaan, willen wij om der rechtvaardigheidswille daarop aandringen om de volgende redenen. Behalve in de gevallen van opzettelijke levensberooving, herhaalde recidieve of recidieve op jeugdigen leeftijd komen er ettelijke gevallen voor die niet in die termen vallen, die geen groot vergrijp betreffen, en | |
[pagina 178]
| |
waarvan de bedrijver toch abnormaal is zooals bij 't eerste recidief zal blijken, misschien eerst na herhaalde recidieven, en welke abnormaliteit soms door den ervarenste specialiteit met moeite kan worden herkend. Hoe dikwijls komen niet in de krankzinnigengestichten lijders die, na herhaalde misdrijven, die dikwijls kleinigheden zijn, eindelijk voor krankzinnig worden herkend en wier krankzinnigheid bijna zeker dateert van voor hun eerste veroordeeling. Deze lieden te laten behandelen als misdadigers, terwijl zij even veel recht hebben als de aangeklaagden om de feiten, door Prof. v. Hamel hierboven genoemd, de behandeling in een gesticht is een grove onbillijkheid. Zeker zou een groot gedeelte der bezwaren worden opgeheven wanneer, zooals Ferri dat wil, ten alle tijde en permanent een college van experts den reehter werd toegevoegd dat niet anders te doen had dan zijn voorlichting te geven in dergelijke gevallen. En veel zou zulk een onderzoek vergemakkelijkt worden waneer het oordeel der experts gegrond op crimineel-anthropologische gegevens, op metingen en uitwendige teekenen, in een woord op teekenen zooals zij door den psychiater worden erkend, doch door den onervarene worden bespot, voor den rechter van waarde zou moeten zijn. Al is het vergrijp nog zoo klein, de grondoorzaak kan een diepe geestelijke stoornis tot basis hebben die men niet zoo spoedig kan inzien. Toen eenige jaren geleden een jonge man op het Trocadero te Parijs werd betrapt, terwijl hij aan het stelen was van haarvlechten die hij de wandelende meisjes van 't hoofd afsneed, vermoedde niemand in het begin dat daaraan een psychische afwijking schuld was en niet een gewone zucht om kwajongens streken uit te halen of een diefstal te doen. 't Bezwaar door sommige bij deze quaestie op het congres opgeworpen nml. dat er nooit ervaren psychiaters genoeg bij de rechtbank zijn, geschikt om op 't eerste gezicht te oordeelen of een beklaagde tot nader onderzoek moet worden afgezonderd, zou door de raad van Ferri vervallen. Desnoods zou men aan een of twee rechtbanken te zamen een college van experts kunnen toewijzen. Zeker is | |
[pagina 179]
| |
't dat in die richting de regeling moet getroffen worden. Voor echter zulk een regeling in de wereld komt, zulke veranderingen en verbeteringen hebben nog al tijd noodig, zou er reeds veel gewonnen en verbeterd zijn wanneer de motie, die op het 2e congres te Parijs is aangenomen, werd ten uitvoer gebracht. Reeds in een vorig opstel hebben wij over die motie gesproken, en op het nut ervan gewezen. ‘Le congres, cohérément à la tendance scientifique de l'anthropologie criminelle, exprime le voeu que l'administration des prisons, en adoptant les precautions nécessaires pour la discipline intérieure et pour la liberté individuelle des prisonniers condamnés, admette à l'étude clinique des criminels les professeurs et les étudiants de droit pénal et de médécine légale, sous la direction et responsabilité de leurs professeurs et préférablement sous forme de sociétés de patronage des prisonniers et des libérés des prisons.’ Nogmaals wanneer deze motie werd ten uitvoer gebracht dan zou zeer spoedig door den jurist zelf worden ingezien dat een verandering in de instructie der meeste misdadigers hoog noodig zou zijn en zou de wensch door Prof. v. Hamel uitgesproken in het Tijdschrift voor Strafrecht weldra worden vervuld. Een tweede verbetering waarop de aanhangers der nieuwere leer de aandacht vestigen, zelfs door niet aanhangers der crimineele anthropologie is de instelling reeds dikwijls afgekeurd, is deze, dat zij wenschen de Jury te zien afgeschaft. Ofschoon deze quaestie voor ons land van minder belang is omdat wij alleen deze onpractische en onrechtvaardige instelling missen, willen wij toch om der volledigheidswille een enkel woord er over spreken. ‘De Jury is een deel der Rechtbank, bestaande uit burgers en belast het al of niet schuldig uit te spreken, niet volgens eenige wetenschappelijke regelen, maar alleen volgens haar opvatting. Zij vertegenwoordigt dus het gezonde oordeel der Burgerij en hiernaar past de magistraat volgens wetenschappelijke regelen de straf toe.’ Toen op 't einde der achttiende eeuw de ideeën van ge- | |
[pagina 180]
| |
lijkheid en van volks-souvereiniteit de hoofden op hol en de gemoederen tot doorslaan hadden gebracht, vond men het dienstig tegenover de wetenschappelijke richting, die zich in de rechtspleging begon te vertoonen, de jury te stellen als een bewijs van de souvereiniteit des volks en ook omdat men bevreesd was voor de onafhankelijkheid der magistraatspersonen. Deze instelling nu was niets nieuws, 't was eer een navolging van de republikeinsche instellingen van Rome en Athene, en bestond reeds sinds lang in Engeland, waar zij was overgebleven uit de Middeleeuwen, toen zij een uitmuntende waarborg was tegen de te groote willekeur der aristocratie. Overgebracht uit Engeland naar het vasteland, is zij in Frankrijk en Italië blijven bestaan of later ingevoerd, níettegenstaande de vele fouten en verkeerdheden die haar bestaan met zich meebrengt. De voorstanders der Jury steunen hun voorliefde voor de instelling voornamelijk op de voordeelen er aan verbonden, uit een politiek oogpunt. Ten eerste, zeggen zij, is de Jury een bewijs van eerbied voor de souvereiniteit van het volk, ten tweede is zij een middel om de burgerlijke en politieke vrijheden te bewaren voor een te groote willekeur van de regeering, ten derde is zij een middel om de gelijkheid te bewaren der burgers onderling die ieder op hun beurt geroepen kunnen worden om te rechten over wien gisteren hun rechter was, ten vierde helpt zij mede om de kennis der wetten te verspreiden en levendig te houden onder de burgers en als gevolg daarvan het plichtsgevoel tegenover de wetten levend te houden. Als eerste tegenwerping tegen deze nuttigheden staat reeds dadelijk dat door het telkens en telkens aanwezig zijn bij geruchtmakende processen, met de verspreiding der wetskennis ook tevens de besmetting der misdaad verspreid wordt en dat de kans dat een vatbaar individu gesuggereerd wordt door de atmospheer waarin hij herhaaldelijk verkeert zeer groot is. Wat nu de politieke belangrijkheid betreft, deze is, niet- | |
[pagina 181]
| |
tegenstaande de geest der wet omtrent de instelling der Jury, door allerlei bijvoegsels en restricties beperkt tot zeer weinig. Het vertrouwen in de alwetendheid des volks heeft niet kunnen beletten dat men er langzamerhand toe is gekomen de Jury uit te sluiten van meê te helpen in de instructie van het proces en dat de rol der Jury zich bepaalt, zelfs in Engeland, waar zij als een instelling te midden der moderne ideeën van even veel kracht is als vroeger, doch waar haar taak zich heeft beperkt tot het uitspreken van een oordeel in groote rechtsgedingen, terwijl haar oordeel in kleiner en civiele zaken niet gevraagd wordt, tot het geven van het eindoordeel en alleen het schuldig of niet schuldig uit te spreken. En wat nog verder bewijst 't onnoodige en 't verkeerde van het bestaan van een Jury voor de landen voor het vasteland is, dat zij een instelling is niet zooals in Engelaud, erfelijk vastgeworteld door alle mogelijke wisselingen der politieke partijen heen, maar niettegenstaande haar tijdelijk verdwijnen, (een bewijs dat haar bestaan onnoodig en levensonvatbaar was) toch met kunst en vliegwerk is weeropgezet. Bewijzen te over zijn er dat de Jury dikwijls meer schade dan goed heeft gedaan. Al was 't maar alleen daarom dat de leden der Jury zich onmogelijk los kunnen maken van den invloed der politieke stroomingen en van de pressie direct of indirect door de publieke opinie op hen uitgeoefend. En ofschoon het niet valt te ontkennen dat er voorbeelden zijn aan te brengen van juryleden die tegen hun eigenbelang in, niettegenstaande een invloed in een of andere richting op hen uitgeoefend, toch volhard hebben bij hun eens genomen, eerlijk bedoeld besluit, toch staat dat vast en is het door ondervinding en statistieken bewezen dat de Jury eerder vergrijpen tegen het privaatbezit, dan vergrijpen tegen het eigendom van de Staat zullen veroordeelen, om de eenvoudige reden dat zij zelf aan de eerste soort misdaden blootstaan en hun eigenbelang er mede is gemoeid. Zoo veroordeelt de Jury eerder iemand die een moord heeft gedaan uit hebzucht, dan den moordenaar die zijn wandaad heeft volbracht uit een persoonlijk wraakgevoel, omdat zij zelf aan 't eerste | |
[pagina 182]
| |
feit blootstaan, terwijl het tweede geval geheel buiten hen omgaat en de kansen dat hen zoo iets gebeurt, zeer klein zijn. Toen in het jaar '83 te Dublin het proces aanhangig was tegen de moordenaars van Burcke en Cavendish, te Phoenixpark vermoord, had men alle moeite van de wereld een Jury saam te stellen, wijl ieder bevreesd was voor de wraak der geheime genootschappen. En wat het meeste bewijst, dat de politieke vrijheid niet door de instelling van een Jury wordt gewaarborgd, is dat onder een bestuur, waar de instelling waarde zou hebben, zooals onder een despotische regeering het bestaan van een Jury niet wordt gëoorloofd en dat juist liberale regeerings-vormen, waar heel weinig kans is om inbreuk te zien maken op de vrijheden van het volk of misbruiken van den kant der magistraten kunnen plaats vinden, de instelling wordt veroorloofd. Het beste voorbeeld is Rusland, waar een Jury is voor civiele zaken, doch waar dezelfde instelling voor cimineele- en politieke misdrijven geweigerd wordt. Maar eigenlijk is het idee van politiek geheel vreemd geworden aan het bestaan van een Jury, en de taak van de Jury is niet anders geworden dan om de uitspraak der rechters, die officieel zijn aangesteld en die met ijzere onvermijdelijkheid het geschreven woord toepassen, te verzachten en te wijzen op den invloed der moderne levensvoorwaarden niet alleen, maar ook om hun geweten, hun gevoel, hun kennis der moderne maatschappij te laten gelden waar de wet door de onmogelijkheid waarin de wetgever verkeert, telkenmale de wet te veranderen naar de veranderde omstandigheden, niet meer geschikt is om door verouderde formulen op gemoderniseerde toestanden te worden toegepast en waardoor zij dus te streng of te toegevend zou zijn. En daarin ligt juist een der kwalen van deze instelling. Even goed als iedere functie, ieder ambacht in de samenleving door den daarvoor geschikte persoon moet en zal worden uitgëoefend, zooals dat 't beste met de belangen der samenleving strookt, zoo is het een dwaasheid te laten | |
[pagina 183]
| |
recht spreken door personen, die ten eenemale nooit eenige opleiding in het recht spreken hebben ontvangen. En waar men eenmaal toegeeft, dat de geschreven wet ondergeschikt wordt gemaakt aan het persoonlijk oordeel van het individu, daar zal langzamerhand de geheele waarde van de eenmaal vastgestelde wetten verdwijnen en zal de gelijkheid der burgers voor de wet vernietigd worden. Want waar zou de grens der opvattingen zijn omtrent een zelfde feit, dat de eene dag door iemand bëoordeeld wordt die een geheel ander inzicht in zoo'n zaak heeft, dan hij die den volgenden dag zitting neemt om over hetzelfde geval te oordeelen? Daarbij is 't een logische onmogelijkheid, dat een verzameling van een beperkt aantal personen, die gekozen zijn onder zekere vooraf bepaalde condities, als een bepaalden leeftijd, een zeker bewijs dat zij tot een bepaalde hoogte onderwijs hebben genoten, de uiting zouden kunnen zijn van de overtuiging van heel het volk. En gesteld dat zou wel kunnen zijn, dan nog vervalt 't idee waarom men de beste lieden kiest als leden der Jury, nl. om door een bijeenvoeging der verschillende oordeelvellingen door knappe lieden gedaan, een goed en deugdelijk eindoordeel te verkrijgen, om de eenvoudige reden dat 't al een van ouds bekende zaak is, dat waar ieder individu op zich zelf een zeer gezond oordeel kan uitbrengen, de verzameling dier knappe individu's een oordeel uitbrengt, niet gelijk aan de som dier bijzondere opinies, maar ver beneden de waarde van ieder in 't bijzonder. Reeds de Ouden zeiden: ‘Senatores boni viri, senatus autem mala bestia’. Zijn dat evenzoovele argumenten tegen de instelling der Jury, die door de ouden classieken rechtschool zouden te berde kunnen worden gebracht, wanneer men de eischen der nieuwe strafwetenschap nagaat en ziet, dat deze van den rechter eischt een logisch aaneenschakelen der gëincimineerde feiten en een geleidelijk opklimmen tot de oorsprong van het kwaad bij het individu dat misdaan heeft, dan kan men dadelijk begrijpen, dat onder zulke eischen het bestaan van een Jury onmogelijk is. Immers waar van den rechter | |
[pagina 184]
| |
gëeischt wordt een kennis en wetenschap, waarvoor hij een geheel andere opleiding moet krijgen dan hij tot nu toe heeft gehad, is het duidelijk in te zien, dat 't een onzin zou zijn een oordeel te vragen van lieden, die niet alleen niets van het recht weten, maar die zelfs niet eens zooveel weten van wat er noodig is om te oordeelen in de toekomst als de meeste rechters er op dit oogenblik van verstaan, iets dat men juist wil veranderd zien. Hoe verder ook de nieuwe richting op strafrechterlijk gebied zich uitbreidt, hoe nader de instelling der Jury haar einde nadert en even goed als zij al eenmaal verdwenen is zal zij nogmaals verdwijnen en dan waarschijnlijk voor goed. Maar er is nog een verandering waarop door de aanhangers der nieuwe richting wordt aangedrongen, een verandering die een verbetering voor alle landen zou zijn en dus ook voor 't onze. 't Geldt namelijk een instelling in 't leven te roepen tot geven van schadevergoeding aan de schade lijdende partij. Zooals de zaken nu staan is 't geheele rechtsgeding een gebeurtenis die misschien aan de geheele maatschappij ten goede komt maar waarbij de beleedigde partij 't meest schade lijdt. Die quaestie van schadevergoeding kan uit drieërlei oogpunt beschouwd worden: 1e als vergoeding die de misdadiger zelf aan zijn slachtoffer moet geven, 2e als boete opgelegd door den rechter en betaalbaar aan de benadeelde persoon, 3e als vergoeding uitgaande van de Staat en uitbetaald aan de persoon die schade heeft geleden doordat de misdager niet is kunnen opgespoord worden of wanneer iemand door een fout van den rechter onbillijk is veroordeeld geworden. Gelukkig gebeurt 't laatste niet dikwijls en behoort een onrechtvaardige veroordeeling tot de hooge uitzonderingen. Toch echter zou 't niet meer dan billijk zijn in het geval dat zoo iets gebeurde den onschuldig veroordeelde niet naar huis te sturen met 't eenvoudig excuus dat men zich heeft vergist maar hem een vergoeding te geven niet alleen voor den tijd die hij onbillijk heeft geleden, maar tevens om hem in staat te stellen zijn verlies dat hij heeft geleden door 't | |
[pagina 185]
| |
afbreken van zijn zaken en de schade aan zijn goede naam berokkend te vergoeden. Maar zooals wij zeiden, deze gevallen zijn gelukkig zeldzaam en 't is niet zoo dringend daar een verandering in te brengen als wel in die gevallen waarin de persoon door een onontdekte misdaad schade lijdt. Want wat gebeurt er in dit geval? De Staat heft haar belastingen om, onder vele andere dingen de burgers een veilig leven en een vreedzaam genot van hun eigendom te kunnen verzekeren. Met andere woorden: tegen betaling van een zekere som 's jaars heeft ieder burger het recht van de Staat te eischen, dat hij ongemoeid leve en geen gevaar loopt noch voor zijn bestaan noch voor zijn eigendom. En inderdaad worden er door de Staat jaarlijks honderden en honderden uitgegeven om dat doel te bereiken. Bij iederen misdaad die geschiedt, neemt de Staat, die hoewel zij er voor wordt betaald, niet heeft weten den burger, tegenover wien zij de verplichting van beschermen op zich heeft genomen, te vrijwaren, den misdadiger gevangen. Ten minste wanneer zij hem gevangen neemt, want 't gebeurt nog al vaak dat een misdaad onontdekt blijft, getuige ook in ons land eenige moorden van den laatsten tijd! Is de delinquent wel gevangen, dan bemoeit verder de rechtbank zich niet met het slachtoffer van de wandaad, maar veroordeelt, en ook dat gebeurt vaak dat de misdadiger niet gestraft wordt, (in zoowat 70 pCt. van het aantal misdaden,) tot een boete aan den Staat of veroordeelt hem tot gevangenisstraf, waar hij werken moet tot zijn eigen profijt en dat van den Staat. De beleedigde persoon nu kan toekijken. Die boete aan de Staat dient om een tegemoetkoming te hebben in de onkosten voor het rechtsgeding, waarvoor de Staat reeds jaarlijks een massa geld aan belastingen int. De Staat dus, die de misdaad niet weet te voorkomen dan in een betrekkelijk klein gedeelte der gevallen, die ze niet dan in een nog kleiner gedeelte weet te straffen, die dus mankeert aan den eersten plicht waarvoor de burgers haar belasting betalen, laat zich voor deze verzuimen nog betalen toe! En, wordt de misdadiger wel veroordeeld tot gevangenis- | |
[pagina 186]
| |
straf, dan nog laat de Staat de onkosten daarvan nog betalen door de burgers die zij niet heeft weten te beschermen en waaronder ook hij is, die het slachtoffer is geweest en die dus dubbel moet boeten voor iets, waarvoor hij garantie kon eischen. In de volgende bladzijden komen wij op deze quaestie nogmaals terug, wanneer wij genaderd zijn aan het gedeelte waarin wij de arbeid der gevangenen zullen bespreken. Deze quaestie blijft dezelfde of 't civiele of crimineele zaken betreft. Vooral in kleine zaken, waarvoor nu door den rechter dikwijls een gevangenisstraf van eenige dagen slechts wordt opgelegd, zou dit systeem van boete, betaalbaar aan de schade lijdende persoon, van nut zijn niet alleen direct maar ook indirect als substitutief penal, wijl de persoon die kan betalen, eerder oplettend zal zijn geen schade te doen, omdat de liefde voor zijn geld een ieder is aangeboren, en wijl de persoon die kan betalen, weet dat hij dan zoolang gevangenisstraf zal ondergaan tot zijn schadevergoeding is afbetaald. Deze ideen, uitgegaan van Ferri en vervolgd door Garofalo, hebben hun weg gemaakt met dat gevolg, dat op het eerste congres voor crimineele anthropologie te Rome gehouden, de volgende motie is aangenomen: ‘Le congrès, convaincu pu'il importe d'assurer la réparation civile des dommages, non seulement dans l'interêt immédiat de la partie lésée mais aussi dans l'interêt immédiat de la défense sociale préventive et répressive du délit, exprime 1e voeu, que les législations positives puissent au plus tôt mettre en pratique dans les procès les moyens les plus convenables contre les auteurs du dommage, les complices et les réceleurs, en considérant la réparation comme une fonction d'ordre social confiée d'office au ministère public pendant les débats, aux juges dans les condamnations, à l'administrations des prisons dans la récompense éventuelle du travail pénitentiaire et dans les propositions de libération conditionnelle.’ Op 't eerste congres te Rome lichtte Fioretti deze motie | |
[pagina 187]
| |
toe en verdeelde de delinquenten al naardat zij konden betalen of niet, en wilde dat de delinquent die een vergrijp tegen het eigendom had begaan, door het betalen van een schadeloosstelling voor of na zijn veroordeeling zijn straf tot op de helft verminderd zou krijgen. Was 't vergrijp tegen den persoon gericht, dan zou betaling der schadeloosstelling kwijtschelding van slechts een derde der staf ten gevolge hebben. In beide gevallen zou op een gedeeltelijke afdoening der schuld een evenredige vermindering der straf volgen. In gevallen dat de beleedigde met den veroordeelde samenspant en afspreekt de schadeloosstelling te betalen, zal de veroordeelde toch zijn geheele straf moeten uitdienen, terwijl die straf met de helft verhoogd wordt, terwijl de beleedigde gedwongen zal worden aan den Staats-boetekas de schuld te betalen, in plaats van den veroordeelde. Is de schuldige niet bij machte te betalen, dan zal de Staat die plicht overnemen en den beleedigde tot een zeker bedrag voldoen, betaalbaar aan hem of zijn erven. Tegen deze opvattingen nu kan men aanvoeren, dat de Staat niet is een persoon buiten de samenleving staande, doch dat juist de burgers alle te samen den Staat vormen. Waar dus de Staat, d.i. de verzameling van alle burgers, op zich neemt aan een burger een zekere schadeloosstelling te geven, daar gebeurt dit eigenlijk door alle andere burgers die niets om zoo te zeggen hebben uit te staan met het gebeurde. Gebeurt dit dikwijls. dan zal de Staat gedwongen worden om haar belastingen te verhoogen en komt de schadevergoeding eigenlijk ten laste van alle burgers. Zelfs 't oprichten van een boetenkas zou dat niet verhinderen, wijl ten eerste 't aantal boeten niet zooveel zou opleveren wanneer de veroordeelde eerst een gedeelte van de schadevergoeding aan zijn tegenpartij heeft moeten voldoen, om de eenvoudige reden dat de veroordeelde niet zou kunnen meer betalen, ten tweede omdat 't eerste oprichten van zoo'n kas niet uit niets zou kunnen gaan en dat daarvoor 't geld der gezamenlijke burgers zou worden genomen. Wel zou degeen die schade had geleden, een zekere vergoeding | |
[pagina 188]
| |
krijgen, maar dit zou eigenlijk neêrkomen op de hoofden der andere burgers. Schijnbaar zou dit dus zeer mooi zijn, maar in werkelijkheid zou deze instelling een verhooging der belastingen met zich voeren, waardoor velen nadeel en weinigen voordeel zouden ondervinden. Wij kunnen niet ontkennen, dat dit argument veel waars bevat en toch vinden wij dat er veel te zeggen valt voor die schadevergoeding van Staatswege of liever gedragen door alle burgers. Immers 't zijn niet slechts bepaalde enkele personen die aan een beleediging van lijf en goed blootstaan, maar een ieder loopt kans op zijn beurt dit te ondervinden. En even goed als de Staat voor sommige zaken geld uitgeeft, waar op het eerste gezicht slechts zeer weinige meê zijn gebaat, doch waarmeê op den langen duur zich alle burgers goed bevinden, zoo zal ook hierdoor een ieder zijn voordeel hebben. Op deze wijze redeneerend, zou men 't niet noodig kunnen vinden dat de Staat geld uitgeeft voor de justitie in 't algemeen, omdat er een menigte menschen sterven die nooit met de justitie in aanraking zijn geweest, noch als beschuldigde noch als aanklager! Zoo zou de bewoner der hooge streken van ons land 't niet noodig kunnen vinden, dat de Staat jaarlijks duizenden en duizenden uitgeeft, om het lage land te behoeden en te beschutten tegen de schade die door overstrooming kan worden berokkend! Zoodra men leeft in een samenleving, in een maatschappij, zijn de rechten zoowel als de plichten gemeen en is het belang van ieder in het bijzonder ook het belang van hen allen die in de samenleving leven. En mogen er nu menschen zijn, die tot hun dood toe nooit eenige schadevergoeding van den Staat zullen behoeven te vorderen, die tot hun dood toe niet zullen weten hoe een eerzaam rechter er uitziet, toch is 't genoeg dat hij de kans loopt in aanraking met het gerecht te komen, omdat hij zijn eigendom wil verdedigd zien, om meê te betalen in de gevallen, waar andere in de noodzakelijkheid zijn om van de rechtbank gebruik te maken. En zoo zal 't ook gesteld zijn met de Staats-kas tot uitkeering van schadevergoeding. | |
[pagina 189]
| |
Iets anders is de vraag of 't wel mogelijk zal zijn, een veroordeelde, die wegens een grooten diefstal gevangen zit, te dwingen zijn slachtoffer een eenigszins belangrijke afbetaling te doen. Immers behoudens sommige diefstallen, zijn de daders meestal arm. Om deze lieden zoolang in de gevangenis te houden tot hun schuld is afgedaan, staat in vele gevallen gelijk met hen tot levenslang te veroordeelen. Voor dat zij met het weinige dat zij kunnen verdienen met gevangeniswerk, zooveel kunnen bijeenbrengen, is 't noodig dat zij om zoo te zeggen tot na hun dood blijven opgesloten. Ten eerste treedt in die gevallen, zooals wij gezien hebben, de Staat tusschen beide of liever wil men dat zij dat doet en de schuld van den misdadiger tegenover de beleedigde partij overneeme, ten tweede kan men niet 't onmogelijke eischen en verlangen, dat een gevangene die eenige stuivers per dag verdient, daarmee een som van eenige duizenden zal vergoeden. Dit zijn trouwens quaesties, die met het principe van de zaak zooveel te maken hebben, dat zij eerst behoeven besproken te worden bij een latere regeling. Als eerst de quaestie is afgehandeld of men zulk een instelling zal in 't leven roepen, dan kan men pas beginnen over de latere regeling te spreken. Zeker is 't dat voor kleine vergrijpen zulk een wetshervorming veel goeds zou te weeg brengen en dat de persoon, die schade heeft geleden, veel meer gebaat zou zijn door een, zij 't dan ook gedeeltelijke vergoeding, dan nu wanneer hij weet dat zijn vijand veroordeeld is tot eenige weken of maanden gevangenisstraf, wat hem nog geld op den koop toe kost, wijl hij de onkosten moet helpen dragen die diens verblijf in de gevangenis meebrengen. En voor hem, die maar weinig bezit en van dat weinige is beroofd, voor hem die hard moet werken voor zijn brood en zijn leven slijt in een voortdurende zorg, om zich en zijn gezin te onderhouden en een bestaan voortsleept van kommer en zorg, voor hem zal 't zeker een grooter troost zijn 't weinige dat hem is ontnomen, terug te krijgen, dan op een gure winternacht te bedenken, dat de man die hem zijn beetje bezit heeft ontnomen, goed gevoed | |
[pagina 190]
| |
en goed verwarmd op een goed bed ligt te slapen, terwijl hij met zijn huisgezin 't lang zoo goed niet heeft. Dit wil niet zeggen dat men 't lot van den gevangenen moet verharden, maar wel dat men 't lot van den bestolene moet verzachten. Wat echter nog vóór deze veranderingen moest geschieden is een zoodanige verbetering in de wijze van rechtspleging te maken, dat de loop van het recht sneller geschiede. Vooral bij kleinere vergrijpen is dat hoog noodig. Vele veroordeelingen zouden meer kracht hebben, zoowel tot verbetering als ter voorkoming van nieuwe vergrijpen, wanneer de veroordeeling sneller na het vergrijp zou geschieden dan nu gebeurt. Wanneer men nagaat dat 't soms maanden duurt voor dat iemand, die b.v. tegen de drankwet heeft gezondigd, voor den rechter wordt gedaagd en dat hij in dien tijd gelegenheid heeft gehad en daarvan ruimschoots heeft gebruik gemaakt om op nieuw tegen den drankwet te zondigen, dan begrijpt men dat een eventueele straf voor het eerste vergrijp zeer weinig effect zal hebben omdat de persoon die gezondigd heeft meestal al lang vergeten is dat hij dat gedaan heeft en dat in zijn oog 't straffen een aardigheid wordt wanneer hij, korten tijd nadat hij zijn straf voor 't eerste heeft ondergaan, opnieuw voor de tweede zonde moet boeten. En behalve daarin, voor zoogenaamde politiezaken duurt 't eveneens soms maanden voor de delinquent geroepen wordt om zich te verantwoorden. Behalve dat 't geheugen der getuigen in dien tijd wel een weinig zal geleden hebben betreffende de zaak waarvoor zij geroepen worden, zal het effect der straf nul zijn om de eenvoudige reden, dat de indruk die zij zal maken, verminderd is in 't tijdsverloop dat ligt tusschen het misdrijf en de straf. Daarbij komt dat 't dikwijs gebeurt dat de persoon in quaestie in dien tijd naar elders is verhuisd en dat hij dan bij verstek wordt veroordeeld wat nog onzinniger indruk maakt door de schijn van machteloosheid waarmeê de rechtspleging wordt overtogen. Behalve in kleine zaken ware een snellere rechtspleging | |
[pagina 191]
| |
echter gewenscht in grootere, in zaken van gewicht. Wat de oorzaak van deze langzame rechtspleging is is niet goed na te gaan. De waarschijnlijkste oorzaak is dat er te weinig gelegenheid is om recht te spreken en dat de Staat geen geld genoeg kan of wil uitgeven om meer rechtbanken en rechters aan te stellen. Zoodra de kleine vergrijpen zouden beoordeeld worden onmiddelijk na het plegen van de daad en daarvoor, zooals in Engeland het geval is, waar altijd een rechter aanwezig is om te oordeelen, zou de rol voor groote zaken veel ontlast worden wijl de rechter daarmee belast, zich niet meer zou behoeven te bemoeien met de kleinigheden waarmeê nu iedere rechtbank gedwongen is zich bezig te houden. Wanneer iemand, die tot een schadevergoeding veroordeeld wordt, onmiddelijk na het plegen van zijn misdrijf, en bij onmacht of onwil om te betalen, ook onmiddelijk veroordeeld wordt om in de gevangenis te werken tot zijn schuld is afgelost, zal de uitvoering van die veroordeeling veel meer indruk maken en meer waarborg geven tegen een herhaling van hetzelfde feit, dan wanneer die veroordeeling maanden later geschied. Vooral bij politie-overtredingen zou men een groot voordeel bereiken en wel dat de eerbied voor de politie en het gevoel voor haar macht zich zouden uitbreiden. Te dikwijls echter worden voor het gerecht de misdrijven behandeld zoolang na het gebeuren van het feit dat een ieder reeds lang het gebeurde heeft vergeten en zich soms met verwondering afvraagt of de rechter zich niet vergist en of de zaak niet allang is afgehandeld. Dat ze als rechtskundige van de klassieke school dat inzien, blijkt uit de onlangs gehouden vergadering der vereeniging tot zedelijke verbetering van gevangenen. Daar immers is bij monde van Mr. Rethaan Macaré gewezen op de traag werkende rechtspraak in Nederland en op het te Engeland vigeerende stelsel gewezen, waar hij de voorbeelden van bepleitte. Lang zal het echter duren, vreezen wij, voordat de ver- | |
[pagina 192]
| |
beteringen in de rechtspleging en de opleiding der rechters en rechtskundigen, zooals ze hebben aangetoond dat de nieuwe school ze wil invoeren, plaats zullen vinden. Hoe ver wij nog er af zijn van wat de nieuwe school wil, bewijst dat wat de heer van Panhuijs onlangs voor het Hof te Leeuwarden zeide, sprekend over de quaestie van zware of lichte straffen door den rechter opgelegd: ‘de rechter moet vragen wat het belang is van de maatschappij, hij moet waken voor de handhaving der orde die voor ieder, ook voor hem van belang is.’ Van een misdadiger of diens belang wordt geen enkel woord gerept. Of de straf in zijn belang is of dat hij eenige verbetering ondervinde door zijn straf, wordt niet gevraagd. De misdadiger moet gestraft worden, om der maatschappij voldoening te verschaffen; of de man, die de misdaad heeft begaan, eenig nut van zijn strat heeft, doet, schijnt 't, niets ter zake; dat is de zorg van de vereeniging, die zich na zijn straftijd met hem zal bezighouden en alle moeite zal moeten doen om te verbeteren wat in hem bedorven is door de onoordeelkundige straf die hij heeft ondergaan. Of de straf wraakzucht zaait in het hart van hem die veroordeeld is en later bij 't eerstkomend recidief de gevolgen van die wraakzucht laat neerkomen op de maatschappij, daarop schijnt niet te worden gelet. De maatschappij moet voldoening hebben met een belachelijk hooghouden van het oude gevoel van weerwraak. De misdadiger is nu eenmaal iemand, die niet in de maatschappij thuis behoort en die moet lijden voor het kwaad dat hij heeft misdreven. Lang nog zal het duren, wij herhalen het, voor de humaniseerende denkbeelden der nieuwe school ingang zullen hebben gevonden en in toepassing zullen zijn gebracht. Zonder de veranderingen die wij hebben aangetoond dat in de geheele rechtspleging en in de opleiding der rechtskundigen moet plaats hebben, kunnen geen verbeteringen tot stand worden gebracht. Hoe goed ons land ook is ingericht op het gebied van het gevangeniswezen, toch zijn er in de | |
[pagina 193]
| |
behandeling der gevangenen verbeteringen aan te brengen, die niet slechts een klein gedeelte der behandeling uitmaken. Hoe boven aan de lijst der inrichting van het gevangeniswezen en der inrichtingen voor vagebonden, bedelaars en dergelijke ons land ook sta, zoo zelfs dat vreemde criminalisten op onze inrichtingen wijzen als modellen voor andere landen, toch is ook daarin nog verbetering aan te brengen. Echter samenhangend met een verbetering in de rechtspleging en een verandering in de opleiding en de vorming der denkbeelden der rechtskundigen. Eerst wanneer de conservatieve richting in het recht is verlaten, dan zal het mogelijk zijn een toestand te scheppen die direct den misdadiger, indirect de geheele maatschappij ten goede komt. Hoe de inrichting nu is en hoe zij moet veranderd worden om tot dien toestand te geraken, zullen wij in een volgend hoofdstuk bespreken. |
|