jullie... Da's goed menheer... toen gonge ze in de tuin wat zitten.
... Daar kwam een slang aan te loopen... met beenen... die zeit tegen Eva: ‘waarom eet jij... eet gij, ziet u, zeit ie, heeft ie gezegd, niet van die boom... God heeft het verboden aan die boom te gerake.n... het boom van kennis en van goed en van kwaad.’
En of hij die boom met zijn raren naam, voor me neêr plompen wou, met zoo iets heel ergs in zijn stem, met zoo veel bedoeling noemde hij dat onbegrepen en huiverig-aantrekkelijke daar midden in de Hof van Eden... ze mogge er niet ankomme... née.
‘Zeit de slang... och! laat God maar lulle.n... Née,... Kom er es hier, eet maar, wat benne ze lekker. Née, anders wor ik gestraf.... Eet maar, eet maar, o wat lekker is die boom... Toen ging de vrouw er van ete.n... En Eva roept aan Abram, o wat lekker, zeit ze teugen Abram... née, anders mot ik sterve.n.’
Ik had even omgezien, verlokt. Elie zat rechtop en preekte voor zich uit met het Paradijs in zijn dolerige oogen, 't ouwelijke gezicht verheerlijkt. Maar hij zag me kijken en toen dwaalde er dadelijk een roode lach zijn mond krom in het witte, armbloedige gezichtsvleesch, zenuwig rolde de sigaar tusschen zijn vingertjes en beteuterd, betrapt, met een ietwatje van schaamte vroeg hij vleierig: ‘Nou 't is toch wel mooi, niet?’
‘Zeker, ik kan je niet bijhouë, weet je!’
‘Heb ik er niet van gegeten, wauwelde hij dadelijk, vragerig als was hij Eva zelf en op zijn vestje lag hij zijn hand met de vingers open, 't stuk sigaar stompte er uit: ‘als ik toch zeg dat ze lekker benne.... proef maar, proef maar, lokte hij, wat lekker,.. toen gingen zij er van ete.n.... zijn stem was als een ‘ach’... En toen benne ze bang dat 't God zal zien... benne ze in een hoekie gaan verschuile . n, benne ze nakend gaan staan... benne ze bang gewees dat God zal straffe an ze. ... En God roept: ‘Abram en Eva kom er es hier, waar benne jullie.. e... Abram en