De Nieuwe Gids. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 434]
| |
Melodie en gedachte,Ga naar voetnoot1) door Alphons Diepenbrock.VII.Nù - ongeveer met de 17de eeuw - begint in de toonkunst de liefde te zingen tot de wereldsche dingen, kwijnt de enkel-verklanking van het onzichtbare met haar zware deining der menschenstemgolvingen, de blanke klank van het hemelverlangen; en de volle liederenlente, de verlangende droomen der Florentijnen, hoe vreemd aan elkaar in weten en willen, zij waren niets dan enkele ademen in den eenen almachtigen adem des tijds. Verstoord nù de starende zelfvergeting der ziel en de toon symbool van het zichtbare wordend, de rhythmus, - het bewegende primitief-populaire beginsel van actie en energie in alle kunst van woord of toon, waarvan de Grieken de macht vereerden als gave van Apollo den statenstichter en wondenheeler, de macht van het rhythmische woord, dat de dingen vasthecht in het geheugen, stillend de pijnen der ziel, stelpend het bloed van de wonden des lichaams, de macht van den rhythmischen cithara-toon, die steenen schaart tot stedemuren. - Zie hoe de rhythmus den wil en de | |
[pagina 435]
| |
spieren beleest en, uit velen het enkelleven verdoovend, één eenheid schept in momenten van groote ontroering der volken; zie ook hoe van die werken van Beethoven als de Finales der C moll- en der A dur-Symphonie, waarin de meester de primitiefste rhythmus-elementen vergoddelijkt heeft, een volkenverbindende kracht uitgaat, vreemd aan de mysteriën van het enkelleven, zich slechts openbarend aan de veelheid - de rhythmus nu bemiddelend de mystiesche unie van beeld en toon, van het in-ruimte-zichtbaar-waarneembare met het in-tijd-hoorbaar-waarneembare: melodie en dans, en het rhythmische volkslied tot danswijze geworden - eerst gezongen door stemmen, die later vervangen door instrumenten, en de dansmelodie edel verliefelijkt tot fiere gracie: de hoofsche dans - bloem der hoogste levens-veredeling in Italië en Frankrijk, als de litteratuur der 17de eeuw - dan de dans, verinnigd, verfijnd en vergeestelijkt tot zinnebeeld der zielebeweging, dieper en dieper; eindelijk de harmonie van ziele- en lichaamsbeweging, van toon en gebaar, de wederkeerige doorlichting en verduidelijking van toon en verschijning, de door den geluidsaether omschitterde actie, de oproeping door den toon van het onzichtbare in het zichtbare, van het enkele-denk- en voelbare in den bewogenen hartstochtenmensch, in den bewogenen en zich bewegenden Schijn van het Drama. Dit is het in Wagner's werk bereikte doel van een pelgrimstocht van bijna 3 eeuwen. En de tocht was gegaan langs vele paden, totdat eindelijk de weg was gevonden, open gebaand door de groote meesters der instrumentale kunst. Want de opera, schepping der Renaissance, geboren uit het Hellenisme en realisme van den tijd,Ga naar voetnoot1) vermocht niet een aequivalent te scheppen van toon en verschijning met al haar decoratief-mythologischen pronk, een droge melodielooze psalmodie, slechts een enkele | |
[pagina 436]
| |
maal gedrenkt door de welige wateren der polyphonie, bekorend de kringen der Florentijnsche academisten alleen door het ijdele schouwspel, de ijdele litteraire illusie van wedergeboorte der antieke tragedie en de vreemde nieuwheid van den enkelzang, ondersteund door een nog zeer onbespraakt instrumentengeheel, die nog zelfs niet vermochten te stamelen van de algemeenste ontroeringen, vreugden of weeën, door het tooneelbeeld gebootst met gebaren; een verbazing haar roem van toen, voor wie ooit iets mocht vernemen van de heilige pracht der gewijde toonkunst, - totdat zij bijna een eeuw later de buit werd van den keel-virtuoos, en haar dorre woestijn een lubrieke tuin vol venijnige slingerplanten, hermaphroditiesch gekweel der kastraten, de barokstijl in de muziek, die toen wederom leed als bij de Vlamingen onder de macht der materie, maar nù in tegengestelden zin, de overheersching der melodie over rhythmus en harmonie, de algeheele dood van het contrapuntiesch beginsel, tevens van alle betrekking tusschen toon en tooneelbeeld. Dan denkend aan de toongestalten van het eind der 17de en het begin der 18de eeuw, hoor ik de fijne trilling van Corelli's viool, het klavier van Couperin en Scarlatti, ‘Sonata's’ en Suites, kransen van melodiesch en contrapuntiesch gestyleerde dansvormen, de lichaamsbeweging tot toonbeweging, tot muzikale abstractie gebeeld, het enkel oorengenot van het rhythmisch-melodiesch gelijktijdig, tengere toonvlechtingen, mathematische strengheid van melodie-lijnen, met nog iets van de austeriteit der gewijde vocaalvormen, een spel en tegenspel van melodiesche motieven van melancholiesche gratie en stijve graviteit, de kiem van heel de emotioneele lyriek der latere instrumentale kunst; - daar tusschendoor de traditie der oude polyphonie met haar nabloei in de werken der beide Gabrieli's, Benevoli en Bernabei in Italië, grandiose vocaalharmonieën van vrijere rhythmische bewegelijkheid; en in Holland de school van Sweelinck met zijn nabloei in Duitschland, Sweelinck, een einde en een begin, een Hollander met het hevigste realiteitsverlangen, | |
[pagina 437]
| |
in zijn koorcomposities slingerend het woord door kortademige, scherp-rhythmische phrases tot een wijdschallende echo, strevende het abstracte begrip van het woord of zelfs zijn klank te verzinlijken door de kunst zijner stemvoering, in alles de musicus der Renaissance, de kentering van zuidelijk-katholieke klankbekoring en Noordsch-Protestantsch dogmatisme, de prototyp in het kleine van Hem, wiens werk staat in de lente-evening van dit evolutieve tijdperk van Palestrina tot Beethoven, hoogklinkend boven den wellustigen rococozang der opera, hoog uit boven den nabloei der oude Romeinsche vocaalschool en het klein-fijne spel der allengs zelfstandigwordende instrumenten: Johan Sebastiaan Bach. Is er niet overal in zijn werk de echo van het verledene, de voorspelling der toekomst, de temperatuur der lente, de gelijktijdigheid van zomer en winter, van het oude en jonge? Een wereld van nieuwe emoties gebouwd in geluiden, de religieuse lyriek van het Noorden, de volksziel geheven tot zijn hoogste hoogte van voelen, tot religieuse extase, het rhytmische volkslied en de daaraan verwante koraal met den door onvergelijkelijke vindingen van rhythmus en harmonie vermeerderden rijkdom der uit Italië naar Holland en Noord-Duitschland gevluchte polyphone kunst, verheerlijkt tot de zingende taal zijner stil-verrukte godsvisioenen - melodieën van lichaamlooze lichtheid, naïeven humor of serene gratie, omzongen van fijngolvende contrapunten, melodieën van teer-mystiesch, of sterk-innig geloof, melodieën van landschapsvisioenen van prae-rafaelische liefelijkheid of zoete avond-teerheid, alsof de innigheid zijner emotie de zichtbare wereld stil overglansde - het rhythmische volkslied door de macht zijner contrapuntiesche kunst vermenigvuldigd tot coruscante geluiden van apocalyptische visies, tot zilverblik-semend jubelgedaver van zalig-vervoerde engelenscharen, of geslagen tot weenende litanieën van weedom en angstigen deemoed, de ziel van Hans Sachs, Jacob Böhme, Albrecht Dürer en Memlinck herleefd in dien eenen en uitgeluidend in een wijdruischend tonenheelal, dat zich regenboogwelft aan den hemel der eeuwen. Vreemd, deze ziel van robuust- | |
[pagina 438]
| |
naïeve innigheid, deze kunst van scholastiek en mysticisme in dien tijd van kleine rococo-beweging, klein-burgerlijk piëtismeGa naar voetnoot1), anti-natuur, de Germaansche volksziel te midden der Italiaansche décadence, en bijna een eeuw moest verloopen, voordat wederom zulk machtig vermogen van toonbouw, zoo groote kracht van klagen en juichen zou worden gegrift in het boek der Wereldmelodie, de periode van Bach tot Beethoven, waarin zou worden voltrokken de mystische metamorphose van dansmelodie tot instrumentale lyriek, van dans-melodie, die werd, van zinnebeeld der lichaamsbeweging, symbool van zielebeweging, de dans gebeeld en geïdealiseerd tot muzikale abstractie, het werk van Bach's zoon Emanuel, die den roem van zijn vader verduisterde in de XVIIIe eeuw, de schepper der miniatuurkunst en vinder der muzikale architectonische symmetrie op het voetspoor van Scarlatti, Couperin en Corelli, en zijn werk de Piano-sonate, het mondaine muziekwerk, de kunst van den achtiende-eeuwschen Salon, het zelfbehagen van den klavier-dilettant, door Haydn en Mozart in het strijkkwartet contrapuntisch verfijnd tot gracelijk tonenspel van bekoorlijke spontaniteit, en de minder rhythmische meer lyrische deelen, reeds verinnigd bij Haydn met emotioneele expressie, fijne draden van mijmer-melodie door de vioolstem gesponnen; bij Mozart de Cantilene verzoet met bloemige melodie-weligheid gespreid over het abstract-arithmetische schema, de melodie van de vrouw en het vrouweverlangen, van zuidelijke schoonheid en zuidelijk landschap, de natuur ook een enkele maal bezield door den geheimzinnig-idyllischen geest, die de voorbode was van een komenden tijd. Ook een enkele maal bij Haydn in de Quartetten, herinnering uit zijn jeugd, een werkelijke dansmuziek van rondreizende vedelgezellen, muziek over muziek. En terwijl in Italië de operamelodie eenzijdig zich ontvouwde tot enkel-weelde-van-zang, een horizontale melodie-oppervlakte zonder klaar-doorzichtige diepte van het verticale harmonie-element, overdachten in Frankrijk en | |
[pagina 439]
| |
Duitschland poëten en philosophen de mogelijke synthese van beeld en toon in het drama, tot dat Glück in het midden der eeuw te Parijs den strijd streed tegen Piccini, die geen andere was, dan welke een eeuw lang tot nu toe gevoerd is en eerst door het werk van Wagner voorloopig beslecht, de strijd van het drama tegen de overheerschende toonkunst, de strijd om de realiteit van het synthetische kunstwerk, om het evenwicht van woord en toon, van muzikale en mimische beweging, van harmonie, rhythmus en melodie; van de symphonie tegen de enkelmelodie, van het Noorden tegen het Zuiden - in waarheid een eindelooze strijd, het zinnebeeld van heel het zoeken der menschheid naar het zaligend-miraculeuze accoord tusschen Zijn en Schijn, essentie en vorm, Melodie en Gedachte. En Mozart na Glück, met oneindig grooter toonverlangen en dieper melodie-liefde, sprenkelend den zoeten dauw van het zuidelijk zang-geluk over den tuin zijner symphonieën, bezielend het instrumenten-geheel met den liefelijken gloed van zijn beeldend verlangen, opdat zij de beelden zouden omzingen en den toeschouwer de helderziendheid toedeelen, waarmee de Meester ze had aanschouwd voor zijn verzaligde oogen; en het spraakvermogen der instrumenten het groeide hoe langer hoe meer. Nabij het eind van Italië's alleenheerschappij in de toonkunst; nabij ook het eind van het wrakke geloof eener vermolmde maatschappij; nabij het nieuwe evangelie van Jean Jacques, de Johannes Baptista der naderende tijden, de breuk van de oude cultuur, der klassiek-antiek-Romeinsche traditie, de bloedige en de onbloedige revolutie die de laatste ruïnen zou storten terneer van het wankele gebouw der Renaissance-beschaving, drie krachten waarmede de oude levens-stijl zich keerde tegen zichzelf: Kant, Goethe, Napoleon; en aan de poorten der nieuwe tijden, den blik gericht op de verste toekomst, de verkondiger van eene nieuwe openbaring des geestes in tonen, de heraut van de Kunst der negentiende eeuw: Ludwig van Beethoven. | |
[pagina 440]
| |
VIII.Op een rustig-deinend vlak van wisselende dominant- en grondtoon-harmonie een elegische melodie der viool, toongestalte van weenende teerheid, bleek-opdoemend leeds-herdenken, weedom vervloeid in verrukte beschouwing, tijdelijke smart tot heilige harmonie, tot ontijdelijke schoonheid verheerlijkt, sereen als in maan-nacht een marmerbeeld, en alleen door de zwelling der gongend-fluisterende snaren-materie breekt een enkele maal de reëele bitterheid van het voorheen.Ga naar voetnoot1) Het zijn zulke zieletoestanden die de wijd-uit-mijmerende stemmings-stukken van latere strijk-kwartetten uitspreken,Ga naar voetnoot2) die een machtig stadium zijn in Beethoven's grooten stroom der polyphonie die met Bach's werk begint en in Wagner's Parsifal eindigt. Maar waar de polyphonie bij Bach nog vaak doel is, of doel en middel één zijn bij hem, en hij proefde de vreugd van zijn toonmacht, sprekend enkel tot ingewijden en verliefden van de toon-geheimen, is in deze quartetten, - evenals de symmetrie der constructie, - de veelstemmigheid tot emotie-expressie vergeestelijkt, want in de ontwikkeling der toonkunst zijn nooit geheel eenzame wegen, en in deze artificieelste kunst is het grootste nooit zonder directe verwantschap met het grootste van vroeger. ‘Bach's wonderbaar werk,’ zegt Wagner (IX, 116), ‘werd hem tot bijbel van zijn geloof, daarin las hij, vergetend de wereld van geluiden die hij nu niet meer vernam. Daar stond het raadselige woord geschreven van den droom zijner diepste ziel, dat eens de arme Leipziger Cantor had neêrgeschreven als eeuwig symbool van de nieuwe andere wereld. Dat waren dezelfde geheimzinnig-verstrengelde lijnen en wonderlijk cirkelende teekenen waarin zich het mysterie van de van licht omsche- | |
[pagina 441]
| |
nen wereld en haar verschijningen aan Albrecht Durer onthuld had, het tooverboek van den necromant, die het licht van den Makrokosmus doet schemeren over den Microcosmus.’ Een bedachtzaam dalende gang der violoncel in korte gedempte tonen, dan, boven de suisende middenstemmen, een vioolzang, geweven uit weemoed en angstige volheid van vreemd geluk, mat vleugelend als een gewonde vogel; dan vloeit achtereenvolgens door de vier instrumenten een tweede motief, slepend en kronkelend, schuw en bewegelijk, telkenmale omspeeld door spitse, luchtige, wuivende tegenfiguren, een intieme zang van twijfellicht, een mysterieus toernooi van fluisterende schaduwbeelden, totdat na een poos de beweging afneemt, de klankwaarde kwijnt, en de bas als in den beginne het eerste motief weder inleidt.Ga naar voetnoot1) Op oneindig breedere schaal dezelfde symmetrie van constructie als bij de voorgangers, maar niet meer het enkel-bekoorlijke melodie-en-rhythmenspel van Haydn en Mozart, alles is zielebeeld, zielebelijdenis in het magisch-fascineerende toongehalte der snaarinstrumenten. Maar vanwaar die klankspanning, die intense door de uiterste kruising der stemmen verwekte vibratie, dan uit de ziel van den meester wiens werk het voorspel was van de kunst en de wijsheid, melodie en gedachte, concrete en abstracte Schoonheid dezer eeuw? Laat ons luisteren naar zijn woorden - of den geest zijner woorden, - opgeteekend door de zeer clair-voyante Bettina van Arnim.Ga naar voetnoot2) ‘De gedichten van Goethe hebben een groote macht over mij, niet alleen de zin, maar ook het rhythme der woorden, en ik word tot componeeren gestemd door deze taal, die als door magische kracht wordt opgeheven tot een orde van hoogere soort, en het geheim der harmonie reeds in zich bevat. Dan moet ik der melodie van uit het brandpunt der vervoering naar alle kanten den teugel vieren, | |
[pagina 442]
| |
ik vervolg ze, haal ze met hartstocht weer in, ik zie ze vluchten, verdwijnen in een vloed van verschillende impulsies, dan neem ik ze weer op met vernieuwden hartstocht, ik kan mij van haar niet ontdoen, ik moet ze met snelle vervoering in alle modulaties vermenigvuldigen, en, in het laatste oogenblik, dan triomfeer ik over de eerste muzikale gedachte, dat is een symphonie; ja de muziek is zoo geheel en al de bemiddeling tusschen gevoel en gedachte. Ik zou daar met Goethe over willen spreken. Of die mij begrijpen zou? Door haar melodie leeft de poëzie voor de zinnen. Wordt haar abstracte inhoud niet door de melodie tot een gevoel? Voelt men niet in het lied van Mignon haar stemming door de melodie? En voedt deze aandoening niet wederom nieuwe gevoelsuitingen? Dan wil de vervoering zich tot een grenzelooze algemeenheid uitbreiden, waar alles in alles tot de bedding wordt van de emoties die worden geboren uit de eenvoudige muzikale gedachte, en die anders zonder zelfs maar vermoed te zijn, zouden vergalmen; dat is Harmonie, dat wordt in mijne symphonieën uitgesproken, de smeltende breking van velerlei vormen golft er in voort door de bedding tot haar einddoel. Spreek met Goethe over mij en zeg hem, dat hij mijn Symphonieën moet hooren, dan zal hij mij gelijk geven dat muziek de immaterieele en eenige poort is waardoor men een hoogere wereld van Weten genaakt, dat muziek wel den mensch, maar niet de mensch de muziek vermag te omvatten. Want er is rhythmus des geestes toe noodig om muziek te bevatten in haar wezen, zij geeft intuïtie en inspiratie van hemelsche wetenschappen, en de van haar komende aandoeningen die door het gevoel tot den geest doordringen, zijn belichamingen van hoogere wijsheid. Ofschoon de geesten door haar leven, zooals men leeft door de lucht, is muziek met den geest te begrijpen toch nog iets anders. Hoe meer nu de ziel met behulp van de zinnen zich voedt met muziek, hoe rijper de geest wordt voor de weldaad van dat begrip. Maar weinigen komen zoover, want, zooals duizenden zich verloven ter wille van de liefde, en de liefde in deze duizenden zich niet één enkele maal openbaart, ofschoon zij | |
[pagina 443]
| |
allen het werk der liefde bedrijven, zoo gaan ook duizenden om met muziek en hebben toch niet hare openbaring. Ook zij is gebouwd op de bazis van het moreel-schoone, zooals alle Kunst, alle echte schepping van Schoonheid een hoogere graad van moreele volmaaktheid is. Zich zelf aan haar ondoorgrondelijke wetten onderwerpen en door deze wetten zijn eigen geest temmen en besturen, opdat hij hare openbaringen uitstroome, dat is wat één enkelen tot kunstenaar maakt uit die duizenden; in de openbaring der godheid opgelost worden, dat is de algeheele overgave aan het goddelijke, dat zelf in rust zijnde, heerscht over razende ongetemde krachten en zóó aan de phantasie het hoogste vermogen verleent. Zoo is de kunst steeds vertegenwoordiger der godheid en de betrekking der menschheid tot haar een religie; wat wij bereiken in de kunst is geschenk van de godheid, die een bereikbaar doel stelt aan het menschelijk vermogen. Wij weten niet, wat de bron van ons weten is. De vast gesloten zaadkorrel heeft om te kiemen, te leven, de vochtige, elektrisch-warme aarde noodig. Voor den geest is de muziek de elektrische aarde, waaruit hij opbloeit, denkt en schept. Philosophie is een neerslag van den elektrischen Geest der muziek; door de muziek wordt de armoede der philosophie, die alles op één grondbeginsel wil bouwen, opgeheven. Ofschoon de geest niet meester is over wat hij voortbrengt door de muziek, toch is hij zalig door dit produceeren, en zoo is ieder echt voortbrengsel der kunst afhankelijk vàn, en machtiger dàn de kunstenaar zelf, keert door zijn verschijnen weer terug tot de godheid, en staat slechts dáárdoor tot den mensch in betrekking, dat het getuigt, dat hij deel heeft gehad aan de goddelijke natuur.’
(Wordt vervolgd). |
|