dat rust en vrede geeft ook ten dage als de losgelaten wansmaak bruiloft viert.
Er is, zooals ik zeide, iets buitengewoons in Droomleven, de eersteling van een auteur die zich achter den pseudoniem van Mevrouw Hanna verbergt. En buitengewoon niet alleen in dien zin waarin een Hollandsch tooneelstuk dat bij de opvoering niet verveelt, al een uitzondering is, maar ook buitengewoon in de letterlijke, volstrekte beteekenis, zooals men dat van iets ongewoon moois zeggen kan.
Indien er wijsneuzen zijn - en ze zijn er - voor wie het een verzoeking is te gaan betoogen, dat Droomleven de volmaaktheid nog niet nadert en dat er vooral aan wat ik het uitwendige zou willen noemen, wel het een en ander hapert, - laat ze hun gang gaan en laat de lust aan eigen schranderheid het leven van hun bespiegelingen zijn, een ander leven hebben ze vast niet.
De zaak is dat men inderdaad niemand te kort doet door te erkennen, dat een scherpe waarneming en een vernuftige vindingrijkheid misschien niet de beste en sterkste qualiteiten dezer schrijfster zijn. En bovendien is het ook nog waar, dat er kleine, kleine vlekjes hier en daar met den vìnger zijn aan te wijzen, want, o mevrouw Hanna, uw jonge heldin zegt een enkelen keer dingen die men alleen aan een notaris in functie vergeven kan. Maar daartegenover, neen hoog daarboven staat zooveel goeds en in de eerste en laatste plaats het ongemaakte, zuivere gevoel, dat bijna onafgebroken het spreken en doen in dit kleine drama beheerscht.
Ooren hebbende hooren zij niet, - dit woord klinkt ook hier als een ernstig verwijt, als een zware beschuldiging en het is een smet te meer op de bemorste vlag van onze tooneelcritiek, dat niet onmiddellijk aan den morgen na den dag dezer première allen die gewoon zijn het woord te nemen over de dingen des tooneels, als één man zijn opgerezen en een oogenblik stilte verzocht hebben in het rumoer van onzen tooneelboel en met een onwillekeurige ontroering