Van het begrip van een mooi wordt dadelijk een algemeene doctrine gemaakt. En zoo is er in den laatsten tijd ook een Haagsche doctrine geweest die velen intimideerde. Waarschijnlijk zal men in velerlei variaties, dit in de eerste jaren noodwendig dikwijls herinnerd vinden.
Niet zoo spoedig had de wijze van zien, voelen en werken der schilders van '70, wier triomfen wij zoo niet hebben meebevochten, dan toch meegevierd, de tegenkanting eener vroegere kunstopvatting overwonnen, of het begrip dezer kunst zelve werd te uitsluitend weder aan de ingeboren opvattingen van een volgende generatie tot maatstaf gesteld.
Naar de maatstaf van de voluit tonalistische kunst der groote Hagenaars, was ongeveer het ergste wat men van iets zeggen kon dat het hard, scherp, schraal was. Alsof niet de Egyptenaars, Mantegna, Dürer, Matsijs, Ingres....!
Het valt nu van enkelen die in Arti expozeeren, op te merken dat zij van het voor hun drukkende van genoemde doctrine los geworden zijn.
Wally Moes b.v., die zich ontworstelend uit een te spoedig gereputeerde zoetelijk academische manier, in een onzeker streven naar impressionisme geraakt was, vindt nu, na veel taaie inspanning, over dit alles heen, haar eigen aard van nauwgezette trouwhartigheid, in een schrale, angstvallige pastel-teekening van zeer veel uitdrukking en van zeer eigen stempel, die in enkele brokken uitmuntend is. Als zij in deze wijze van zich in haar onderwerp te verdiepen, nog verder gaan kan, als zij nog krasser, nog subtieler, nog zuiverder mag worden, zal dit iets zeer bizonders geven.
Ook Haverman heeft, lang al vechtende met de aangenomen zienswijzen, zich vrijgemaakt met een kurieuze teekening, zoo echt en eigen als men nooit iets van hem zag. Een karaktervolle portretstudie, gemoedelijk cyniesch, zonder schijn van charge: leuk snijdend. Een teekening die den maker verplichting oplegt.
Zeer veel prëoccupatie van karakteruitdrukking, en die nog breeder opgevoerd tot een gecomponeerd ding, zit er in de teekening van Roland Holst, waarvan de fout slechts