De Nieuwe Gids. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 426]
| |
Verteedering der harten.Niet zoo vaak wordt in Nederlandsche regeeringslichamen een besluit genomen ten nutte van den handarbeider, of het loont de moeite er met een enkel woord de aandacht op te vestigen. Vooral omdat elke handeling van dien aard, brekende met de oude leuze ‘ieder voor zich en God voor ons allen’, dient gesteld te worden in het licht harer noodzakelijke gevolgen. Meer in dit opzicht dan als een belangrijke greep in het maatschappelijk leven is een besluit van belang, door den Amsterdamschen Raad den 22sten Januari genomen. Nadat de heer Daniëls bij de begrooting de verzekering der werklieden tegen ongelukken had ter sprake gebracht en door een adres van de Amsterdamsche afdeeling van het Alg. Nederl. Werkliedenverbond B. en W. in de noodzakelijkheid waren gekomen eene opinie uit te spreken, besloot op hun voorstel de Raad, dat voortaan den aannemers van gemeentewerken de verplichting zal worden opgelegd, hunne werklieden te verzekeren tegen ongelukken. B. en W. motiveerden hun voorstel niet. ‘Na gezette overweging’ meenden zij de aanneming van het beginsel te mogen aanbevelen. Of die overweging serieus was en rekening hield hetzij met moreele, hetzij met opportuniteitsgronden - men komt het uit de voordracht niet te weten. Alleen dat zij ‘gezet’ was. Hier- | |
[pagina 427]
| |
meê is de toelichting nog niet uit. In een tweede tiental regels wordt, na het beginsel, ook de toepassing verdedigd, en voor deze wordt de deugdelijke grond aangevoerd, dat zij zoo weinig geld kost. 't Is of wij B. en W. hooren zeggen: Och, dat kunnen we nu wel eens doen; 't kost maar 0.3 à 0.5 percent van de aannemingssom. Dat is bij een werk van twee-en-een-halve ton zooveel als het vuurwerk op het IJ, en bij een kleiner werkje van een halve ton niet meer dan een medaille voor den schietwedstrijd kost. Bij een aanbesteding van een half millioen zijn alle werklieden tegen ongelukken verzekerd voor het luttel bedrag van de subsidie aan de Tooneelschool. Er was bij die kleine kosten verteedering der harten, in Burgemeesterskamer en in den Raad. Wie zou ook niet eens iemand blij willen maken, als hij de beurs maar op een kiertje behoeft te zetten. 't Was in Mei een heel andere zaak. Toen was een adres ingekomen, waarin voor de arme schoolkinderen der gemeentescholen voedsel en schoeisel werd gevraagd. Eene vereeniging, in 't belang van het onderwijs werkzaam, vroeg voor de kinderen wat ze noodig hebben om ter school te kunnen komen, en om daar van het onderricht profijt te hebben. Immers, een leege maag doet slecht luisteren, en, werden de kinderen al op hun sokken toegelaten, men zou toch niet willen vergen dat ze zoo van huis kwamen wandelen. Misschien zijn er hier en daar ook geen sokken. Toen werd die vraag afgewezen, op grond van een oud advies, indertijd uitgebracht op een adres van andere strekking. Er kwam wel wakker verzet in den Raad, vooral van de heeren Van Hall en Gerritsen, maar er waren toch maar vijf leden te vinden om die afwijking, zoo cavalièrement ingekleed in een advies van vijf jaren her, af te keuren. En thans stemden er vierentwintig voor de verzekering der arbeiders aan uitbestede werken. Nu weet ik wel, dat zonder veel moeite de gedwongen verzekering van arbeiders is te rangschikken in een heel andere categorie van doctrines dan voeding en schoeiing van | |
[pagina 428]
| |
kinderen. Maar hoe kunstig men dit ook doe, nooit zal men kunnen tegenspreken, dat van beide maatregelen de diepste oorzaak is het besef van solidariteit onder de leden der gemeenschap. Ethische beweegredenen zijn bij de beslissingen over sociale vraagstukken in de mode; veel minder vaak komt men voor den dag met de theorie van het belang dat ieder bij het welzijn van allen heeft. Zij voert, consequent toegepast, wel tot dezelfde uitkomsten, maar riekt te veel naar egoisme, en daar houdt men niet meer van. De heer Gerritsen heeft, in het debat over de verzekering, eenige woorden gezegd, die uit het officieel verslag dienen herhaald te worden, omdat zij in den Raad niet werden weersproken, en dus als toelichting tot dit voorstel, zoo al niet aanvaard, dan toch geduld werden. ‘En,’ zoo luidt het verslag, ‘wanneer de heer Bake, er op wijzende dat in Den Haag, waar in de bestekken der gemeente de werklieden tegen ongevallen verzekerd zijn, nu reeds een verzoekschrift is ingediend tot verkrijging van een normalen arbeidsdag en vaste loonen, de verzuchting slaakt, dat wij zoo van de eenen stap tot den anderen zullen komen, dan ontkent spreker dit niet. Zeer zeker zullen wij daartoe moeten komen. Even goed als nu den eersten, zullen wij over eenige jaren, en wellicht reeds vroeger, een tweeden stap moeten doen, en daarbij zal het dan nog wel niet blijven. Wij zijn nog niet goed ingegroeid in het denkbeeld, dat wij verplicht zijn zorg te dragen, dat de arbeider niet geheel en al aan de concurrentie worde opgeofferd, en dat zoowel hij, die direct als die indirect voor ons werkt, verzekerd zij tegen ziekte, ongelukken en den ouden dag. Het gevoel van solidariteit moet nog wat sterker worden ontwikkeld, vóor wij tot het doen van meer stappen zullen moeten overgaan, maar wanneer zulk een tweede of derde stap moet worden gedaan, ziet spreker volstrekt niet in waarom men het zou moeten nalaten.’ De heer Van den Wall Bake waarschuwde den Raad. Een baak was hij, van den wal, bij de branding der sociale onvoorzichtigheden. Men moet eerst een heele boel andere | |
[pagina 429]
| |
dingen doen, en dan dit. Zoo sprak zijn licht tot de roekelooze schepelingen. En de heer Luden kwam later, met een ander argument. Hij erkende ‘de aansprakelijkheid van den werkgever om te zorgen voor den werkman in zijn dienst,’ maar wilde ‘niet gaan tot de indirecte aansprakelijkheid,’ en vroeg ‘tot welke gevolgen indirecte moreele aansprakelijkheid in verschillende betrekkingen van het leven niet zou leiden.’ Ja, waar zou dat toe leiden. Vraag liever tot welke gevolgen een toestand zou leiden, waarin de mensch zich slechts voor zijn daden, en niet voor de daarvan te verwachten gevolgen aansprakelijk zou gevoelen. De kwaker in Paris en Amérique was, toen hij riep: ‘dolle hond!’ niet alleen moreel aansprakelijk voor dien leugen, maar ook wel degelijk voor den dood van den hond. Dat woord moet den heer Luden ontvallen zijn, en, al te scrupuleus, heeft hij het in het verslag laten staan. Mr. J.C. de Vries was de eenige bestrijder van het beginsel, zooals hij het uitdrukte, ‘dat het op den weg van de gemeente ligt, om ten koste van de algemeene kas te zorgen, dat de werklieden tegen ongelukken zijn verzekerd.’ Voor hem was dat nog een quaestie. Maar hij lichtte zijn twijfel niet toe, en zoo bleven zijn ambtgenooten verstoken van het genot, dat eene poging om ook dit hart te verteederen, hun zou hebben doen smaken. Dit debat, in zijn geheel lezenswaardig, dient aan de vergetelheid niet prijs gegeven te worden. Het eerste gevolg moet zijn, dat de gemeente de verzekering harer eigen arbeiders in den vollen omvang regele. Zoowel uitkeering in dagen van ziekte, pensioneering, ook van weduwen en weezen, als de verzekering tegen de geldelijke nadeelen van ongelukken, nu reeds een recht den werklieden der aannemers gewaarborgd, - dat alles dient onverwijld geregeld te worden. Dan de zorg voor de havelooze en slecht gevoede kinderen. Wie die zich solidair voelt met zijn medeburgers en lijdt aan verteedering des harten, zou niet in de eerste plaats aan die kinderen de hand reiken? En dan komt nog zooveel meer; misschien wel eens eene inspectie van de | |
[pagina 430]
| |
krotten waarin gewoond wordt, als men het wonen noemen wil. De lijst is voor den solidairen burger van het rijke Amsterdam zoo spoedig niet gesloten. Arme Raad! Hij heeft gebroken met de leer van het particulier initiatief. De slak heeft haar huisje laten vallen. Waar zal zij zich nu verstoppen als zij met ernstiger eischen dan dit voorstelletje wordt bedreigd?
29 Januari.
P.L.T. |
|