De Nieuwe Gids. Jaargang 8
(1893)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
I.
| |
[pagina 178]
| |
eens anders woord, al die menschen die leven het leven van anderen en denken ze hadden geleefd.
Dit boek een leering. Het leven is een spel, van de poëten is het leven een spel, dit is de leering.
De menschen zijn serieus, meenen altijd iets, willen altijd iets, kwade of goede dingen, willen ook iets hoogs, vèr-af: de kunst.
Nu voldoet niet meer den vernuftloozen menschen het spel om het spelen, het genieten om het genot, willen de étalage, willen de dekoratie, willen hun ‘god.’ Nu gaan zij zich in-beelden, dat er wezenen waren, werkend, zoo dwaas, om gods-wil, aan dingen die zij niet kennen, maar wel zouden wenschen (kunnen zij niet reeds pianospelen en lieve, snoezige brieven schrijven?) - als waren er wezenen, zoo dwaas, die maakten hèn idealen om naar te mijmeren en te turen in vrije uren als de deuren gesloten en de belangen verzekerd,..... voor al deze prettige, zoete wenschjes tamme poëten, geknipt voor tijden dat in kranten van kunst staat geschreven - dat hééle hooge, alléén niet-te-besjouwen, heele-maal witte en mooie om naar te kijken als naar een troon (om den mensch van het dier te onderscheiden en beschaafde menschen en beschaafde jonge dames van ruwe matrozen en gevallen meisjes te onderscheiden) - daarvoor te hebben wezenen die timmeren het vervaarlijk getimmerte van het ideële, beschavend, verheffend, verfraaiend, - hebben we niet reeds expozitiën om binnen te gaan, kalmpjes-aan, rikke-tik, door het wentelende hek, zooals we reeds kritieken lezen, (veld wint de Idee!) 's avonds voor we tijdig naar bed toe gaan. Het is zoo móói.
Onderwijl zit een triest artist te spelen, grijs-spel van lijnen en vegen, zonder effort, zonder machtigheid (de Balzac), alleen met triesten ernst, vóór-doende hoe harmonisch zwak mooi kan zijn. Uit het ongeloof van zijn tammen tijd, uit | |
[pagina 179]
| |
de uitputting van revolutie en vernietiging is hij geboren... zit, genietend voor zich, te verspelen zijn leven, ironisch kwaad-puntig, analyzeerend zich en beeldend, als inzakt een wereld.
Dit boek is een leering.
Sept. '92. | |
II.
| |
[pagina 180]
| |
De fataal-geslagene, groot-ondergáánde, om zwart-gedood te liggen in 't sombere bosch.
Zoo klein, zoo fijn, zoo rein - zwaar is het in de borst snikkende. Ik zal het breken.
Zoo jong, zoo krachtig, zoo áánminnig. Ik zal hem breken.
Ze was als de ebbe van het Leven, hoe Het zich ontdoet van de wezenen....
Het Leven heeft zich gegeven, heeft zich begonnen, heeft de passie gebaard.... de passiën hebben gestreden, de passiën zijn dood.
De passiën hebben gestreden met het mysterie.
Alleen de menschen hebben geleden; het Leven duurt, passie-loos.
Oct. '92. J.C.M. |