in je stijl zitten brokjes van Kloos, van van
Deyssel - en wat het komiekste is van van der Goes zelf.
En dat begin: ‘Het moet nu maar eens uit zijn!’ Wie durft zulk een aanhef nog gebruiken, nadat van Deyssel ééns gezegd heeft, dat het met jou maar eens uit moest zijn.
En dit stelt alles dan een edelen toorn voor, over 't beleedigen van prof. ten Brink. Ik denk niet dat velen er in zullen loopen. Zelfs al had je niet van dat ongelukkige strootje gesproken, dat Goes in je neus heeft gestoken. Hij heeft er wil van. Je kunt ongemanierd niezen, hoor! Maar als je nu flink en royaal en eerlijk was geweest dan had je boven je twee laatste stukjes moeten laten drukken: ‘dat in de Nieuwe Gids van Februari 11. de heer F. van der Goes den heer F. Netscher heeft uitgekleed zooals hij nog zelden iemand uitgekleed heeft.’
Want dat courantenberichtje is een klein uitvluchtje. Was de brochure al geschreven in Januari? Met toespelingen er in op het stuk van Van der Goes dat in Februari verscheen? Kom!
Maar nu je daar als ridder voor Prof. ten Brink optreedt - wat maak je nu voor een figuur! Wie zal dat nu gelooven? Prof. ten Brink is voor velen een zeer beminnelijk man, - we hebben 't samen nog wel eens over hem gehad, niet waar? - Maar je maakt niemand wijs dat je alleen omdat van der Goes wat scherp en violent tegen hem is geweest, dat jij daarom ‘bul-achtig’ zou worden, zooals je 't smaakvol noemt. Denk eens, wat zal van Maurik een plezier hebben in die ‘bul-achtigheid’, die heeft zich waarlijk in der tijd heel wat wereldwijzer gehouden dan jij nu, ik gun hem zijn pret van harte.
Het is niet makkelijk, amice, als persoon op te treden in de literatuur. Je moet niet denken dat je maar zoo in eens kan gaan bulderen, zonder smaak of zelfbedwang, en dan gelijk krijgen. Bedenk dat de eenige toon die men werkelijk volhouden kan, de natuurlijkst-mogelijke is. En dit geschetter en gesnork is van jou heelemaal geforceerd. Zoo ben je niet. Ik herinner me je wel beter. Weet je nog hoe aardig je met