De Nieuwe Gids. Jaargang 7
(1892)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
Lombroso over de spiritistische verschijnselen. Door Dr. F. van Eeden.In 1890 heb ik mijn kans willen waarnemen en getracht een fermen klap te geven aan de dogmatische wetenschap. Op menschkundige waarschijnlijkheids gronden was ik door kennisneming van vele mededeelingen even vast overtuigd van het bestaan van door de officieele wetenschap pertinent geloochende en onbestaanbaar verklaarde feiten, als van het bestaan van aardbevingen of walvisschen, die ik evenmin zelf had gezien. De aanwezigheid van miss Fay, wier buitengewone eigenschappen, ondanks bijgevoegd bedrog, voldoende waren geconstateerd scheen mij een occasie, die niet verwaarloosd mocht worden. En met dezen klap stelde ik mij voor vele vliegen - de hooggeleerden houden mij de vergelijking ten goede - tegelijk te slaan. Ik verwachtte wel geen complete overwinning, geen onherstelbaar ineenstorten der bestaande dogmatiek, - maar toch wel een flinke knauw te zullen toebrengen aan de overtuigingsvastheid van velen, - een beginnende scheur, hoe klein ook te veroorzaken in het fondament der conventioneele wetenschap - een korte wankeling, die voor 't eerst in de hoofden van de eminentste geleerden onder mijn bereik een onzekerheid zou doen | |
[pagina 266]
| |
ontstaan, een kiem van twijfel aan de onaantastbaarheid van hetgeen zij wel van alle dingen het meest onaantastbaar houden, hun wetenschappelijk systeem. Dit zou mij genoeg zijn, elk stootje is er één, - een kleine kiem van twijfel zou kunnen worden tot een boom van gansch nieuw weten en begrijpen. Zooals men weet, daar ik 't al vroeger heb beschreven, heb ik ter dege misgeslagen. En ondanks veel voorzorg, kon ik niet ontkomen aan de gerechte straf van elk die zijn daden niet nauwkeurig genoeg berekent en zorgvuldig genoeg voorbereidt, - het mal figuur van iemand die hoog uithaalt en royaal bezijden slaat. Cavaliere Ercole Chiaia heeft dezelfde bedoeling gehad als ik. Door het geluk beter gediend, en door lange voorbereidings-arbeid sterker, heeft hij werkelijk flink raak geslagen. Precies heeft hij het doel bereikt, dat ik mij als bereikbaar voorstelde. Voor mij, zoo al geen totale vergoeding, dan toch een zeer gewenschte satisfactie. Het is den heer Chiaia gelukt een persoon te vinden, een eenvoudige vrouw uit het volk, die in hooge mate de bijzondere eigenschappen bezit die ik bij gebrek aan beter en specieeler naam ‘psychische kracht’ genoemd heb, die men ook ‘medianimieke’ eigenschappen noemt en die zulk een persoon maken tot wat men een ‘Sensitive’ of ‘Psychicus’ of ‘Medium’ heet. Deze vrouw, Eusapia Paladino genaamd, werd door Cavaliere Chiaia met groot geduld en volharding bestudeerd en tot medium opgeleid. Dat wil zeggen hare bizondere eigenschappen werden zoolang aangekweekt en geoefend totdat een totaal echec, zooals het mij overkwam, hoogst onwaarschijnlijk werd, en de beslissende slag gewaagd kon worden. Dat oefening en versterking van deze eigenschappen mogelijk is, wordt herhaaldelijk gemeld. Het is zelfs niet geraden eenig afdoend resultaat te verwachten, wanneer men niet door langdurige studie de gunstige omstandigheden voor het optreden der verschijnselen heeft gevonden. Miss | |
[pagina 267]
| |
Fay was eveneens geoefend, maar alleen voor haar publiek optreden, niet voor de bizondere condities waaronder ik haar stelde. Dat verschijnselen zich richten naar de omstandigheden is geen nieuws, ook niet in de psychologie. Maar bij dit onderzoek staat men voor de enorme moeielijkheid dat de omstandigheden die gunstig zijn voor de verschijnselen ongunstig zijn voor de observatie, en dat men als voornaamste observatie-fout moet rekening houden met opzettelijk bedrog. De moeielijkheid om deze fout te vermijden gaat gelijk op met het menschelijk vernuft in bedriegen, en men moet dus eigenlijk, theoretisch gesproken, de grootst-mogelijke menschelijke scherpzinnigheid weten overtroffen te hebben, om het wetenschappelijk bewijs te kunnen leveren dat men niet bedrogen is. Maar zooals ik in mijn vorig opstel over deze zaken, zeide, men kan door geduld en oefening de verschijnselen doen optreden onder voor de observatie veel gunstiger omstandigheden, b.v. in het volle licht. En dit nu is den heer Chiaia gelukt en hiervoor is de overtuigingsvastheid van professor Lombroso bezweken. Den 2en Maart 1891Ga naar voetnoot1) verzamelden zich, op uitnoodiging van den Cavaliere Chiaia de professoren Lombroso, Tamburini, Ascensi, Gigli en Vigioli in een ruime zaal van het ‘hotel de Genève’ te Napels. Nadat Lombroso het Medium, Eusapia Paladino, nauwkeurig had onderzocht, zetten de aanwezigen zich om een tafel. De kamer was door vele kaarsen verlicht die op een meubel achter het medium stonden, allen legden de handen op de tafel. De handen van het medium werden rechts door Tamburini, links door Lombroso vastgehouden, elk zette een voet op een van haar voeten. Na eenigen tijd begonnen de gewone, steeds intensiever wordende bewegingen van de tafel. Lombroso constateerde | |
[pagina 268]
| |
het opheffen en schatte de weerstand van zijne inspanning om de tafel neer te drukken op 5 a 6 K.G. Toen de lichten waren uitgebluscht en zorgvuldige maatregelen tot bewaking van het medium waren genomen, hoorde men plotseling een sterke slag op het midden van de tafel, en een klok die ver weg op een schrijftafel stond, zweefde luidend door de lucht, over de hoofden der aanwezigen in 't rond en liet zich op de tafel neer. Op Lombroso's verlangen om dit verschijnsel te doen herhalen, begon de klok zich met hevig gelui op de tafel rond te bewegen. Volgens afspraak met Lombroso beproefde nu professor Ascensi, toen de klok ten derde male en nu boven de hoofden der aanwezigen luidde, door het plotseling aansteken van licht, een mogelijk bedrag te ontmaskeren. Zoodra het licht aanging, wierp zich - volgens de uitdrukking van Ascensi - de klok op een twee meter van het medium staand bed neer. Toen het weer donker was gemaakt, hoorde men, dat een links van het medium staande zware mahonie-tafel zich bewoog. Deze tafel komt naderbij, werpt de stoel van Lombroso bijna om, en tracht op de tafel te komen waaraan de aanwezigen zitten. Professor Vigioli tracht haar met alle kracht vast te houden, maar zij rukt zich los en rolt drie meter ver weg. Gedurende dit tooneel voelde Vigioli, zooals hij in 't protocol verklaart, voortdurend de aanraking van handen op zijn rug. Lombroso en Tamburini hadden de handen van het medium niet losgelaten. Lombroso zelf zegt in het protokol - ‘dat zijn stoel plotseling onder hem weggetrokken werd, zoodat hij eenigen tijd moest staan. Daarna werd de stoel weer op haar plaats geschoven. Bovendien hadden hem handen in 't gezicht, in de vingers en in het lichaam geknepen.’ Op 15 Maart vond de 2de seance plaats in een andere, met een alkoof voorziene kamer van hetzelfde hotel. De zware gordijnen van de alkoof werden neergelaten; in de | |
[pagina 269]
| |
alkoof, een meter achter het gordijn, werd een tafel geplaatst, waarop men een bord vol meel zette. De localiteit werd zoo nauwkeurig mogelijk door alle professoren onderzocht, het medium weer als de vorige maal door Lombroso en een zijner collega's vastgehouden en streng bewaakt. Plotseling - zoo luidt het protokol - trachtte een naast Lombroso staande stoel op de tafel te springen en bleef aan zijn arm hangen. Toen geraakten de alkoofgordijnen in fladderende beweging,Ga naar voetnoot1) werden van de roeden afgerukt en op Lombroso geworpen, zoodat zij hem geheel bedekten. Dit geschiedde nog in donker. Toen werd licht gemaakt. En bij helder licht, ten aanschouwe van alle aanwezigen, bewoog zich de in de alkoof staande tafel langsaam tot bij het steeds vastgehouden medium. Het bord met meel vond men omgekeerd op den grond liggen, en de inhoud was zoo nauwkeurig onder het bord bijeen gehouden, dat men geen korreltje meel bezijden vond. De brief door Lombroso, naar aanleiding van deze experimenten, geschreven, en door de Italiaansche dagbladen gepubliceerd, bevestigt alle in het verslag vermelde feiten en eindigt aldus: ‘Ik ben zeer beschaamd en verdrietig, met zooveel hardnekkigheid de mogelijkheid der zoogenaamd spiritistische feiten bestreden te hebben. Ik zeg de feiten, daar ik nog tegenstander ben der theorie, maar de feiten bestaan en ik beroem er mij op een slaaf der feiten te zijn.’
Turijn, 25 Juni 1891. C. Lombroso.
Ziedaar! meer kan geen redelijk mensch verlangen, en meer heb ik nimmer verlangd. Zoover als Cesare Lombroso, de groote physio-psycholoog, nu is, in deze kwestie, was ik in 1886, zonder dat ik daartoe ooit een gordijn op mijn hoofd moest krijgen. En zóóver slechts wenschte ik dat de cory- | |
[pagina 270]
| |
pheeën onzer wetenschap waren. Verder behoeft niet, verder kan vooreerst niet, wellicht in vele jaren niet. Maar zoover moeten zij ook komen vroeger of later. Want het zal niet vol te houden zijn elk eerlijk geleerde die zich door feiten overwonnen verklaart, voor gek te verklaren. Crookes, Zöllner, Wallace hooren al in een gesticht, volgens hen, moet nu Lombroso er ook bij? En moet stuk voor stuk elk geleerde ditzelfde lot ondergaan, deze mystieke massage, dezen gordijndoop, en het officieel voor ontoerekenbaar verklaren, eer de een den ander gelooven zal? Lombroso is een enorm knap man, van Europeesche vermaardheid. Hij heeft het verband tusschen genie en krankzinnigheid bewezen - en in een dik boek over ‘de geniale mensch’ getoond dat hij geen geniaal mensch maar integendeel een geleerde met zeer gezonde hersenen is. Zijn anthropologische studiën zijn klassiek, en men spreekt van de Lombroso'sche school. En even als de eminentste geleerden dezer eeuw, evenals Wundt, Haeckel, Huxley was hij met felheid en verbittering gekant tegen de zoogenaamd spiritistische verschijnselen en onderzoekingen, tegen wat Schindler ‘magie’ en du Prel ‘transcendententaal-psychologie’ noemt. Zijn bezwijken voor de macht der feiten vind ik uiterst gewichtig. Zijn getuigenis heeft niet meer waarde dan die van anderen, voor ieder die de magische literatuur onbevangen heeft bestudeerd, voor geletterden en filosofen. Maar onze hedendaagsche geleerden zijn slechts bij uitzondering geletterden en bij nog grooter uitzondering filosofen, en voor hen is Lombroso's bekentenis een harde noot om te kraken. Het moet ze toch eindelijk bedachtzaam maken en hun aanmatiging wat temperen. De helden van onzen tijd zijn de helden der wetenschap. Nooit hebben menschen op aarde een universeeler, zuiverder en oprechter glorificatie ondervonden dan onze groote geleerden. Zeer velen zullen beweren dat de roem van Bismarck of Zola of Stanley een onverdiende is. Niemand zal zooiets van Von Helmholtz durven zeggen. En de hulde | |
[pagina 271]
| |
aan hem is niet enkel dankbaarheid, het is veneratie, er is iets devoots in. In geleerden eert men onbetwist de grootsten van ons geslacht, de dragers der waarheid. Maar nu begint er iets zeer ernstigs en bedenkelijks aan 't licht te komen. Dat namelijk door deze priesters, niet zoozeer de waarheid als wel de wetenschap gediend wordt. En dat is een groot verschil. Zij zijn dogmatisch geworden, ze dienen een systeem, een eigen-gemaakt ding. Ze verdedigen dat met verbittering, ze treffen de aanvallen met spot en minachting - ze doen in een woord precies wat alle priesters van alle ontaardende godsdiensten gedaan hebben. Dit is zeer bedenkelijk. Het kan doodend worden voor hun prestige. Een gewone knaap met vrijen geest en intelligentie kan wijzer zijn dan Wundt, Huxley, Büchner, Häckel en Virchow bij elkaar. Ik zeg niet knapper, maar wijzer. En wij vereeren geen geleerdheid maar wijsheid. Wij dienen geen wetenschap maar waarheid. En een man die op dit oogenblik het bestaan der transcendentaal-psychologie pertinent loochent, mag een reus van geleerdheid zijn, een wijs man is hij niet. De wetenschap beheerscht de wereld, naar de uitspraken der geleerden formeert zich de samenleving, en wordt ook de levensbeschouwing der massa gevormd. Aan de geleerden vraagt tegenwoordig elk wat hij van de wereld, van God, van het leven, van zichzelf te denken heeft. Zij zijn de loodsen, de gidsen der groote menigte - zooals priesters en dichters het vroeger waren. Zij hebben de dogma's aller religies aangetast en omgeworpen. Maar wat nu, nu het blijkt dat er dingen zijn, die volgens hun wijsheid er niet kunnen zijn? Nu dus hun wijsheid, niet de opperste, zuiverste menschelijke wijsheid, maar een systeem blijkt te zijn dat feiten moet loochenen om in stand te blijven, dat zich afwendt van de waarheid, zooals de godsdienst zich afwendde van de wetenschap? Laat ik nu terstond hierbij voegen dat de zeer groote, werkelijk geniale geleerden de echte wijzen, zooals Newton, | |
[pagina 272]
| |
Darwin en ook von Helmholtz, nimmer een systeem maar altoos de waarheid hebben gediend. Nimmer vergaten zij de altijd relatieven aard hunner kennis, de oneindigheid van wat niet te begrijpen is, en de noodzakelijkheid om op elk oogenblik gereed te zijn al het hypothetische te laten varen, al het gedachte opnieuw te denken en te corrigeeren in het licht van hooger begrip. Maar het zijn juist de kleineren, de lageren in rang - die de meerderheid vormen - die fanatiek zijn en dogmatisch - en ook aanmatigend in hun ‘exacte’ wetenschap. En de dag van hun vernedering is geloof ik, welhaast gekomen. Want het kleinste scheurtje in hun systeem doet het inzakken, en het is met exactheid en onfeilbaarheid gedaan. Dikwijls hoor ik van geleerden, dat zij niet begrijpen waarom ik zooveel belang stel in deze dingen en niet liever blijf door-arbeiden op de eenmaal aangegeven wijze. Al loochenen zij de feiten niet, toch blijven ze er totaal onverschillig voor, omdat ze er niets mee kunnen beginnen. Het baat hun niet aan hunnen arbeid, of ze dit nu al weten of niet - en wat zij doen, hun onderzoek, dat zal toch niet nutteloos gemaakt worden door de transcendentaal-psychologie. Hiertegen valt niets in te brengen. Een elementair-analyse zal niet onjuist worden, al bestaat er telepathie of niet. En als nu ieder arbeider maar ruimte laat voor het werk van anderen, dan doet hij het best zijn plicht door de waarheid te dienen op eigen wijze, in eigen werkkring. Maar behalve dat de belangstelling onze voornaamste gids is in het zoeken naar voor ons geschikten arbeid, vind ik, dat een wetenschappelijk man, die deze dingen geen aandacht waard keurt, zichzelf rangschikt tot de blinde speciaalwerkers. Wat zou men zeggen van een werkman die de weerhaan van een toren verguldt en die zegt: ‘wat raakt het me of de fondamenten zakken, daar is mijn weerhaan niet minder om.’? En de vreemde feiten die ik genoemd heb, raken inderdaad de fondamenten onzer wetenschap. Het in beweging brengen van voorwerpen op een afstand, het verschijnen van | |
[pagina 273]
| |
de phantomen van stervenden,Ga naar voetnoot1) de gedachte-gemeenschap op een afstand (telepathie), de profetische droomen, het tweede gezicht strijden met de grondbeginselen van de wetten die de doode stof beheerschen. De psychologie, de leer van het Levende blijkt zich te onttrekken aan het bereik der wetenschap van het Doode. Het absolute, exacte, onfeilbare karakter der physische en chemische wetten vervalt. De wetenschap van het Levende moet geheel onafhankelijk van de bestaande mechanische wetenschap weer worden opgebouwd. Zou één levend mensch daarin geen belang kunnen stellen? Wie het niet ondervonden heeft kan niet begrijpen hoe het onverbiddelijk moeten aannemen van één dergelijk onverklaarbaar feit veranderend werkt in den geest van iemand die een moderne wetenschappelijke opleiding gehad heeft. Precies als ketterijen in het hoofd van een jong geloovige. Het ééne feit is als een gistcel geworpen in de voedingsmassa, als een ferment omzettend alle gedachten. Men weet, het vroeger geleerde, de positieve feiten van vroeger, de academie-wijsheid blijft alles even waar, - maar dat ééne feit is ook waar. Bij alles wat men denkt is het: ‘maar dat is óók waar’. Dat eene feit verhindert al die gemakkelijke combinatien, al die vernuftige bouwsels, waarmede we de onrust van ons gezoek en onze onzekerheid verborgen. We dachten er zoowat te zijn. Nog wat werken hier, wat werken dáár, - dat zal lang duren, maar het is alles te overzien. De weg scheen lang, maar duidelijk vóór ons. En daar op eens, één feit, als een vuurbaak op zee, heelemaal aan den verkeerden kant, heelemaal buiten en bezijden alle onderstelde mogelijkheid. En het gerust en zeker er op los varen heeft uit. Hoe devoter en vlijtiger men zich aan de wetenschap onzer dagen heeft gewijd, hoe pijnlijker en moeielijker dit | |
[pagina 274]
| |
gedachten-proces zal zijn. Eerder en makkelijker treedt het op bij hen die hun geest vrij hielden van al te vrome wetenschaps-religie, en ook wel kunst of wijsbegeerte dienden. De wetenschap is in de laatste jaren, een gestadig strenger god geworden en naijveriger. Wie haar niet exclusief dient staat ook meest achter in hare gratie. Maar nu dat ééne bakenlicht uit andere hoek is gaan schijnen, konden de achterblijvers wel eens vóór, de laatsten wel eens de eersten zijn. En het zou mij niet verwonderen als er nog heel andere gordijnen gingen vallen dan die op Lombroso's hoofd, en als die springende stoelen en oproerige tafels het sein gaven voor eene intellectueele revolutie die in het verbond der artistieke en sociale de derde, maar niet de minste zou zijn. |
|