de hoofden. De mannen baden de mannen vóór en de vrouwen de vrouwen.
De vrouwen sleepten luid het smeekend gebed. En met wijden cadans als een miserere zong het ‘wees ge gegroet Maria’ door de zonnige straat.
Zij waren gekomen van St. Paulus, van St. Laurentius en van alle parochies, zij baden en het zingend gebed steeg luidklagend op en weergalmde met golvend gedreun door de straat, waar alles in stilte en eerbied voorbij liet gaan de voortgaande menschenrijen.
Rijen oude mannen, gebogen en versleten in den levensarbeid met vuile, groote, beenderige handen en smerige rozenkransen, gekleed in hun zwarte beste zondagsjassen.
Rijen oude vrouwen met gerimpelde gele gezichten en nijdige oogen, en anderen, dik-voortwaggelende goedige, en lange slieren van vrouwen met spitse neuzen: zij gingen in schreeuwend klaaggebed, allen met rozenkransen, ze houdend in hun beide handen of in één hand en dan laag bengelend. Zij gingen gebogen of recht en zich deftig houdend zich gezien voelend door de menschen die op stoepen der huizen dicht opgepakt stonden te kijken.
Straf de politieagenten, met trotsch breede borst en gestrekten arm terug duwend, zonder te raken, de kijkende menschen en glimmend de spits van hun helm als een ster in den zonnigen dag.
Op afstanden boven de hoofden gingen de breede parochievaandels voort, Het beeld van den parochieheilige was er op gestikt in mooie kleuren en eenige waren oud en verflenst als verwelkte bloembladen. De dragers zweetten onder het zware dragen en plaatsten ze op de vooruitgezette borst, terwijl ze ze vasthielden met de handen.
De broederschappen kwamen voorbij: mannenbroederschappen en vrouwenbroederschappen. Zij hadden om hunne halzen blauwe breede of dunne linten, ook rose, waaraan de medaille der broederschap op de borst hing. Zij baden allen, slepend het ‘Wees gegroet Maria, gij zijt vol van genaden’ met klagende stem.