| |
| |
| |
Sociaal onderwijs. Door F. van der Goes.
I.
Als zij ziek zijn en totaal zonder middelen, wordt in het gasthuis op hunne lijven de geneeskunst beöefend, en de ontleedkunde als zij zijn gestorven. Als zij ziek zijn en bijna geheel zonder middelen, worden zij behandeld en veelal in den steek gelaten door jonge doctoren die op hen hunne studies voorzetten, of door bejaarde die met hunne studies nooit heel gelukkig waren. Lange wandelingen er heen, jammerlijk en onkiesch wachten aan de deuren van klinieken of van apotheken; verbonden, hinkende, toegetakelde, uitgeteerde en vervallen schepsels in onregelmatigen stoeten naar de hospitalen opweg of hangende in den omtrek van de poorten.... Zoo kennen de armen de faculteit van de Medicijnen.
Advocaten die geen mond tegen ze opendoen, voor zij het geluid van hard-verdiende guldens hebben gehoord op het hout van hun bureau; rechters die jijen en jouwen maar ú zeggen en meneer tegen personen met hoeden; een omslag van formaliteiten, een lijst van onkosten, een termijn van behandeling, die elk op zich zelf voldoende zouden wezen om hen afkeerig te maken van hun recht te zoeken. Rechters, die hen als misdadigers naar de gevangenis ver- | |
| |
wijzen wanneer zij, behalve hun broodwinning hunne laatste spullen zijn kwijt geraakt; die loeren op hunne weinige goede vrienden om ze te vonnissen zoodra hun ijveren voor de volksbelangen met eene rekbare wet van kapitalisten in aanraking komt; die hen hulpeloos overgeven aan de ruwheid van de sabels- en knuppeldragende politie.... Zoo doet zich aan de armen de Juridische faculteit voor.
Predikanten die het gebrek lenigen met bijbels, bijzonder gemerkt en gestempeld zoodat ze minder gemakkelijk verkocht kunnen worden; die passief de partij nemen van hunne onderdrukkers door gelatenheid aantebevelen en een wereld van gelijkheid en onbekommerd geluk beloven, maar niet gelegen aan de zijde van het graf waarover wij kunnen oordeelen en welke wij dus gaarne prijs zouden willen geven voor een minder volmaakte samenleving op deze aarde; die actief optreden voor hunne onderdrukkers bijna altijd als de klasse-strijd hier of daar eens wat zichtbaarder wordt dan gewoonlijk. Eene geheele kerkelijke inrichting die met de andere, wereldlijke inrichtingen gemeen heeft, dat zij in de hand van het kapitalisme een machtmiddel is dat tegen hen wordt gebruikt; zoowel intellektueel als maatschappelijk een dwang en een bedreiging.... Dit is wat de armen van de Theologische faculteit komen te zien.
| |
II.
Er is een fictie, dat het Hooger Onderwijs indirect nuttig zou wezen voor het groote publiek van de plaatsen waar de Universiteiten zijn gevestigd, of in het bijzonder van een gunstigen invloed op het stoffelijk en geestelijk welvaren van de arbeidende klasse. Nu, het bestaan van de fictie bewijst dat men haar waarschijnlijk en mogelijk acht; dat er niets van aan is doet ons met eenige verwondering vragen waarom. Want werkelijk is het mogelijk en waarschijnlijk dat in den omtrek van de standplaatsen van dozijnen van kundige lieden die over bijzondere en algemeene onderwerpen welke van belang zijn voor de inrichting van het openbare en private
| |
| |
leven, dagelijks het woord voeren tot scharen van leerlingen uit de invloedrijke klasse, iets van het gesprokene doordringt tot en bezielend werkt op de menigte die buiten de gehoorzalen haar bezigheden heeft. Neem Leiden, ik denk aan de duizende college-uren die er gebruikt zijn om uitteleggen wat men doen moet om eene arbeiders-bevolking moreel te ontwikkelen en materieel te bevoordeelen, wat de eischen zijn van een doelmatigen armenzorg; lees de Enquète-verslagen van Leiden en de ellende waarin het eene arbeiders-geslacht na het andere voortkwijnt onder de oogen van de verkondigers van de regelen van de volkswelvaart, die nooit het in hun hoofd hebben gehaald te willen zien wat er gebeurde, nog minder, te trachten er eenige beterschap in te brengen. Men heeft in Leiden bij het onderwijzen van de geschiedenis, de wijsbegeerte, de rechtsgeleerdheid, de staathuishoudkunde, wel nimmer verzuimd er op te wijzen hoe geweld als middel van verzet tegen den vooruitgang van denkbeelden, ten slotte alleen de gebruikers van geweld heeft benadeeld; en de meest volledige vrijheid van meeningen aangeprezen als de zekere nederlaag van alle verderfelijke meeningen. De Leidsche lokaalhouders zijn voortdurend van een ander gevoelen gebleven, en zij zullen hunne goede redenen hebben om te vermoeden dat het invloedrijke publiek hun gelijk geeft. Het is in Leiden zoo onmogelijk vergunning te krijgen in een ordentelijke zaal over Socialisme te spreken, als dynamiet-bommen te mogen probeeren op het Academie-gebouw. Zou men niet verwachten en kan men begrijpen hoe het bij mogelijkheid niét gebeurt, dat professor Buys niet éenmaal in zijn leven behoeíte heeft gehad uit zijne oceanen van theorie een handvol van het zout der praktijk te distilleeren, en het zijne er aan te doen dat de bij alle liberalen zoo beminde vrijheid van vereenigen en vergaderen, in zijne woonplaats eene werkelijkheid werd voor die eenige klasse van zijne medeburgers die er belang bij hebben, namelijk voor de arbeiders. Dit geeft eigenlijk alles te kennen van het verband dat er bij ons is tusschen het leven en het Hooger Onderwijs. De juridische professoren
| |
| |
zien met de onverschilligste oogen naar de willekeurige en onwillekeurige rechtsverkrachting die er plaats grijpt; de medische professoren die de eischen van de gezondheids leer zoo goed kennen als de letters van hun naam, leven onverstoorbaar in de steden waar duizende menschen vergaan in de slechte anti-hygienische toestanden; en al de psychologie, de physiologie en de economie van hunne collega's heeft nimmer geleid tot eenige noemenswaardige inspanning om het bestaan van die er het meeste behoefte aan hadden, economsch iets te verbeteren, physiologisch eenigszins te zuiveren en psychologisch wat op te knappen. Het is een onderdeel van het zelfde verschijnsel dat de literarische faculteit geheel buiten de letterkunde staat; de academisch-gevormde literatoren zijn, hoofd voor hoofd bijna, zeer onliteraire personen en eerder een verhindering voor de letterkundige ontwikkeling dan een hulp; een hoogleeraar in de letteren die tevens een schrijver is van meer dan een officieele reputatie, wil mij niet invallen; de vertooning van Koning Oedipus in Utrecht, de triomf van het academisch-literair Nederland, moet een overgroote dwaasheid zijn geweest volgens de artisten. - Wat Koning Oedipus was in het literaire, de uiterste inspanning en de roem van het puik van de universitaire jeugd, waarop de andere hoogescholen en verder de geheele officieele wereld van kunst en geleerdheid te gast kwamen, en evenwel een onzinnige en leelijke vertooning, dat is de beoefening van de andere dan positieve vakken, de technische en physische wetenschappen, met betrekking tot de samenleving die zij heeten te verklaren en te bezielen. De achterlijkheid van de economie is zoo openbaar dat zelfs de mannen van het vak op hare mummie de etiketten van ‘orthodox’ en klassiek’ hebben geplakt.
In plaats van de aangewezen vrienden en leiders van de behoeftigen in hun zwaren strijd om tot eenige welvaart te komen, zijn de professoren in deze ‘wetenschap van de welvaart’ hunne ergste vijanden, of, in het gunstigste geval, onverschillige toekijkers bij hunne ellende. Den hoogleeraar Spruijt, die wel geen econoom maar een filosoof is, kan men
| |
| |
hier aanhalen om de vraag duidelijk te maken, van welke beteekenis voor het leven genoemd kunnen worden de lessen van zulk een man.
Ziedaar een wijsgeer voor wiens onderzoek en nadenken geen oudere of nieuwere wijsheid gesloten gebleven is en die dagelijks de conservatie met de diepste vernuften, die geschreven hebben en gestorven zijn, onderhouden kan, gezwegen nog van zijne conversatie met de levende geesten, zijne ambtgenooten. Hij is als een man die, weelderig en sierlijk gekleed, den drempel van een kamertje in een bad-inrichting betreedt, maar als hij weêr te voorschijn komt om te water te gaan, een verschoten en verscheurd zwembroekje draagt, dat zijn naaktheid nauwelijks bedekt. Ja, als de Heer Spruijt zich begeeft in het water van de werkelijkheid, is hij van alles ontbloot, van het vermogen om waar te nemen, menschen en dingen; van de vaardigheid om te onderscheiden, bedrog en echtheid; zelfs van allen eerbied voor de beste traditieën van het liberalisme. De openbaarheid van beraadslagingen over de openbare zaak, de schroom iets te kort te doen aan de gelegenheid voor tegenstanders om te repliceeren, het besef dat men niet behoort te bestrijden personen, die niet present kunnen wezen, omdat zij niet toegelaten worden, of over richtingen, waarvan men weet dat zij niet vertegenwoordigd mochten zijn; zijn dit alle geen zaken, die met het liberalisme in de politiek zijn gekomen, die het tenminste met ijver heeft geleeraard. En het zal wel niet betwijfeld worden, wanneer men bij den Heer Spruijt particulier informeert, hem in zijn studeerkamer ondervraagt naar het oordeel dat de wijsbegeerte uitspreekt, over het minachten van die eischen eener vrijzinnige staatkunde, dat hij zich dan niet lang zal bedenken. Maar wat hebben wij dan te denken van de kracht van eene liberale filosofie, of van een filosofisch liberalisme, dat een van zijne voornaamste aanvoerders veroorlooft, zich van hare respectabelste beginselen te ontdoen, zooals men zijn kleeren aan een kapstok hangt. Behoef ik te herinneren aan het beruchte onder-onsje, die bijeenkomst van de liberale kiesvereenigingen
| |
| |
in Amsterdam op den laatsten dag van den verkiezingstrijd in 1889 om de periodiek opengevallen plaatsen in den gemeenteraad, toen de groote liberale lichten werden opgestoken in een vergaderzaal waar men zorg had gedragen de oppositie in het duister te laten. Het zal wel onnoodig zijn; wat toen gebeurde was geen uitzondering, sedert er in Amsterdam een oppositie van eenige beteekenis gekomen is, hebben de liberale vereenigingen, zonder merkbaar protest van de zijde der liberale leiders, het vergaderen in het publiek nagelaten.
Evenmin heeft de Heer N.G. Pierson, om van een anderen hoogleeraar te spreken, ooit iets gedaan om van zijne studies in het wezen van den rijkdom en de voorwaarden van welvaart, de niet-welvarende en de armen eenigszins te doen profiteeren. Uit zijne geschriften zou een vonnis over bijna onze geheele maatschappelijke en staatkundige inrichting zijn samentestellen. Wat heeft men er aan gehad? Niets. Het is waarschijnlijk dat de Heer Pierson zich zelf houdt, het is zeker dat hij door het publiek wordt aangezien, voor een beproefd strijder voor de zuiverste liberale beginselen. Wat heeft men er van gezien? Dit, dat al zijn invloed aangewend geworden is ten gunste van het behoud. Zoo iets als het voorzitterschap te nemen van die beruchte besloten vergadering van de Kiesvereenigingen in Juli 1889 en daar een ignobele polemiek te voeren tegen menschen voor wie men de deuren had dichtgehouden, is wel volkomen strijdig met de urbaniteit en de edelmoedigheid die men zoo gaarne meent dat door sociologische studieën verkregen worden. In al het vieze, in al het duffe van een conservatieve taktiek, wezenlijk een noodzakelijk aanhangsel van de conservatieve politiek; en die daaraan twijfelt raad ik aan de historie van de gebeurtenissen in 1866 tot '68 in Amsterdam te raadplegen, toen het Handelsblad en de liberale partij de gëavanceerde staatkunde vertegenwoordigden, en door de Amsterdamsche Courant en de conservatieven bestreden werden op een manier die in alle hoofdzaken overeenkomt met de verwerpelijke gebruiken van de liberalen en van het Handelsblad van nú; in
| |
| |
al de kleingeestigheden en oneerlijkheden waarmeê de lieden van het behoud zich plegen te besmetten, heeft ook N.G. Pierson zijne handen gestoken. Als preisident van de Kiesvereeniging Grondwet is hij mede-verantwoordelijk, voor verkeerdheden dikwijls meer in laten dan in doen gelegen. Het obstructionisme, de zelfzuchtigheid, de geheele verwaarloozing van de volksbelangen, als kenner en onderwijzer van de wetenschap van de samenleving hebben deze fouten van het liberalisme hem zoo weinig gehinderd, dat hij als politiek man er zich zelf aan heeft schuldig gemaakt.
Ook de Heer Quack, denk ik, kan kwalijk hopen aan een dergelijk oordeel van het nageslacht te ontkomen. Welke zijn zijne respectabele openbare levensdaden? Het vonnis over hem zal als geschreven zijn op het stuk wiite papier waarop men die zal vermelden. Den middelbaren leeftijd voorbij te zijn, en zich door niets te hebben onderscheiden van de menigte der vermogende, der door geld en invloed vermogende onnuttigen, is meer dan iemands reputatie kan verdragen. Ja, de reputatie van geleerd en werkzaam te zijn is zelve een verzwarende omstandigheid; den dommen en luien zal veel worden vergeven. - Meer een smachtende figuur dan Pierson, iemand die in zijn stijl iets wilde leggen van medegevoel met het lijden van de burgerij, in woorden en geschriften geneigd den licht-geëmotioneerde te spelen, reeds van een mondain standpunt geërgerd door zooveel noodzakelijke ruwheid en gedwongen onbeschaafdheid bij een groot deel zijner medeburgers, als artistieke natuur door de leelijkheid van hun gebrek getroffen, een man, niet enkel met een scherp verstand, maar mogelijk in de eerste plaats begaafd met een edel hart, en pijnlijk aangedaan door het ongeluk van die onnoemelijk velen; en dan als eenigszins tot dweepen gezinde hervormer, het edele en gevoelige dikwijls prijzend boven het logische en positieve, deswegen ook door bij uitstek positieve en logische vrienden somtijds aangekeken met een glimlachje en een schouderophalen, dat eigenlijk complimenten waren voor den zielvollen Quack.... Als dit ongeveer de legende is, dan is dit de werkelijkheid.
| |
| |
Een geslepen financier, die altijd geweten heeft waar de wel begrepen chariteit begon en haar daár ook meestal heeft laten eindigen; bezitter van de posten welke kunnen gelden als de modellen van gereglementeerden roof aan de menigte, de gemakkelijkste en zonder gevaar voor concurrentie of risico beklommen hoogten van het zoogenoemde particuliere initiatief, in waarheid de fauteuils van de veiligste protectie en de rustigste uitbuiting, de hooge plaatsen bij de monopolieën van Bank en Spoorweg; en verder in de politiek zoo schadelijk voor de armen als in het maatschappelijke, ook hij een verkorter van de volksrechten en een vijand van den vooruitgang door spreken en door zwijgen in de staatkundige beweging.
Zoo hier kunnen wij de nuttige werkzaamheid van deze drie Amsterdamsche voorlieden overzien; van den ijverigen, verheven en impressionnabelen Quack; van den degelijken, humanen en liberalen N.G. Pierson; van den koelen, logischen en diep-zinnigen Spruijt; - en hunne openbare bezigheid is die van plannemakers tegen de belangen van de hulpeloozen, tegenstanders bij dezen noodzakelijken en billijken strijd van de Arbeiders om dezelfde politieke rechten als de eigenaars van de sociale voórrechten al zoo lang hebben verworven; deserteurs van het leger van de bevrijders, en geen aanvoerders; achterblijvers in plaats van voorgangers, een bezwarende nasleep en verraders van eigen kamp.
En de klacht is dat deze karakteristiek niet een op zich zelf staande waarneming is. De Sociale Wetenschap is tot dusver in Nederland van geene waarde geweest voor het sociale leven. Noch in het groot, noch in bijzonderheden. De gezamentlijke hoogleeraren in de betrokken vakken hebben nog nooit een hand uitgestoken om, door te werken op de regeering, op den stand van de patroons, of in de klasse van de proletariers als organiseerende leiders, een half uurtje minder werk of een halve gulden meer loon aan eenige soort van arbeiders te verzekeren. Zoo zijn de officieele beoefenaars van die kundigheden even nuttige burgers als de pro- | |
| |
fessoren in de medicijnen zouden wezen, wanneer zij nooit een ziek mensch hadden genezen of geprobeerd te genezen en het bij eene theoretische demonstratie van hunne wetenschap hadden gelaten. De menigte zal den sociologen eerst eenig vertrouwen gaan schenken, als zij hen vruchtbaar of ten minste ijverig aan het werk ziet in de verstoorde samenleving. Tot zoo lang zal zij hare huismiddeltjes, hare waarzegsters en hare kwakzalvers blijven gelooven, in deze juiste gedachte, dat een leek die geneest, te verkiezen is boven een deskundige die niet geneest.
| |
III.
Zeker, er zijn menschen in Europa, die op hooge toppen van verworven kennis met hunne oogen van sterke scherpzinnigheid rondzien op wat er in de maatschappij gebeurt, dat zij zooveel kwaads bevat, en die terugblikken in het verleden, waarin zooveel ergers is geschied; en zij hebben in eenige weinige boeken hunne bevindingen geördend tot machtige stelsels van wereldwijsheid en menschkunde. Maar bij de groote menigte van beschaafden, waaruit voortkomen de staatslieden, de partijleiders, de leeraren, de courantiers, de geestelijken, de ambtenaren, blijft voortduren een onbekendheid met het bestaan van hunne uitkomsten, een ongeloof aan de mogelijkheid dat deze of andere uitkomsten eenige theoretische vastheid en eenige praktische waarde zouden bezitten, en een groote mate van ongeschiktheid om vroeg of laat zoodanige uitkomsten anders dan met minachting of wantrouwen te ontvangen. Dit is geen deel van de publieke opinie, de overtuiging dat men te eeniger tijd even onbevangen over de gebreken van de samenleving zal spreken, als thans gebeurt over de ziekten van het lichaam. Zonder twijfel, de gezonden zijn het, die het best over de kwalen kunnen oordeelen; en voor dat de maatschappij normaal zal worden, zal men niet kunnen rekenen op een volledige wetenschap van hare afwijkingen. Er zijn nog tal van moeielijkheden, en die ze goed overweegt moet gaan
| |
| |
gelooven, dat wij eerder een behoorlijke bekendheid met de samenleving op een der planeten zullen hebben, dan een overzicht van de dingen die wij dagelijks zien gebeuren. Deze zeldzame omstandigheid zien wij, torenhoog boven de molshoopen van onze propaganda zich verheffen; wij zien de lijders aan de ziekten van het gemeenebest voor de helft zijne kwalen beminnen en met hartstochtelijken ijver de geneesmiddelen afslaan. Wij zien de voorrechten, de ambten, de ongelijkheid, de schadelijke instellingen, de symptomen en de producten van ziekte, bewaakt door een geheele klasse van de burgerij alsof het onmisbare voorwaarden van gezondheid waren. Hoe kan men dan op beterschap hopen? Hoe kan men verwachten dat een onderzoek zal bloeien naar de oorzaken van het kwaad, als de geheele broederschap van deskundigen, allen die bijna uitsluitend beschikken over de middelen tot onderzoek, met de bestendiging van het kwaad in twintig manieren gediend zijn? Hier is de groote reden dat de wetenschap van de samenleving achterlijk is.
Elke wetenschap heeft de moeielijkheden te overwinnen die in het groot dezelfde zijn: de inertie en het belang, maar belang en inertie beide, belang vooral, rijzen schrikbarend hoog in den weg van deze bijzondere wetenschap. Is het van den godgeleerde te verwachten dat hij zal toegeven te zijn een verspreider van bijgeloof; van den bezitter, dat hij is een heler van kwalijk verworven goederen; van den magistraat, dat het gezag over menschen een onrecht is, en bovendien een onrecht dat dikwijls tot misdaad wordt verscherpt; van allen die heerschen en hebben zoodat anderen moeten ontberen en gehoorzamen, dat onderworpenheid en gebrek de plagen zijn waarom een later geslacht ons zal beklagen zooals wij doen de Egyptenaren onder Jehovah's toorn; mag men hopen bij een klasse van gepriviligeerden dat zij zullen luisteren naar de lessen van eene wetenschap, die niets anders is dan het proces van hunne voorrechten? Ja, men mag dit hopen en men kan dat verwachten. De evolutie is machtiger dan zij allen te zamen. Het Christendom, de Feudaliteit, de Hervorming, de Renaissance, de Achttiende
| |
| |
Eeuw, sporten van een ladder alsof dit menschelijk intellekt een sterk man ware die een krachtig-verdedigden wal bespringt, - welke wij thans onder ons zien. Er is geweest in de wereld nog meer bijgeloof, nog meer ongelijkheid, nog meer gezag, dan er nu is. Onafgebroken blijven zij bezig, de gelukkige drijfveeren in onze ziel die de ongelukkige plaatsingen in de samenleving wil opruimen. De wetenschap van de samenleving beschrijft de euvelen en zoekt naar de middelen voor beterschap; de uitkomsten die zij reeds verkregen heeft worden licht geteld, aan hare toekomst wordt getwijfeld, de voorwaarden tot een ombelemmerd onderzoek worden verzwaard, door de groote partij van welvarende, invloedrijke en goed-onderlegde personen die zijn wat zij zijn door de verkeerdheid van de maatschappij, en die, om het te blijven, deze verkeerdheid willen bestendigen. Maar dit staat vast dat alle deze vrienden van het behoud, omdat het behoud ook hun vriend en verzorger is, dat zij terrein verliezen en zouden verliezen ook zonder eenige opzettelijke inmenging van personen, door de enkele omstandigheid dat de steeds toenemende kennis van menschen en dingen, steeds minder plaats laat voor geloof aan onbekende goden, voor ontzag voor heerschers, voor berusting in armoede en in afhankelijkheid.
En zonder te letten op arm of rijk, op heer of knecht, gaat deze intellektueele beweging haren gang; zij brengt twijfel, toegevendheid, verdeeldheid, en ook den wrok van gedwongen concessies en de spijt van verloren privilegies in de gelederen van de bevoorrechte klasse; aan hunne tegenstanders geeft zij de bitterheid van onthouden rechten, de jaloezie van ongedeelde genoegens, en vastberadenheid, burgerzin en zelfopoffering in den strijd. En al de sentimenten die de strijd tusschen belangen, de botsing van oud en nieuw, gelatenheid die plaats maakt voor begeerte, behoudzucht die zich een duizendjarig bezit ziet ontnemen, opwekt en versterkt, zij zijn merkbaar in de eerlijkste en objectiefste opinies over de gebeurtenissen. Een totale ontkenning van een wetenschappelijke classificatie der verschijnselen, eene
| |
| |
classificatie en een waardeering van de verschijnselen volgens de sentimenten van vrienden en vijanden, is regel. En daarom is dit mijne algemeene conclusie, dat de wetenschap van de samenleving, die de wetenschap van den vooruitgang van de samenleving is, in niet geringe mate door den klassehaat wordt belemmerd; dat evenwel de intellektueele evolutie een kracht is waarvoor op den duur alle andere invloeden moeten wijken, en dat zij, als een opperste bewijs van hare onwêerstaanbaarheid, zal eindigen met aan de objectieve kennis van het leven in duidelijke formules vastheid te geven. En dit is mijne bijzondere conclusie, dat de groote vraag hoe het komt, dat wat in de maatschappij wordt voortgebracht en hetgeen over is van vroegeren arbeid, zoo ongelijk wordt verdeeld, beter kan worden beantwoord door hen die een andere verdeeling voorstaan dan door hen die de tegenwoordige verdedigen. De oude economie zwijgt of vergoelijkt of roemt in halve maatregelen; de nieuwe leer keurt onvoorwaardelijk af en verlangt ingrijpende hervormingen. Zij laat zich in geen geval afschepen met de betuiging dat de wereld er niet anders uitzien kan dan zij er nu uitziet. Zij wantrouwt de herkomst van deze inzichten en de bedoeling van het betoog. Zij aarzelt niet een leer die de menschen voor de grootste helft tot slaafschheid en armoede zou verwijzen, een vergissing of een bedrog te noemen; indien de wetenschap van de samenleving voorloopig eene klassewetenschap moet blijven, welnu, de misdeelde klasse zal de hare ontwerpen en zij heeft deze kans om in lengte van dagen gelijk te krijgen, dat wij een eind beproeven te maken aan ellende van geest en lichaam, terwijl onze tegenstanders die zoeken te bestendigen.
| |
IV.
Wij kunnen geen van allen met zekerheid zeggen wat morgen zal gebeuren, en al onze verwachtingen zijn gebaseerd op de waarneming van feiten van heden en van gisteren, die met zooveel nauwkeurigheid en in zoo grooten getale
| |
| |
zijn onderzocht, dat wij de oorzaken kunnen zeggen die hen hebben voortgebracht en vervolgens de slotsom, dat deze zelfde oorzaken in de toekomst dezelfde gebeurtenissen zullen teweeg brengen. Zeer vele verschijnselen in de natuur en bij de menschen zijn in deze voege tot onderwerp van wetenschappelijke stelsels geworden, en in de praktijk is de houdbaarheid van eenige dezer stelsels afdoende gebleken, de voorbarigheid van sommige andere duidelijk aangetoond. Wij zijn gewend op de uitspraken van eenige wetenschappen met groote vastheid te rekenen en wij trachten ons zoo getrouw mogelijk naar hunne voorschriften te gedragen; wij verwonderen er ons niet over als de verwaarloozing van hunne regelen schade en ongeluk brengt. Wij hebben zoovele menschen een akeligen dood zien sterven door het vergif van slangen en de beeten van tijgers, door de hitte van het vuur en de diepte van het water, door een val in den afgrond en een steenblok op het hoofd, door besmetting met ziekte en de wapenen van vijanden, en al deze bedreigingen van het leven zijn zoo precies gekend, dat niemand onzer zich meer vergist omtrent den vermoedelijken afloop wanneer hij zich aan een dier gevaren blootstelt, en het integendeel een wonder wordt geächt, wanneer een enkele keer iemand aan hunne doodelijke werking ontsnapt. Het belang, dat voor de ontwikkeling van de wetenschap der samenleving zoo nadeelig is, heeft de wetenschap van het individuëele leven bijzonder bevorderd; nog eer er eene geschreven hygiëne was, maakte men jacht op wilde dieren, hoedde men zich voor afgrond en steenval, voor wonden en ziekte, voor vuur en voor water. En sedert het eene geslacht na het andere zijne ervaring van de dingen die het bestaan bedreigen, had achtergelaten als een kostbare erfenis, begon deze wetenschap een zelfstandig leven te leiden. De eerste en grove voorbehoedmiddelen beschouwt zij nauwelijks meer als tot haar systeem te behooren. De gezondheids-leer bestrijdt tegenwoordig geen tijgers, maar bacterieën, zij ontdekt de geheimste vijanden van het menschdom, zij berekent de goede en de kwade gevolgen van al zijne handelingen, zij
| |
| |
onderzoekt zijn voedsel, zij regelt zijn vermaken, zij vermindert de gevaren van zijn arbeid, zij houdt toezicht op de inrichting van zijn woning, op den bouw van zijne steden, op de verzorging van zijne kinderen. En naast de hygiëne die de oorzaken van ziekten wegneemt, vinden wij de geneeskunde die de ziekten-zelve bestrijdt. Het groote publiek heeft vertrouwen leeren stellen in de preventieve en in de repressieve wetenschap beide om de goede reden, dat het publiek dagelijks in de gelegenheid is de deugdelijkheid van beider generalisaties te ondervinden. Ieder van ons heeft meer of minder reden om te waardeeren, hetzij de waarschuwingen van de gezondheids-leer, hetzij de hulp van de geneeskunde wanneer hij de waarschuwingen in den wind geslagen had. Bovendien weten zij die over vroegere toestanden lezen, hoe veel talrijker en ernstiger de gevaren waren die de menschen bedreigden, en die de hygiëne bezworen heeft of de geneeskunde in hunne uitwerking aanmerkelijk bedwongen. Pokken, syphilis, pest, iedere leek weet dat deze plagen van onze voorouders hetzij uit Europa verdwenen zijn, hetzij hun vroeger moorddadig karakter hebben verloren; ook de scheurbuik is overwonnen, die de bemanningen van geheele vloten wegraapte. Overal in Europa bovendien zijn plaatselijke oorzaken van ziekten belangrijk verminderd; historische moerassen met hunne doodelijke uitwasemingen zijn gedempt, periodieke overstroomingen van rivieren zijn gekeerd; in vele groote steden zijn ongezonde buurten opgeruimd, die elke epidemie nieuwe krachten gaven. Nog heeft men in latere dagen door de verbetering van werktuigen en door de toepassing van de bederf-werende behandeling, aan die duizendtallen het leven gered, die vroeger aan wonden in oorlog of aan ongelukken stierven, ook aan die tallooze vrouwen die in het kraambed overleden. - En wat is deze geheele bescherming van den persoon des menschen anders, dan de vrucht van eeue nauwkeurige en herhaalde waarneming van verschijnselen, zoodat oorzaak en gevolg te voorschijn traden, de oorzaken konden worden bestreden om de gevolgen te voorkomen, en dit met eene dermate toenemende
| |
| |
zekerheid, dat wij allen in de praktijk er de waarde aan hechten van eene soliede en bewonderenswaardige wetenschap?
Reeds de zooveel geringere deugdelijkheid van hare resultaten, bewijst de achterlijkheid van de wetenschap der samenleving. De gevaren die dit lichaam bedreigen, zijn niet minder ernstig in hunne soort dan de kwalen van het individu, eu wij zijn bijna onmachtig om deze gevaren te voorkomen, de aangetaste maatschappij te genezen, bijna onbekend met den aard en den omvang van de gevaren-zelven. Vergeleken bij de studie van de medicijnen, is de studie van de samenleving ongeveer nul; de vergelijking van beide vakken behoeft niet zeer diep te gaan, om dit aan te toonen. Tot dusver is in de wereld geen enkele eenigszins belangrijke of duurzame verbetering tot stand gekomen zonder rampen en nadeel. Geen enkele kwade instelling is opgeheven of geen verkeerde richting is gewijzigd dan ten koste van veel particulier geluk. Men heeft nog niet ontdekt wat zoo eenvoudig schijnt en zoo dringend noodzakelijk is, de manier om de beschaving haren loop te laten nemen, zonder dat elke merkbare stap als het ware gaat over de borst van vele gevallenen. Om van de oudheid niet te spreken en haren cultuur-strijd, het Christendom, de Islam, de opkomst van de burgerij, de vervanging van het leenstelsel, de Hervorming, de vestiging van het liberalisme in Engeland en Frankrijk, de konstitutioneele regeerings-vorm, de toepassing van den stoom in de nijverheid, het algemeen stemrecht in de groote landen, de uitbreiding van de Sociaal-Democratie; zoo ongeveer kan men de voorname gebeurtenissen in de moderne beschaving aanduiden, en niet éen van deze gebeurtenissen is voltrokken zonder een min of meer geweldige crisis te veroorzaken. Men heeft nog niet geleerd, hoe men van een minder goeden tot een beteren godsdienst kan overgaan zonder geloofsvervolging en martelaren; hoe men een minder vrijen regeeringsvorm zal vervangen door een liberaleren zonder partijstrijd, oproer en onderdrukking, of burgeroorlog; in het algemeen op welke wijze men den invloed die de vermeer- | |
| |
dering van kennis van allerlei zaken op ons denken en op ons gevoelen uitoefent, zal aanwenden ten goede zonder tegelijkertijd van alle kanten kwaad te doen. Het is de wetenschap van de samenleving, die ons dit zou moeten leeren. En wat zou men zeggen van een geneeskunde die niet wist te verhinderen dat elke bevalling een levensgevaarlijke ongesteldheid werd, elke noodzakelijke ontwikkelings-faze in de jeugd van een kind een periode van onvermijdelijk lijden, elke val en elke stoot een ernstige bedreiging van het bestaan, en al die maatregelen zonder welke het lichaam in zijne volkomenheid wordt gestuit, verkeerden in oorzaken van ziekte: oefening van de spieren, reiniging van de huid, goede maaltijden, voldoende rust-nemen. Even onhoudbaar als eene dergelijke geneeskunde zou wezen, is de wetenschap van de samenleving die wij bezitten. Men kan met eene groote mate van vastheid zeggen welke oorzaken zekere stoornissen in de functieën van het lichaam teweeg brengen, welke gevolgen zekere medicamenten en zekere levensregelen plegen te hebben, omdat men zoowel de verschijnselen van ziekte als van beterschap nauwkeurig heeft opgemerkt. Maar men kan niet zeggen wat de redenen zijn waarom het met de maatschappij zoo slecht is gesteld, en wat men zou moeten doen om die redenen te verwijderen. Er bestaat althans niet een gezaghebbende leer van deze zaken, een verzameling van gegeneraliseerde waarnemingen die overal in de beschaafde wereld ongeveer gelijkelijk gangbaar zou wezen, een duidelijk geformuleerd systeem van vermoedelijke oorzaken en waarschijnlijke gevolgen, dat men gewoon zou zijn in voorkomende gevallen te raadplegen. Neen, niet ongelijk aan de beoefening van de medicijnen in achterlijke landstreken, doktert iedereen in het sociale zoowat op eigen hand; er wordt betwijfeld of er wel een algemeene klassificatie van de betrokken verschijnselen mogelijk zou zijn, dikwijls zelf geloochend. Het kenmerkt een gevorderde wetenschap dat zij zich verheft boven meenings-verschil berustende op vroegere onzekerheid van hare observatie. Zoolang het niet overtuigend bewezen was dat de
| |
| |
aarde draaide, kon er quaestie over zijn tusschen de weinige aanhangers van Galilei en de geestelijke autoriteiten van de meerderheid; voordat men zeker wist dat de aarde ouder moest zijn dan de zesduizend jaar van den bijbel, en onmogelijk in zes dagen kon zijn vervaardigd volgens Genesis, bleef de kerkleer omtrent deze onderwerpen den redelijken twijfel het zwijgen opleggen. Zoolang de hemelen leefden van teekenen en gezichten die de sterrekunde niet had ontcijferd, en de aarde bedekt was met zeeën die men niet was overgestoken, afgronden die men niet had gepeild, bergen die men niet had beklommen, kusten die men niet had bereisd; en de mensch zelve in al zijn doen en laten zooveele vreemde dingen vertoonde en zoovele ongekende gewaarwordingen ondervond, zoolang kon over mensch en aarde en hemel de extravagantste gedachte de publieke opinie blijven beheerschen. Maar met het toenemen van juiste kennis en met de verspreiding van kennis in alle deelen van de wereld en onder alle klassen van de maatschappij, verdween de oude en onhoudbaar geworden voorstelling en werden de begrippen niet alleen vaster maar tevens meer gelijkvormig. En het einde is tegenwoordig dat de grenzen van landen, de afstanden van werelddeelen, het verschil van talen, van godsdiensten, van rassen, van nationaliteit, van afstanden in de samenleving, van belang, van vooroordeel, van voorkeur, dat elk onderscheid tusschen menschen en menschen onvoelbaar is in hunne beöefening en in hun toepassing van meer dan ééne wetenschap. De geneeskunde is genoemd; er is een kennis van het uitspansel en van den dampkring die over de geheele aarde hare werkplaatsen en observatie-posten heeft en die zich bedient van de internationale taal der cijfers en der mathematische figuren; de geheele studie van de natuur heeft getriomfeerd over elk bezwaar van geloof en traditie, zij is internationaal en objectief. Er is geene katholieke chemie, geene conservatieve mechanika, geene anti-revolutionaire botanie. De oude kerkelijke voorstellingen zijn voor geheel verdwijnen bewaard gebleven in het maatschappelijke sterk-water van de inertie, maar de oude consequentie is verloren, én de
| |
| |
hedendaagsche geloovige vereenigt in hetzelfde brein een onwrikbaar geloof aan de geboorte uit een maagd en de kennis van de onwrikbare wetten van de kind-baring. Maar er is een anti-revolutionaire politiek, een conservatieve leer van de maatschappij, een katholieke oplossing van de sociale quaestie. Deze verdeeldheid is een tweede teeken van de geringe ontwikkeling van de wetenschap van de samenleving, gelijk de ovoldoendheid van hare uitkomsten daarvan het eerste bewijs was.
Inderdaad is de verdeeldheid van de menschen in deze zaken, en zelfs van geestverwanten en standgenooten, zoo groot dat het bijna een gemeenplaats is er verder over te spreken. Er is niet één eenigermate begaafd staatsman of journalist of historicus, die er niet naar streeft een stelsel van meeningen te onderhouden, welke hij zijne politieke of filosofische beginselen noemt. Het zijn grepen uit de gangbare gevoelens van zijn tijd, groepen van denkbeelden die tot de achterlijke behooren, of tot de beweging van de groote massa of tot de geävanceerde. De opvoeding van zijn jeugd, de omstandigheden waaronder hij zijn carrière begonnen is of andere die zijn carrière belangrijk hebben gewijzigd, de studie van eenig onderdeel van de economische of historische wetenschap, hebben zijne beginselen bepaald, om van nog andere motieven niet te spreken. De noodzakelijkheid dat men zijne meeningen over de samenleving, ontleene aan niets dan aan de wetenschap van de samenleving, wordt nog maar zeer zwak gevoelt. Men geeft hier gehoor aan elken inval, men vertrouwt elke fantasie, men rekent op ieders gelukkige intuitie. Over zulke grove quaesties, hoe de belasting het best en het rechtvaardigst zal worden geheven, hoe de menschen het doelmatigst een regeering zullen inrichten voor de algemeene zaken, hoe zij het goedkoopst zullen koopen en het voordeeligst zullen werken, dit zijn alle onderwerpen waarover een man van geest zich zal beroemen een eigen en zoo mogelijk een eigenaardige opinie te hebben. Die fijnere vraagstukken, wat eigenlijk de maatschappelijke vooruitgang is, wat de juiste definitie van billijkheid en recht
| |
| |
is, welke de verplichtingen van de maatschappij zijn en welke de aanspraken van den persoon, deze punten geven nog vrijer spel aan het particulier initiatief van scherpe vernuften. Men gevoelt niet hunne groote practische beteekenis, men bedenkt niet dat de scherts van leken aan hunne ernstige behandeling afbreuk doet, men beseft niet de noodzakelijkheid die ik noemde en die hierin bestaat, dat men alle toevallige meeningen en beginselen verwerpt die niet samenhangen met een stelsel van ernstige sociologie, ontworpen op den eenigen vertrouwbaren grondslag van menschelijke kennis, geduldige waarneming en voorzichtige generalisatie. En allerminst zou men willen toegeven, dat het even dwaas is een origineele opinie over politiek te hebben, als over de electriciteit of over chirurgie. Terwijl het toch zeker is, dat men ten slotte met dezelfde vastheid de raderen en de hefboomen van de maatschappij zal hanteeren, als thans de instrumenten van den medicus en van den natuurkundige. Men zal ophouden een liberale en een conservatieve politiek te onderscheiden, zooals men geëindigd is van een kerkelijke en een wereldsche fysica te spreken.
| |
V.
Een nieuw opgetreden professor in Amsterdam, de Heer Cort van der Linden, heeft zijn betrekking aanvaard met een redevoering waarin eene passage voorkomt die er zeer fraai uitziet. Hij laat zich uit over het vertrek van Groningen naar Amsterdam op de goede manier, eenigszins zooals een geneeskundige het zou doen. Zooals een geneeskundige in de veel grootere plaats meer materiaal voor zijn studie met recht hoopt te vinden, bemerkt deze socioloog in de hoofdstad, ‘een groote(r) verscheidenheid van maatschappelijke verschijnselen, een machtige(r) beweging van handel en verkeer, den snellen polslag van het leven, en de oude historische traditiën van ons volk.’ Er zijn in deze redevoering veel plaatsen die doen gelooven dat de Heer Van der Linden een vriend is van sterke expressies, en het kan ook best
| |
| |
wezen dat de aangehaalde woorden maar bij manier van spreken gezegd zijn. In plaats van den snellen polsslag van het leven en de historische traditiën, zou men gaarne preciesere uitdrukkingen hebben gehad, want het komt er zeer veel op aan wat in dezen tijd een hoogleeraar in de economie, van Amsterdam verwacht boven Groningen. Maar het lijkt academisch te zijn om bij die gelegenheden niet zeer duidelijk te wezen. Men treedt op voor een vrij gemengd gehoor, de voordracht wordt dikwijls nog gedrukt, en men zal zijne redenen hebben om den wetenschappelijken nimbus niet te zeer te verstoren. En daarbij kan men in de tegenwoordige wetenschap van de samenleving nog wel een weinig kletsen zonder veel aanstoot te geven. Meer aanstoot geeft men allicht naarmate men duidelijker en positiever wordt, en het is van een verschen professor in de staathuishoudkunde niet te verwachten dat hij zich zal blameeren bij zijn eerste gehoor. Zoo hebben wij dan de algemeene mededeeling te waardeeren, dat in Amsterdam meer stof is voor den beöefenaar van de sociologie dan ergens anders in Nederland, en zooals de medicus een overeenkomstige verbetering van zijn positie waardeert en de ziekten begeert te kennen om de ziekten te kunnen bestrijden, zoo mogen wij aan de verklaring van Mr. Cort van der Linden de beteekenis toeschrijven, dat hij zijn plicht bespeurt om zijne minder goed onderlegde medeburgers te recht te helpen waar zij als onkundigen dwalen. Zijne woorden dan beduiden niet dat hij Groningen een stille stad, en Amsterdam nog-al levendig vindt, dat hij op zijn tijd van Carré, Café Riche, het Concertgebouw en Zandvoort hoopt te profiteeren; maar zij willen zeggen dat hij de grootere verscheidenheid in de maatschappelijke verschijnselen op prijs stelt, omdat zij hem meer gelegenheid zullen geven die ten gunste van de misdeelden te leiden; de machtiger beweging in handel en verkeer, omdat zij hem nog veel treffender voorbeelden zullen aan de hand doen van de dwaasheden en verkeerdheden van de tegenwoordige productie; den snellen polsslag van het leven, omdat hij als vertrouwd deskundige
| |
| |
de hand zal kunnen leggen aan den pols en waarschuwend zijne stem doen hooren, wanneer de koorts in het lichaam van de maatschappij zich dreigend verheft; en eindelijk de oude historische traditiën van ons volk, om van dichterbij te kunnen onderzoeken hoe het komt, dat in Nederland de plutocratie zich zelfzuchtiger en kleingeestiger gedraagt dan in andere landen, en van ons land heeft kunnen maken het rijk in Europa, waar de meeste onvrijen zijn. Die traditiën mogelijk ook, om met grootere bewustheid er deze nieuwe bij te voegen, van een hoogleeraar in de staathuishoudkunde die geen vijand is van de armen en geen verdediger van het behoud.
Als de Heer Cort van der Linden déze traditie wil vestigen, dan zal hij ongetwijfeld kunnen rekenen op de medewerking van enkelen onder zijne hoorders. De nieuw-gestichte socialistische studenten-vereeniging benoemt hem dan mogelijk wel tot eerelid; zij zelve heeft ondervonden van welk gehalte sommige traditiën van deze soort aan de Nederlandsche Universiteiten zijn, en het is reeds met die traditiën breken, de poging verband te brengen tusschen de samenleving en hare wetenschap.
September, 1891.
|
|