afvallen als de gewrichten uwer handen te dor worden om die te dragen. Ik zeg u dit om u-zelfs wil.
Want ge zoudt tot uwen meester kunnen gaan en u-zelf noemen. Dan zou hij u slecht ontvangen. Daarom is het goed u te zeggen, dat ge niets zijt. Ook zoudt ge u kunnen in-beelden méér voor hem te zijn dan een andere slaaf, en ik zou het verstandig vinden, indien hij u (zoo hij dit bemerkte) verminken liet, om u klein te doen zijn voor de geringe vrouwen van uwe liefden, en u te verootmoedigen. Als hij niet zoo deed, zou ras de dronkenschap der hoovaardij in u opstijgen en u doen gelijken op een volgeblazen pad.
Ga tot uwen meester in stille onderworpenheid en wacht het heilig oogenblik zijner menschelijke ontroering. Gewèn u in-een te krimpen bij het fronsen zijner wenkbrauwen; zóó bedwingt gij dikwerf in hem de lust, die hij heeft in uwe pijn. Bedenk ook, dat alle kleinheid alléén heerscht over wat klein is in waarde, en geen meester vermag te heerschen over het groote-in-waarde in u, dat zwart voortleeft in het nacht-duistere uwer binnenvaten.
Zie mij toch niet aan als brak uw hoofd; sluit de woorden, die ik u vóór-weeg tot een loon, binnen het pannedeksel uwer hersenen:
Het Eigene is en het On-eigene is, maar het On-eigene is als de troebele wieling der ontroerde wateren.
Het Eigene is goed en het Begin-der-dingen, maar de Wording-der-dingen is het On-eigene.
Niemand kan in-zich dragen een ander Idee dan het zijne, dat uit hem is geboren en in hem gegroeid, en zoo één vreemd idee valt in het gemoed van eenigen mensch... zoo ge verstoren wilt het Begin-der-dingen, leg één vreemd idee in het gemoed van dien mensch. Niemand kan andere ideeën omvatten en doorvoelen dan die welke zijn Eigene