De Nieuwe Gids. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 418]
| |
(Barrès, L'Ennemi de lois)Wij Hollanders zijn grove menschen,Ga naar voetnoot1) wij zeggen alles ronduit en als wij op een oogenblik niet in staat of bang zijn dit te doen, vervangt een wel aangebrachte vloek de fijnzinnige en logisch-kalme tirade, die Franschen of Engelschen aanwenden, wanneer zij aan hun medemenschen hun meening willen opdringen. In den omgang zijn wij beleefd, nemen onzen hoed af met gracie op straat en als wij in een koffiehuis willen plaats nemen, vragen wij aan den naastzittenden bezoeker of de stoel niet bezet is. Maar voor onze schrijftafel moeten wij kranig zijn, dan gaat het niet aan doekjes er om te winden, of onze meening met handschoenen onder stoelen of banken te steken, pardi neen! onze tegenstanders zijn vlegels, idiooten en andere dergelijke menschen. Wij leggen elk soort van schaamtegevoel terzijde en wij zeggen niet meer, wij, maar ik: ‘Ik zeg, ik beweer, ik vind, ik constateer. Ik zeg tot dien lamlendigen keizer van Duitschland Ik zeg tot de Hollandsche litteratuur. Ik spreek tot de Nieuwe Gïds: ‘Jeuli opgedirkte bengels, wat meen jeuli wel?’ | |
[pagina 419]
| |
dat staat kranig en als wij elkander ontmoeten in de koffiehuizen vragen we: ‘Heb je dat geweldige stuk van A. gelezen, dat stuk dat met bijbelschen overmoed geschreven is?’ Geheel anders gaan de Franschen te werk, zij hebben begrepen dat de taal van zingende koffiehuizen of kleine kroegen niet noodig is om artistieke aspiraties weer te geven. Zij begrijpen meestal beter dat de aangeduide, verscholen gevoelens, ingehouden sentimenten krachtiger zijn en van langeren duur, dan de gesprongene luchtballons van onbezonnen opstijgende driften. Het dichtst bij de actie zijn de mannen met in toom gehouden passies en de indruk der daad is sterker dan de opwelling der solitaire drift. Het is veel moeielijker door de palen der actie met het met woorden gebouwde schip der sensatie door te zeilen dan zich tot passieve speelbal over te laten in de ruime zee aan de waaiende winden. Tot in de uiterste finesse van bedwongen passie gaat Maurice Barrès in zijn laatste boek ‘L'Ennemie des Lois’, waarin hij de hoop uitdrukt, dat de menschen de wetten eenmaal zullen weggooien als houten krukken die geen dienst meer doen aan den op gezonde en genezen beenen loopenden mensch. Niet zoo onschuldig als het lijkt, is dit boek. Het is wel zoet en zacht van zinvloeing, maar daarom niet minder vijandig aan den bestaanden hedendaagschen maatschappelijken toestand. Wetten! Wetten! dagelijks worden er wetten gefabriceerd. Wetsartikels evenveel als luciferdoosjes worden er gemaakt. Het is licht te begrijpen, dat de schrijver, die zelf lid van de Kamer is in Frankrijk, er genoeg van begint te krijgen en dat eens op een aangename manier zijn landgenooten aan het verstand brengt. Zeer juist zegt hij ook, dat door de rijkdommen gelijkmatiger te verdeelen, wij nog niet veel verder zullen zijn. Het is onze natuur, die beter moet worden, dan komt dat andere wel van zelf, of zal ten minste gemakkelijker tot stand worden gebracht. Zich gelukkig voelen door het | |
[pagina 420]
| |
geluk der medemenschen. Medelijden met het ongeluk. Medelijden en nog eens medelijden. Op die manier alléén zal de sociale toestand verbeterd worden. Wat de schrijver ons zegt is den grond niets nieuws. Want het medelijden met den naaste is een der hoofdbeginselen van het Christendom. Maar de manier waarop hij het oude geneesmiddel overhandigt, is nieuw. Doch, en hier wensch ik met mijne eigene meening voor den dag te komen, het komt mij voor dat juist het te veel ‘sociable’ zijn van de menschen in dezen tijd, de oorzaak is van ontevredenheid en quasi-gebrek. Voor de curiositeit heb ik me b.v. tamelijk wel op de hoogte gesteld van de behoeften van een friesch arbeidersgezin van een paar menschengeslachten vóór het onze en vernomen dat die menschen precies hetzelfde aan confortable hadden wat het tegenwoordige geslacht nu heeft. Zeker weinig. Toen klaagde men niet en nu wel. Waarom? De communicatiemiddelen hebben doen zien aan die menschen, dat andere menschen het beter hebben en daardoor de ontevredenheid opgewekt. Vroeger leefden die menschen eenzaam in hunne streken en zij vernamen niet wat er omging buiten hun dorp. Zij zagen de zon opgaan en ondergaan: ieder dag hetzelfde en van kindsaf aan waren zij tevreden met een stuk brood en wat aardappelen. En als zij eens een haas of konijn stroopten, dan was dat voor hen een koningsmaal en zij spraken daarover nog langen tijd. Het beginsel van afzondering, alléén, of met vrouw en kind, vermindert de behoeftens, maakt den mensch krachtiger en vermeerdert de vrije ontwikkeling van ziel en lichaam. Het is niet alléén het Christendom, meer speciaal het Katholicisme, dat de afzondering heeft gepredikt, maar Rousseau zelf was van die meening en beschouwde het contrat social als een pis-aller. Het kwaad naar het mij voorkomt zijn de sporen, de post en de telegraaf en niet het kapitaal op zich zelf. En ook hier geeft het Christendom het redmiddel aan, namelijk de abnegatie. Juist die abnegatie geeft de zielekracht. Kant, | |
[pagina 421]
| |
Origenes, Thomas Aquinas, Pascal, Napoleon etc., waren sterk door abnegatie. Zij verzaakten de wereld of het vleesch, zooals is gebleken uit intieme bijzonderheden. Zelfs Spinoza deed afstand van veel. Zooveel mogelijk afzondering, zooveel mogelijk anti-sociaal is het eenige redmiddel. Onbewust laat Barrès zijne personen uit ‘L'Ennemi des lois’ hetzelfde doen. Zij gaan leven in afzondering, geheel alléén buiten op het land. Het gevolg van de sporen, post en telegraaf zijn de steden, die niet kunnen bestaan zonder sociaal- d.w.z. gemeenschap-leven. Zoodra als dus de strooming der menschen van de steden zal zijn afgeleid en naar het land, de heide, de bosschen terug zal zijn gekeerd, zal het beter worden hier op aarde. Naar mijn bescheiden meening, eerder niet. De aarde is daar om de mensch te voeden en zij voorziet daarin volkomen. Maar zoodra die mensch meer wil dan het voedsel voor zijn lichaam en zijn geest, dan werpt hij zich op den evenmensch om ten zijnen koste eer en macht of genot te verkrijgen. En zoo ontstaat de strijd de onnatuurlijke belangen-strijd, de broederoorlog om relatief onnoodige dingen. Een strijd gevoerd met woorden en bedriegelijke middelen. Geen natie-versterkende oorlog van vroeger waar het bloed vloeide en waaruit de volkeren verjongd en verlicht te voorschijn kwamen, maar een ontzenuwend schermutsel met de slimme middeltjes van verzwakte individuën. Door de aglomeratie in de steden is niet alléén de sociale questie maar ook de nevrose ontstaan. Daar er geen afleiding meer is door de daad, vroeger voornamelijk door den oorlog bewerkstelligd, lijdt het individu aan de verstopping der dadeloosheid. Zoo hebben we op het einde der negentiende eeuw de nevrose gekregen, een ziekte die alléén door de daad kan genezen worden volgens het oordeel van alle specialiteiten. Want zenuwachtigheid komt alléén door de onbevredigde behoefte aan de daad. In de eenzaamheid wordt de behoefte aan de daad slechts zelden geboren, en wanneer zij ontstaat, die behoefte, wordt zij gemakkelijker | |
[pagina 422]
| |
bevredigd, omdat de nevenmensch er zich niet tegen verzet. Het aanhoudend willen handelen en er niet toe kunnen geraken door het verzet der anderen is de oorzaak der kwaal. Het opereeren op menschen die niets te doen hebben en die zich daarom die operatie niet laten welgevallen is de bron van een bewuste machteloosheid. Dat is het opereeren om het opereeren, een circulus vitiosus, waarin de krachten verslappen en geen uitweg vinden. Het is in de stilte der dorpen, maar dan ook in afzondering dat de krachten der menschheid gezond blijven en rijpen.
Frans Erens. | |
Le Latin Mystique.Het is niets meer of minder dan eene Renaisance der Christelijke Kunst wat de heer Remy de Gourmont beoogt met de uitgave van ‘Le Latin Mystique’. Hoever het doen herleven der middeleeuwsche Katholieke Kunst mogelijk is, is mij nog niet duidelijk. De Renaissance van de klassieke Grieken en Romeinen onder Paus Leo X, is een fiasco geweest niet alléén, maar verderfelijk voor litteratuur en kunst. Er is volgens mij slechts ééne ware kunst, namelijk die, welke spontaan uit omstandigheden en natuur te voorschijn komt, zooals de zang der vogels zich doet hooren in de Lente. Sinds dat de litteratuur en andere kunst een wedstrijd is geworden. is het uit met de groote kunst. L'art pour l'art wil zeggen l'art contre l'art. De groote kunst is solitair, dat is die van Homerus, Dante enz. Omdat nu eene Katholieke of Christelijke of Godsdienstige kunst alléén kan voortspruiten uit ware vroomheid en niet uit zucht naar ijdelheid met het doel om onder de menschen te schitteren, zoo is het zeer twijfelachtig of de heer Gourmont in zijn pogingen zal slagen. Men lette wel, hier zit de | |
[pagina 423]
| |
moeilijkheid en volgens de Katholieke leer ligt er weinig verdienste voor den hemel in het maken van kunst uit ijdelheid. Dat hij in een wijderen kring van menschen de hymnen der Katholieke kerk heeft bekend gemaakt, is zijn verdienste. Maar buiten die gedichten bestaat het Latijnsch proza der kerkvaders, dat voor de litteratuur meer waarde heeft en Huysmans betreurt zeer terecht in zijne voorrede de afwezigheid van dat gedeelte. Daar is het geweldige proza van paus Leo de Groote. Misschien is er bij geen enkelen latijnschen schrijver zulk een zwaarte en forschheid van klank, de hoofdeigenschappen der Latijnsche taal. Hij is de eenige paus, die volkomen als paus heeft geschreven. Daar is het gepassionneerde proza van den heiligen Hieronimus. De zachte volzinnen van den heiligen Bernardus, de harde volzinnen van Tertullianus. enz. enz. Maar het is geen gering werkje uit de paar honderd folianten der kerkvaders een mooie bloemlezing te maken. Het is te hopen dat de heer de Gourmont eenige helpers zal vinden. En als dat dan klaar is verwachten we dat er anderen eenige christelijk Grieksche schrijvers uit het stof der bibliotheken te voorschijn halen, het werkje van Origenes bijv., over het Hooglied. waarvan de h. Hieronymus getuigde: ‘Origenes omnes vicit sed in hoc se ipsum vicit’. Iets van Chrysostomus, Basilius den Groote, Synesius of Gregorius van Nanzianze. Als staaltje van werkelijk christelijke poêsie geef ik hier een gedicht van Franciscus Xaverius, dat in het boek van den heer de Gourmont niet voorkomt: O Deus ego amo Te,
Nec amo Te, ut salves me,
Aut, quia non amantes Te
Aeterno punis igne.
Tu, Tu, mi Jesu totum me
| |
[pagina 424]
| |
Amplexus es in cruce,
Tuliste clavos, lanceam,
Multamque ignominiam,
Innumeros dolores,
Ac mortem. Et haec propter me,
Ac pro me peccatere!
Cur igitur non amem Te
O Jesu amantissime?
Non, ut in coelo salves me,
Aut, ne aeternum damnes me:
Nec praemii ullius spe;
Sed, sicut Tu amasti me,
Sic amo, et amabo Te:
Solum, quia Rex meus es
Et solum, quia Deus es.
Zoo iets maakt men niet met het eenige doel om kunst te maken. Dat is bijna klankloos van aandoening en daarom zoo vol klank.
Frans Erens. | |
Jules Renard, L'Ecornifleur.Op het oogenblik zijn in Frankrijk onder de talrijke goede letterkundige artiesten er maar heel weinig eerste-rang prozaschrijvers. En toch dat is geen wonder. Het gevoel en de visie van het schoone is meer verspreid onder de menschen, dan het volkomen meesterschap over dat gevoel en het schoone, wanneer het zich gaat uiten in vormen, vormen in beeld of vormen in woorden. Het ingrijpen van het intellect in den vlottenden chaos der door het menschelijk lichaam zich bewegende sensaties, het ingrijpen zeg ik, op het juiste moment en het neerzetten in beelden en woorden, dat is het geheim van den eersten- | |
[pagina 425]
| |
rang-artiest. Wanneer het intellect te sterk is, verdwijnen voor zijn licht de nevels der schoonheidsaandoeningen. Wanneer van den anderen kant er te weinig intellect is, zullen de aandoeningen van schoonheid zonder orde blijven in den mensch, zal de productie moeilijk plaats grijpen en wanneer zij plaats grijpt, zal zij vormloos en verward zijn en zij zal niemand bevredigen, omdat de orde die een eigenschap van het intellect is, ontbreekt. Jules Renard nu is een der weinige goede prozaisten van het tegenwoordige Frankrijk. Zijn volzin is van eene zeldzame volmaaktheid. Tegelijkertijd hard, vast en gepolijst, gedistingueerd en beschaafd, correct en lumineus als latijnsch proza van Cicero of Sallustius. Doch het komt mij voor dat Renard te angstig is om zijne woorden vrij te laten varen over de gladde wateren zijner sensatie. Voor elke moeilijkheid krimpt hij van angst in een, om daarna met een effort weer verder te gaan. Wat nieuw is in het boek is de tegenwoordige tijd in plaats van den imparfait. Zoo begint hij zijn boek aldus: C'est un homme de quarante ans etc. in plaats van C'était un homme de quarante ans. De lezer voelt het immense verschil dat daaruit voortkomt. Ook het inlasschen van den dialoog in het verhaal is tamelijk nieuw.
Frans Erens. | |
Verveling van Frans Coenen Jr. bij Jan Leendertz & Zn., Amsterdam.'t Is jammer dat de heer Coenen Jr. zijn novelle in de wereld heeft gestuurd. 't Was beter geweest als hij 't boekje bij zich had gehouden en 't beschouwd had als een oefening om later iets goeds te geven. Toch vind ik 't de moeite wel waard iets over 't boekje te zeggen, vooral omdat 't zoo heelemaal zonder pretentie | |
[pagina 426]
| |
is geschreven en niet, als de meesten in de laatsten tijd uitgekomen dingen, de nieuwe richting uithangt. Dat is één verdienste er van. Een andere verdienste is dat er goede dingen, al zijn ze ook schaars, in voorkomen. Bijvoorbeeld de dag dien H. doorbrengt, terwijl 't haar onmogelijk is om te werken, met 't naar beneden loopen naar de huiskamer die wordt schoongemaakt; de avond dat zij een poging doet tot zelfmoord en de ontnuchtering bij 't klaar maken van alles; 't moeielijk opstaan en weêr inslapen op bldz. 66 en 67 zijn zeer goed, zelfs zóó goed dat zij de reden zijn waarom ik iets wilde zeggen over 't boekje. Wat mij daarbij een boel over 't hoofd heeft doen zien van fouten en pueriliteit die er in voorkomen, is dat 't boekje waar is gevoeld en serieus, ernstig gemeend geschreven. Er is volstrekt niet in een met alle geweld vertoonen van bijzonderheden die gemaakt en niet gevoeld zijn, een enkele uitdrukking als ‘'t druppelen der dagen en 't zwatelen van karren’ daargelaten. Ik geloof dat Coenen, wanneer hij hard werkt en veel studeert, wel eens in staat zal zijn een goede roman te leveren, vooral wanneer hij niet te gauw zijn werk uit wil geven en iemand bevoegds vindt die zijn werk wil hooren of lezen en hem wijzen kan op de vele pueriliteiten en onnoozelheden die er in voorkomen en die er uit moeten als daar zijn: beschrijvingen van personen die er niets op aan komen (Mevr. Planken en Mevr. v.d. Berg), 't zeggen van dingen die absoluut niets tot de stemming of de beschrijving der omgeving afdoen, en meer dergelijke. Al is 't nu geen hooge kunst die Coenen heeft gegeven, 't boekje is beter dan vele die er geschreven worden en bewijst een ernstig willen. Dat is al mooi genoeg voor een eersteling.
A.A. |
|