De Nieuwe Gids. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Van Vroeger.Wat hij zeide.Er loopt een kindje op wei te spelen: 't leven
Is windebloemen hem, en veldviolen,
En roode klaproos, en het warme beven
Van Zuidewind in zon; - in 't ommedolen
Op 't groen gras zingt het blij: de kleine zolen
Drukken den grond nauw, en het roept soms even
Van pret, bij 't grijpen naar den witten molen
Van vlinder-vleugels die in 't blauwe zweven.
Zoo ik. Alom is zon en zomer-zoetheid, -
En toch sprak Een, dien niemand kent, dit woord -,
Hij is de Vreemde wien ons lot behoort -:
‘Ondanks uzelf en uwer ziele goedheid,
Ondanks der wereld schoon, zult gij vergaan: -
Het groot Niet-Zijnde zal u nederslaan!’
| |
[pagina 392]
| |
Van Nu.I. Samen.
Wij liggen samen, Lief, dicht naast elkaar.
Gestorve' in éen nacht! O wat koud omarmen!
Voelt gij het snerpen van het wind-ge-vaar?....
Mijn arm, dood Lief! Ik kan u niet meer warmen!
O, Lief, snik niet zoo luid! Boven 't misbaar
Van 't sterke stormen uit, hoor ik u kermen!
Het doet zoo'n pijn, Lief, in dit doods-gevaar....
Wij sterven saâm, - ik kan u niet beschermen.
Wat liggen wij koud in den winternacht!
Wie heeft ons zoo wit in den dood gebracht?....
Komt nu nooit zomer meer en zonnelicht?....
Neen, neen, ik zal liggen in 't wind-gedruisch,
In eeuwigen nacht in mijn dooden-huis,
Sneeuw en blank ijs op mijn doods-bleek gezicht.
| |
[pagina 393]
| |
II. Van een doode.
O, vreest niet, menschen, voor dit doode wezen!
Het zal nooit éen gelukkig mensch meer deeren.
Doôn doen geen kwaad, - die gaan zichzelf verteren
In nacht van rouw en pijnen uitgelezen.
Dát is mijn rust, dat ik nu nóoit hoef vreezen,
Een ziel te dooden met mijn heet begeeren, -
Want ik heb afgedaan, - niets kan het keeren: -
Mij is de Nacht in eeuwigheid verrezen.
God! Is Uw eer dan niet met dít voldaan?
Is niet míjn lijden en vertwijfling groot
Ten zoen genoeg voor míjn ontzagbre zonden?
Wat laat Gij in deez' donkren nacht vergaan
Wie stil en trouw U liefhad tot den dood,
En nooit Uw hooge wetten heeft geschonden?..
|
|