Wind, door Frans Erens
De stormwind blaast in het groene veld.
Uit den donkeren hemel, zwaarwolkenden hemel raast de stormwind in het groen-donkere koren, in de haver en tarwe met slagen geweldig.
Als kookte de haver met plekken en vlakken, als wilde ze weg uit den grond in wanhopig gewring. In draaikolken zich openend en draaiend, verkleurend, verbleekend, het donkere groen onder de donkere lucht.
En de golvende, glooiende vlakte zich buigend onder den gang van den koning, den wind, breedvleugelend in aankomend gewaai. Als troepen van naderende schapen de buigende aren in naderend buigen over de breede vallei.
Jagende scharen in het lawaaiende varen over de zwaarruischende aren. Van den horizont aan, naar de kom der vallei en de helling beklimmend, lang wentelend aan in dalende deining over het dicht-spichtige veld.
Wisselende kolken met gesis en geknister onder het slaan tegen elkander; en groetend en buigend als lang-halzige juffers de halmen, met gewrijf tegen elkander en dóór-elkander te zamen.