De Nieuwe Gids. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 291]
| |
I.De aanvang der eeuw. Een regeneratie, de terugkeer tot de ‘natuur,’ het rijk van recht en rede, de vereenvoudiging, de verkorting van de vormen des levens. Over verbrijzelde tronen, verbrande altaren, lijken van Koningen en Koninklijke woorden schemeren de nieuwe tijden. Door hun jonge ruimte ruischen de liederen van dood en triomph en gieren de galmen van wraak en haat. Een korte herleving van oude Heerlijkheid, de kortstondige uiterlijke resurrectie van de Romeinsche Imperialiteit, de glorificatie van het Zwaard, van de Daad, van den Wil en den Moedwil. Eindelijk de rust, het herademen en de terugkeer tot het vroegere, het wegdroomen, het ontvluchten van het nù, de begeerend-vragende blik naar het verre, niet meer het mymer | |
[pagina 292]
| |
zieke turen van Goethe's Iphigenia naar het Grieksche land, niet de teere avondweemoed van Beethoven's Adelaide, maar het bewuste zoeken, herleven van het primitieve, de oorsprongen van zeden, talen, woorden en wetten, heilige en profane. Dit was de intellectueele onstoffelijke onbloedige revolutie. Wonderteere bloemen van mystische verrukking en helderziendheid ontbloeid in de ziel van zachtzinnige droomers als Novalis, en de Nacht weder heilig geworden als bij de Homerische Grieken, maar met mattere pracht en dieper mysterie, heilig ook en alomtegenwoordig de Geest in de Natuur, het Ontastbare in het tastbare, het Onzichtbare in het zichtbare en boven de bedwelmende volheid van dit leven de zingende rhythmen en grootschrijdende harmonieën van den almachtigen alwysen Magiër der tonen: Ludwig van Beethoven. | |
II.Beethoven: het voorspel van de Kunst der negentiende eeuw. Niet van de muzikale Kunst alleen, maar van het negen-tiende-eeuwsche voelen en denken, van de Kunst en de Wijsheid, van de gevoelde en gedachte Schoonheid. Dit nu is de Waarheid, en de meening van Nietzsche dat alle muziek echo is van verdwenen levens- en denkens-vormen geldt niet voor Beethoven, al geldt zij voor Palestrina en Bach, Haydn en Mozart. Alleen de werken waarin de pure openbaring van den Meester nog niet is, wettigen eenigzins die bewering. De andere veeleer de tegenovergestelde. Zooals het mindere steeds een voorwaarde is van het betere, en gèen schoone toon verluidt zonder den bijstand van leelijke neventonen, zooals geen daad groot en geen gedachte schoon is zonder eenig bestanddeel van lager materie, - zoo kan men gelooven aan de monumentale, wetgevende, macht der toonkunst in het leven der toekomst, | |
[pagina 293]
| |
al ziet men dagelijks om zich heen de klein-ijdele menschelijkheid die begrepen is in de wet der verschijning van alle groote onstoffelijke en ontijdelijke dingen op aarde. Zoo is dan een illusie mogelijk, zelfs voor sommige Wijzen nù nog nietig en ijdel (omdat zij haar Schijn nog niet heeft in de zichtbare wereld) van een reinigend-verheerlijkende interpretatie des levens door Melodie en Gedachte in de komende tijden. Van deze illusie en de liefde tot deze illusie zijn de volgende beschouwingen de schuchtere kinderen.. | |
III.Beethoven is niet een zonsondergang, niet een echo, niet een einde, niet een vervulling, maar een morgenschemering, een lente, een begin, een voorspelling. Zoolang hij nog in iets de leerling van Haydn was, leefde in hem nog de XVIIIde eeuw en de laatste idealen van hare literatuur, de echo van Jean Jacques, de romantiek der achtiende eeuw met haar latijnsch-bucolische neigingen en geaffecteerde natuurverteedering. Haydn's werk viert het tevreden geluk van een bescheiden en burgerlijke levensvisie, het geschenk van een innig en argeloos Katholiek geloof en van de achtiende-eeuwsche stabiliteit van levensvormen, die lief en naief, idyllisch-gracieus in de Jahreszeiten uitzingt en het leven ziet als een grooten le-Nôtre-tuin vol van de weldaden Gods en den roem van zijn almacht: in de Symphonieën en Quartetten verluidend als geluk over de schoon-sierlijke vormen van de kunst en het leven, als geluk over een meesterschap zonder meester verkregen, en een late rustige roem geelvredig als de rijpheid van een herfst. Toen Beethoven ongeveer dertig jaar was met den aanvang van deze eeuw werd Haydn - dien hij niet als zijn meester erkende - in hem overwonnen. Hij, de belijder eener nieuwe openbaring des Geestes, de extatische ziener zijner geluidsvisioenen, een Columbus der | |
[pagina 294]
| |
Kunst, bewust van zijn wil en zijn daad, onbewust van het onmetelijke land zijner ontdekking. Tot op Beethoven had de muziek God gediend of de menschen. God had zij verheerlijkt door vijftien eeuwen. Sinds weinige eeuwen was zij begonnen de menschen te dienen, hun leven te sieren met dans en melodie en weinig nog had zij getracht de gelijkenis der menschen te scheppen, den kunstigen schijn van het drama te versterken door de suggestieve macht harer klanken. In de Middeleeuwen was zij de verklanking van de ziel des Christendoms. Een eindeloos extatisch verlangen naar den hemel, weg van de aarde met hare verschijningen, ruischt door de heilige gezangen van Palestrina, die de scholastieke abstracties der Nederlanders en Vlamingen verzoette en verzuidelijkte met licht en warmte, verkregen door de fijnere omlijning en lichtere strooming zijner melodie. Palestrina, de apotheose van het religieuse Sentiment der Middeleeuwen in de verfijnde vormen van het Renaissance-tijdperk. Zijn werk is ‘Zwanenzang,’ in haar zingt de ziel der Middeleeuwen ‘in haar blanken luister.’ Sebastiaan Bach in zijn phantastische Scholasticiteit en primitieve innigheid als een laat-Gothieker in de muziek, een Noordsche mysticus, vol miraculeuse clair-obscurs en naieve openbaringen van de mysteriën van rhythmus en harmonie, in stille devote extase de Protestansche koraal verheerlijkend met de wonderlijk rijke ranken zijner contrapuntische figuren, zooals een middeleeuwsche monnik de initialen van een handschrift - de lyricus van zijn religieus gevoel. Händel, de epische zanger van de Helleensche en Oud-Testamentische grootheid en kracht. Glück en Mozart de dramatici - Glück als musicus opgaand in het drama der klassieke fransche tragoedie, de voortzetter van de tradities van Lully, de voorlooper van Wagner. Mozart, de synthese van Italiaansche levensliefde en melodie-bekoring met Germaansche abstractie en idealisme, de vervulling en de top van het muzikale vermogen der vorige eeuw. Zijne melodie is het lied geworden verlangen van den | |
[pagina 295]
| |
Meester, dat de schijngestalten van het Drama verwarmt met zijn dweependen adem en hun dooden schijn doordringt met gloeiend leven, scheppend in den hoogeren schijn van de kunst wat het leven hem onthoudt in zijn harde noodzakelijkheid en bitteren dwang. Bij allen had de Kunst eenige relatie tot iets objectiefs buiten den Kunstenaar. Ook de Sonate - de door Emanuel Bach uit de Suite ontwikkelde Kunstvorm - werd eerst voor Beethoven het vat waarin hij den wijn zijner lyrische emoties goot. Nu was zij niet meer een behagelijk tonenspel met de conventioneele vormen van den Dans, maar de expressie van zijne intiemste gevoelsaandoeningen. En dit zoo bewust, dat hij het plan had om bij eene nieuwe uitgaaf zijner Sonates het gevoelsmotief in woorden aan te geven. Nu was de muziek de kunst van het individueele solitaire gevoel geworden, de onthulling van de geheimen eener zeldzame en eenzame menschenziel in de immateriëelste materie, de zichzelf beluisterende, zichzelf verheerlijkende emotie, de kunst der XIXe eeuw, die een vreemde en nieuwe belichaming was van het oud-Stoicijnsche ideaal van den Wijze: ‘Hij alleen vrij. Hij alleen rijk. Hij alleen koning,’ van de oud-Indische uitspraak, waarin Schopenhauer een element zijner eigen philosophie herkende: ‘Al deze schepselen in hun geheel ben Ik, en buiten mij is er geen ander Wezen.’ Van deze kunst nu was Beethoven de eerste openbaring in onze eeuw en als subjectieve lyricus vulde hij de verschijningen der Wereld met de kracht en spanning van zijn eigen bewogen gemoed, dompelde hij de objectieve werkelijkheid in den stroom van zijn subjectief gevoelsleven, en ook hierin was hij een voorspeller van een machtig element der XIX-eeuwsche kunst, dat hij overal de materie vond, waaraan hij de sterke spanning van zijn emotie meedeelde. En niet alleen in de allersterkste wilsspanning en machtsuiting van den jongen Consul van Frankrijk, ook waar de ziel van het volk of de onstoflijke geest in de Natuur zich aan hem openbaarde in beweging en geluid op zijn eenzamen | |
[pagina 296]
| |
weg door de wereld, herkende hij een deel van zijn veelstemmig wezen en herschiep het herkende in onbreekbare vormen. Hij zelf in de wereld de incarnatie van het XIX-eeuwsche begrip van de hoogheid van den Poëet, een levende getuigenis van wat Schopenhauer in zijn heldere taal en Novalis in duister-gloeiende woorden uitspraken, de superioriteit van de intuitieve boven de abstracte voorstelling, van de kunst en philosophie boven de wetenschap. Een XIX-eeuwsch begrip, eerst mogelijk geworden sinds de revolutie, tegelijkertijd het resultaat en de negatie der Democratie, het logische gevolg van de cultuur der Renaissance, die het Individu stelde tegenover de Gemeenschap, den mensch tegenover de Natuur en de Openbaring, en wier nieuwste phase na de alleenheerschappij der historische denkwijze wij nu beleven in de bewuste emancipatie van Schilderkunst en Poëzie van de historie en de kategorie van tijd. Tegenover Mozart en Händel, de dienaren van het oude régime, Beethoven, de man van den revolutietijd, de democraat, omdat op zijn hoogte de maatschappelijke verschillen van stand en geboorte verdwijnen, overtuigd dat de hoogedele beschermers, die hem onderhielden, er zijn om zijnentwil en hij niet om hen, in het volle besef van zijn goddelijke zending, opvlammend in toorn, waar hij die ook maar in 't minste miskend meent te zien, en vol argwaan tegen alles wat belemmering kan zijn voor zijn interieur leven, dat steeds dieper en geconcentreerder wordt met de jaren en zijn toenemende doofheid. ‘Als ik mijn oogen opsla, moet ik klagen; want al wat ik zie is tegen mijn religie en ik moet de wereld verachten, die geen voorgevoel heeft, dat Muziek hoogere Openbaring is dan alle Wijsheid en Philosophie. Zij is de wijn, die tot nieuwe scheppingen bezielt en ik ben de Bacchus, die dezen heerlijken wijn perst voor de menschen en ze dronken maakt naar den geest. Als zij dan weer nuchter zijn, hebben zij wat gevangen, dat zij op het drooge kunnen brengen. Ik heb geen vriend, ik moet alleen met mij zelf leven; maar ik weet, dat God mij nader is dan den | |
[pagina 297]
| |
anderen in mijn kunst en ik ga zonder vrees met hem om en heb hem telkenmale verstaan en begrepen.’ (Bettina von Arnim, Briefwechsel mit Goethe p. 324). Zoo sprak Beethoven intuitief de theorie van Schopenhauer over het wezen der muziek uit, die de wijsgeer eenige jaren later aldus uitdrukte: ‘Der Komponist offenbart das innerste Wesen der Welt und spricht die tiefste Weisheit aus in einer Sprache, die seine Vernunft nicht versteht.’ (Welt als Wille und Vorstellung I, 307). En luisterend naar de geboden van zijn God emancipeerde hij de elementen van rhythmus, harmonie en melodie van hun tijdelijke relaties en historiesch karakter. De melodie, die de geluidgeworden essentie der ziel is - volgens Schopenhauer het onmiddellijk beeld van den wil zelf, - en de omlijning en belichaming van den rhythmus - de rhythmus als dans, de primitieve uiting van den toestand der psychische narcose, de beweging in de melodie, beide waarneembaar in tijd, de harmonie, de omkleuring en verlichting van beide, de schitterende transparantie, het vibreerende geluids-chroma, zelf niet in den tijd waarneembaar, het niet zich bewegende, het niet stroomende, wordende maar het zijnde, de absolute kleurwaarneming voor het gehoor, bewegend en vibreerend op den maatgang van rhythmus en melodie, dan deze drie elementen ontdaan van hun conventioneele betrekking tot de vormen van religie, leven en kunst, - zoo schiep Beethoven die toongestalten, die de onmiddellijke aandoening geven van het eeuwige, niet gewordene, niet historische, tijdelooze.
(Wordt vervolgd). |
|