De Nieuwe Gids. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Daubigny-tentoonstelling in Pulchri Studio.Het wakkere tegenwoordige Bestuur van Pulchri heeft in de Februari-maand een gedenkwaardige tentoonstelling saamgebracht van een groot aantal werken van Charles François Daubigny, bijna uitsluitend behoorende aan Haagsche verzamelaars; - een wel geschikte expositie die een betrekkelijke voldoening zal hebben verschaft, vooral aan hen die door de al te slechte vertegenwoordiging van dezen kloeken artiest in het Louvre-museum, en verleden jaar op de exposition centennalle, te zeer teleurgesteld moeten gebleven zijn. Want buiten de min opmerkelijke en de zeer enkele verdachte stukken, vond men hier een menigte kurieuze proeven bijeen: teekeningen, schilderij-motieven en studies, die dienstig konden zijn tot nader ontleding, en zoo tot grondiger begrip van het talent dat zich in het dozijn zeer belangrijke schilderijen van de collectie, gelukkiger uitsprak. Het fiksche, vierkante van zijn vele krijtschetsen is kenmerkend; ook zijn schildering was krachtig en direkt, breed en vlot, vast en globaal, zelfs in die teerder werken, zooals de studie Bateaux sur la plage, waar hij de tippen van het penseel snel en snedig laat slepen met liggende slierten, - of die met zoo weinig, delicieus naar de natuur aangezette studie Bords de la Tamise, - of die mooie, eenvoudige, gave Animaux au bords de la mer, met een klaar, bescheiden luchtje als van een ouden Hollander, - of dat groot be- | |
[pagina 115]
| |
grepen, mannelijk fijne stukje van badende koetjes in den stralenden morgenwasem, - of dat vlot, fijn uitgestrekene: L'étang de Gilieu, - of zooals dat meest kompleete, eindelijk, van de kleineren, het oude-meesterachtige L'aqueduc de Marly, met een rijk-lichte, gebronsd-blanke ochtendhemel, etheriesch deizende achter de ambertonige togen der verre ruïnen aan den hoogen horizon, en op den voorgrond terreinen met krachtig borstelig geboomte, geschilderd met een ruime kernachtigheid die doet denken aan den deftigen zwier van dien Alessandro Magnasco, waarvan men op het Mauritshuis zooveel merkwaardigs vindt. Daarentegen was Daubigny in zijn forscher momenten ook wel eens hard en zwart, zwaar en zuur, of zelfs valsch en grof. Maar het was omdat hij nooit ingewikkeld kon zijn, omdat elk uitwendig raffinement hem vreemd was, en hij nergens met eenige saus te verfraaien trachtte wat er eens haperde aan het wezenlijke. Hij schilderde, zelden missend, recht op den man af, met die stoute losse hand, die den Heer ter Meulen van een Frans Hals van het moderne landschap heeft doen spreken. Daubigny is niet altijd eender, maar men denkt het meest aan hem als aan den koenen schilder van gespierde stukken, veelal strak van lijnen-samenstel en in bouw van plans, en die daarom zooveel hield van avond of maneschijn. Maar de simpele schaduwvlakken, zooals het maanlicht die in de partijen van het landschap brengt, zocht hij niet bloot om het decoratieve aanzien, - hij bracht in die tafereelen een lucht, een wijdte, en een trillende statigheid, waardoor zij leven met krachtigen adem. In de doffe uitgestrekenheid, in de donkere pure diepte van La maison de ma nourrice is een doffe luister, een pralende stilte, met magistrale stelligheid uitgezet. Vochtiger stralend, alles meer doordringend is het licht van de zilveren maan, rijker, glanzender zijn de grootsche schaduwpartijen, en feestelijker, milder is het gansene aanzicht van de Lune blanche, die het mooiste maangezicht van de collectie zou geweest zijn, als de Heer H.W. Mesdag er | |
[pagina 116]
| |
niet ook nog de Meules de foin bij gevoegd had. Daar woont in dit stuk de hooge geweldige pracht van een ruige diepte van gevoel. Met een puissanten eenvoud zijn de grootsche tot ons aanvarende massa's van die zware nachtelijke hooibergbrokken geschilderd, die van een warme sonoriteit doen bij het licht dier, naast de grondeloos flonkerende donkerte van een stuk nachtazuur, ros vonkende maan. De hooge trots van dit eenige, aangrijpende stuk, doet ons telkens machtiger aan; zonder omwegen denkt men hier aan Rembrandt. Maar niet altijd is Daubigny zóó deftig. Hij is ook wel meer barsch in zijn kracht. Zijn buïige Moisson is één van driftige beweging. Uit een enkele bruuske streek in een wolkveeg in de helle hobbellucht is hier de geest van het heele stuk te kennen. Er is een opwekkende vaart in van kras weer, van een levendige werking. Die beweging is meer overwogen en rustiger, rijper doorgevoerd in het studieuze Villerville-sur-mer, waarin een groote rythme van lijn en vorm in water, lucht en land volgehouden, zich met zeldzame zekerheid oplost in een indrukwekkend geheel. Nog veel stiller, en meer mysterieus is Bonneville, de effen, rake, diep-tonige, de innige aanzet van een mannelijk bewogen artiest, die zich volkomen in bedwang heeft. Het krasse kranige Parc à moutons is meer met overleg vereenvoudigd van doen. Hier krachtige, knookige kunst; - die enkel met bruin strenggekontoerneerde schapen zijn zoo plastiesch gevormd als zelden met zoo weinig werd gedaan. Maar het meest vrij en uitgelaten is Daubigny met zijn kracht en zijn blijde kennis in den Chemin de halage, die pracht-pochade, waarin de meester zwiept met de volgesopte kwast fijngrijs, en dondert met zijn welsprekenden toets en met felle likken dommelend modeleert in de open atmosfeer. Hier gaan het blank en ros, gesabeld met streken vol gang, en het magistraal geflodder van spaarzame kleur, te samen op in de ongekende wijdte van een groote zwellende beweging. In deze zoogezegde schets die bij al hare uitgelatenheid, | |
[pagina 117]
| |
in één forsche spanning, matig is gehouden en evenredig van bouw, ziet men het waardigst het volrijpe, gelukkige kunnen van een zeer persoonlijk artiest, die door die vlotte, open tonen zijn fieren zin voor wind en weer, voor beweging en buitenlicht, voor lange lijnen en strekkende terreinen, ten volle heeft uitgesproken.
25 Maart '90. Jan Veth. |
|