De Nieuwe Gids. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 388]
| |
I.Leven, zoele omsomberde even inschitterde
in de luchten, de regene, de zachtstrijkgevederde
o leven het gevende altijd doorstillende
o leven dat toch schijnt het altijddoorwillende,
het inzwevend kameren, het volop verlichtende
de wegen, waarlangs gaat het eenzaam uitzwichtende,
klaar, nimmer droomende opgenbewegen
armstrekkend leven, hoofdomvattend, kussend zoo dichtbij aanziend tegen
de wakkere oogen, o schijnend, soms flikkerend, soms even roode
maar durend omsomberde, ook zonder noode.
| |
[pagina 389]
| |
II.De zee buiten grijs, zilverig, regenig, lommerig, in wolke' cirkelgespreide -
hier, o hier weekelijk, stillekes groen, verwijdde naar 't wijde,
mijn hoofd, o mijn hoofd in de makkelijk zwakke lucht -
mijn oogen zoo koel, zoo beregend voor de lucht,
mijn handen wat warm neerhangende -
o zoo in zoele omvangende droevigheid bij de gangende
rotsige golvebedwaalde zee
ik mijn hoofd in mijn handen dee -
maar het schitterig ruischen sproeiig, de donderritsel,
het klokkend gekabbel, het lekkend tongflitsen -
het bloed in mijn hand is droog -
nu schaduwe, zeevolle zeeïge voor mijn oog.
| |
[pagina 390]
| |
III.De golven en hun òver voorovervallen
met hun pralend zoo sierlijk zoo dwaas zoo vergeten boven alle
alle alle alle altijd willen wezen,
en het zinken ineen, het heel niet meer willen wezen
maar diep onder andere, alle ze zinken vergaande
met hun sombere doffe trouwe water-menschoogen
onder elkander elk momplend, onder elkander elk staande,
allen omlaag en omlaag en niemand meer hooger -
donderend gaan ze omhoog naar de eenzame pralende hooge,
wereldverlichtende lucht -
klotsende volle rotsende wiegelend gestreept donkerevlakkige water,
volgroen blankschuime, borstig, schuimuitgezogen
water, nòg water, maar wordende licht, maar licht,
maar starende liefelijk eenzaam, het stille godswereldlijk licht
van den hemel, - en hier het groenstreelig windliggend wègoogend
neederig gras - naar de boomen achterwaarts boogend,
van de stille, grove aarde.
|
|