De Nieuwe Gids. Jaargang 5
(1890)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Over de oorzaken van den Maatschappelijken Nood in onze dagen. Door J. Stoffel.In mijn vorig opstel heb ik beloofd in het volgende te zullen nagaan in hoeverre het lot van den arbeider verbeterd kan worden door toepassing van coöperatie, participatie of door staatsinmenging ter verschaffing van hooger loon. Sedert dien tijd echter kreeg ik een boekje in handen getiteld: Ueber die Ursachen der heutigen Socialen Noth,Ga naar voetnoot1) een redevoering uitgesproken door professor Lujo Brentano bij zijne aanvaarding van het professoraat in Leipzig. In deze rede wordt een stelsel ter verbetering van den algemeenen toestand ontvouwd, dat in Duitschland reeds ten deele in praktijk is gebracht en dus in de hoogste mate de aandacht van alle praktische menschen verdient. Ik heb daarom gemeend, dat het nuttig kon zijn in de eerste plaats het middel, dat de heer Brentano aangeeft, nauwkeuriger te beschouwen, omdat wij niet naar een ander behoeven te zoeken, wanneer dit betrekkelijk eenvoudig voorstel, waaraan reeds een begin van uitvoering is gegeven, werkelijk aan alle eischen voldoet. Het heeft mij ten hoogste verwonderd, dat deze rede van | |
[pagina 154]
| |
een beroemd econoom, die in de eerste plaats mag gehoord worden, in ons land zoo weinig de aandacht heeft getrokken. Alleen de Amsterdammer heeft er, voor zoover ik weet, een uittreksel van gegeven, maar noch de Economist, noch de Vragen des tijds, nog zelfs het Sociaal Weekblad, hebben er met een woord van gerept. Toch is die rede van zeer groot gewicht voor allen die belang stellen in het maatschappelijk vraagstuk. Men kan er uit zien hoe een beroemd professor in de staathuishoudkunde den tegenwoordigen toestand als hoogst gevaarlijk beschouwt voor het welzijn van allen en welke middelen hij wil aanwenden om dien toestand te verbeteren. Zijn ideaal is niet hoog gesteld. Hij is geen dweper voor een toekomstigen heilstaat, zijn richting is streng aristokratisch-conservatief. Hij is, naar hij zegt, tevreden wanneer de stoffelijke voorwaarden vervuld zijn, waarbij aan allen de gelegenheid is gegeven voor een menschelijk bestaan (eine gesittete Existenz aller.) Professor Brentano heeft gebroken met het laisser-aller- stelsel der Manchester school omdat de feiten hem hebben geleerd, dat onder de heerschappij van dat stelsel de toestand voortdurend slechter is geworden. Hij erkent, dat hij dwaalde, toen hij vroeger als zijn overtuiging uitsprak, dat de nadeelige werking eener handelscrisis kan verzacht, zooal niet opgeheven worden, door een arbeidersverzekering tegen crisis. Hij weet nu, dat de handelscrisen voortdurend vernielender werken, langer duren en elkander sneller opvolgen; wij verkeeren, zegt hij, sedert 15 jaren in een naar het schijnt duurzame crisis, een chronisch lijden der industrie. Het is volgens hem gebleken, dat, wat de wetenschap tot nog toe heeft geleerd over het ontstaan eener crisis en over de middelen om haar op te heffen, totaal onvoldoende is geweest. Hij zegt,Ga naar voetnoot1) ‘wij weten, dat de ontwikkeling der nijverheid grootere massa's menschen, die niets bezitten, in enkele middelpunten van handel en industrie heeft opeengehoopt, | |
[pagina 155]
| |
dan men vroeger zich kon voorstellen. Zij zijn vrij, dat is volgens de wet onafhankelijk, maar het beteekent ook: geheel aan zichzelf overgelaten, en door dit laatste zijn deze in naam vrije menschen in werkelijkheid dikwijls in een toestand van afhankelijkheid gebracht, die aan slavernij grenst, ook al zijn zij staatsburgers, met politieke rechten bekleed. Deze afhankelijkheid is echter nog niet het ergste gevolg van hunnen maatschappelijken toestand, erger nog is de onzekerheid van het bestaan voor de groote massa der arbeiders. Zelfs op de voorwaarden, die hunne afhankelijkheid hen oplegt, zegt de professor (dat wil zeggen zelfs op iedere voorwaarde die de man, die hun werk geeft, hen gelieft op te leggen) kunnen zij nog niet altijd genoeg verdienen om er van te leven. ‘Hoewel wij ook’ gaat Brentano voort ‘door een uitgebreide wet op de arbeidersverzekering de onzekerheid van het bestaan, die veroorzaakt wordt door ongelukken, ziekte of ouderdom, voor de arbeiders trachten op te heffen, blijft toch het gevaar om werkloos te worden ten gevolge van de vooral in onze dagen zoo scherp optredende wisseling in vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bestaan, waardoor dikwijls een menigte arbeiders broodeloos wordt en ook het loon van hen, die nog werk hebben, wordt gedrukt.’ ‘Hieruit is in onzen tijd een steeds toenemend pauperisme geboren, dat het behoorlijk bestaan der individuën in den weg staat, onze staatkundige ontwikkeling in gevaar brengt, ja zelfs de geheele maatschappelijke orde bedreigt.’ De verzekerings-kassen der Engelsche arbeidersvereenigingen raken uitgeput, nu de crisis zóó lang duurt. De uitgaven zijn grooter dan de inkomsten en het tekort moet gedekt worden door het in betere jaren bespaarde kapitaal. De werkloosheid is in Engeland zóó groot, dat arbeiders, die, wanneer zij geregeld werk hebben, 35 shilling per week zouden verdienen, thans slechts gemiddeld 20 shillings loon krijgen, d.w.z. die arbeiders hebben van de 52 weken slechts 30 weken werk en loopen er 22 ledig. In een noot deelt de heer Brentano mede dat deze berekening nog te gunstig is. | |
[pagina 156]
| |
Hij haalt hiertoe het werkje van Somerton FoxwellGa naar voetnoot1) aan, waarin geconstateerd wordt, dat bij 247 arbeiders te Manchester, wier loonen afwisselden van 14 tot 35 shillings, de hoogste loonen betaald werden aan de vaste arbeiders eener groote maatschappij, die geregeld 20 shilling per week verdienden. Twaalf meubelmakers, die nominaal 26 sh. 9 d. per week kregen, konden maar 12 shillings gemiddeld per week houden en 4 metselaars, die een loon van 35 shillings verdienen, wanneer er werk is in den zomer, maakten door elkaar slechts 10 shillings per week voor het geheele jaar. De Londenschen dokwerker, die 2 Pond sterling per week verdient, neemt gaarne een vaste betrekking aan van 1 Pond, want het gebeurt dikwijls dat hij 6 weken zonder werk is. Ik beveel deze uitspraken van professor Brentano en het boekje van Foxwell ten zeerste aan in de aandacht van onze economen, die Giffen hebben bestudeerd en daaruit de conclusie hebben getrokken, dat het loon der arbeiders in de laatste vijftig jaren tot het twee of driedubbele is gestegen. De heer Brentano veroordeelt de individualistische richting in de staathuishoudkunde, het laisser-aller-stelsel, omdat zij, naar hij meent, de oorzaak is van onzen slechten toestand en hij veroordeelt het socialisme, omdat het een utopie najaagt. Hij zegt hierover: een staat, die de geheele productie wilde op zich nemen, zoude moeten zijn een gesloten handelsstaat. Alle produkten, noodig ter vervulling van de behoeften der burgers, zouden noodzakelijk in den staat zelf moeten geproduceerd worden en omgekeerd zouden ook alle producten in den staat zelf moeten verbruikt worden. Dit is echter onmogelijk, zegt hij, want volgens de opgaven van Neuman Spallart is in 1885 door de verschillende volken op de wereldmarkt voor een waarde van 33,000 millioen mark aan producten onderling geruild. Het Duitsche rijk alleen voert jaarlijks voor 3 milliarden mark aan produkten naar andere landen uit. Deze geheele export-nijverheid, die voor milliarden | |
[pagina 157]
| |
produceert, zoude dus bij de verwezenlijking van het socialistisch ideaal ten ondergang gedoemd zijn. Daar nu echter de dichte bevolking der Europeesche industrie-landen alleen bestaan kan door de mogelijkheid van uitvoer der industrie-produkten, die een waarde van milliarden mark vertegenwoordigt, daarom is de Socialistische organisatie van den arbeid alleen bestaanbaar, wanneer alle bijzondere, volken en staten zijn verdwenen en zij de geheele wereld omvat. Met dit ideaal behoeven wij ons dus als praktische menschen, zegt Brentano, niet bezig te houden. Rodbertus zelf heeft een dergelijke wereld-organisatie dan ook beschouwd als der künftige Gipfel historischer Entwicklung in der Reihe der Socialen Lebensbildungen.Ga naar voetnoot1) De geleerde professor verklaart, dat de mannen der theorie geene praktische voorslagen hebben kunnen doen om de gevaarlijke crisis, die de maatschappelijke orde bedreigt, te bezweren; maar nu slaat hij over tot een ander uiterste, hij wil eenvoudig van de geheele theorie niets meer weten en zich uitsluitend richten naar de praktijk. Wat de mannen | |
[pagina 158]
| |
der praktijk, gedwongen door de noodzakelijkheid om zich zelve te helpen, hebben tot stand gebracht, dat is volgens Brentano de ware wijsheid, en daarnaar moet de theorie ingericht worden. Met de woorden: Es kann nicht die Aufgabe der Theorie sein, das Leben zn meistern, sondern nur es zu beobachteu, um ihm seine Eutwicklungsprincipien ab zu lauschen, damit man es diesen entsprechend zu leiten vermöge, vaagt hij de staathuishoudkunde weg uit de rij der wetenschappen. Hij keert de gewone verhouding om, de wetenschap moet in dezen niet den weg wijzen aan de praktijk, maar de praktijk moet hier den weg wijzen aan de wetenschap, en die weg ligt volgens hem juist in de tegenovergestelde richting van die door den grondlegger der staathuishoudkunde, door Adam Smith, aangegeven. Niet in de vrijheid om te produceeren en met zijn eigendom te doen en te laten wat men verkiest, ligt redding voor de maatschappij, maar zij ligt in terugkeer tot dwang, tot het gildewezen der middeneeuwen met zijne privilegies en monopolies. De oorzaak van den maatschappelijken nood ligt volgens Brentano uitsluitend in een verandering van de wijze van verkoop der arbeids-producten en hij gaat na hoe die verkoop vroeger plaats had, om daaruit af te leiden hoe die nu weêr moet ingericht worden om aan allen een gesittete Existenz te waarborgen. Het handwerk in de middeneeuwen produceerde in de eerste plaats voor de lokale markt. Deze was tengevolge der toen heerschende verkeers- en rechtstoestanden gemakkelijk te overzien. Daar, waar het handwerk het meest bloeide, werkte men ook voor het buitenland en juist deze uitvoer was de grondslag van zijn bloei. Deze handel werd mogelijk gemaakt door privilegies, die door vreemde vorsten aan de burgers van sommige steden werden verleend. Vooral de Engelsche koningen hadden aan vele Duitsche steden dergelijke voorrechten geschonken. Het Duitsche handwerk had dus ook daar een veilige en | |
[pagina 159]
| |
voordeelige markt voor zijne produkten, die tengevolge van de onbekwaamheid der producenten in het vreemde land ook geen concurrentie te vreezen had. Was was hiervan het gevolg? De koopman in de middeneeuwen kon, wanneer hij goede waar leverde, prijzen bedingen, die de productie-kosten verre overschreden; hij kon monopolie-prijzen maken, en dientengevolge aan den meester-handwerker ook zóóveel voor zijne produkten betalen, dat deze de kostbare wijze van produceeren, die het gildewezen medebracht, gemakkelijk konden dragen. Deze redeneering sluit als een bus, wanneer men volop werk heeft tegen hooge prijzen, dan kunnen kooplieden, bazen en knechten veel verdienen. De verandering ten kwade dateert, volgens Brentano, van het opkomen van den modernen staat met zijn streven om de binnenlandsche markt voor den binnenlandschen arbeider te behouden en zooveel mogelijk produkten naar het buitenland te verkoopen, ten einde daardoor geld in het land te krijgen. (Het mercantiele stelsel.) Dit had ten gevolge, dat de geregelde verkoop der producten naar het buitenland op een door privilegiën beschermde markt plaats maakte voor een verbitterde concurrentie op de wereldmarkt, die aanleiding gaf tot het streven naar verlaging der productiekosten, door verlaging van het loon en het produceeren van groote hoeveelheden van één artikel. (Massen-production.) De productie door de gilden verviel en werd vervangen door de goedkoopere productie door middel van leerlingen, vrouwen en kinderen; de gildemeester verdween en de kapitalistische producent, die de risico der industrie op de schouders der werklieden legt, door hen in slappe tijden uit zijn dienst te ontslaan, en wiens eenig streven is de artikelen zoo goedkoop mogelijk te produceeren, kwam voor hem in de plaats. De tijd der uitvindingen van Hargreaves, Arkwright Cartwright en Watt was gekomen; Engeland veroverde daardoor de wereldmarkt, terwijl Duitschland integendeel de bin- | |
[pagina 160]
| |
nenlandsche markt ging beschermen door hooge invoerrechten, de uitvindingen tegenhield en de gilden sloot. Op den duur echter moest ook Duitschland bukken voor den geest van den nieuwen tijd. Zijne gilden verliepen, zijn bevolking nam toe; ook Duitschland moest mede concurreeren op de wereldmarkt en artikelen voor den uitvoer produceeren. Hoe heeft het dit kunnen tot stand brengen? vraagt Brentano. Niet de theorie heeft daarop antwoord gegeven, maar de praktijk. Door den nood gedwongen hebben de praktische mannen een oplossing gevonden. Lang vóordat de theorie haar bestaansrecht heeft erkend, hebben de producenten zich tot groepen vereenigd, de prijzen der producten in het binnenland verhoogd en daardoor de mogelijkheid geopend om ook naar het buitenland te verkoopen. In de verbonden der fabrikanten, in de Kartelle ligt de praktische oplossing der sociale kwestíe. Het is alleen de plicht der overheid hun werkkring te regelen. Es kann nicht die Aufgabe der Theorie sein das Leben zu meistern, sondern nur es zu beobachten, um ihm seine Entwicklungs-principien ab zu lauschen, damit man es diesen entsprechend zu leiten vermöge.Ga naar voetnoot1) De Kartelle komen reeds vroeger sporadisch voor, doch eerst sedert den teruggang der prijzen, die zich in de laatste | |
[pagina 161]
| |
15 jaren in de industrie van alle beschaafde landen heeft vertoond, is de Kartell-organisatie op den voorgrond getreden en zij heeft, volgens Brentano, vooral in Duitschland een bewonderenswaardige hoogte bereikt. De grondgedachte, waarop het bestaan der Kartelle rust, is de volgende: Aan de vaderlandsche industrie moet een geregelde afzet harer producten, tegen prijzen die haar voortbestaan waarborgen, verzekerd worden. Door onderlinge afspraken wordt dus de prijs van het een of ander artikel vastgesteld op een basis, die wordt bepaald door de hoogte van het invoerrecht op dit artikel. Ten einde het omlaag drukken van den prijs door de binnenlandsche concurrentie te voorkomen, wordt de productie der vereischte hoeveelheid verdeeld onder de verschillende fabrieken in verhouding tot hun productievermogen. Om te zorgen, dat aan deze afspraken word tvoldaan, hebben de fabrikanten eener industrie, wier organisatie tot nu toe de hoogste trap van volmaaktheid heeft bereikt, zich verbonden om niet zelf hunne waren te verkoopen, maar deze gegeven aan een firma, die den geheelen verkoop zoowel in het binnenland als in het buitenland voor hen bezorgt. De fabrikanten hebben dus opgehouden zelfstandige ondernemers te zijn; zij zijn alleen bestuurders der werkplaatsen van ééne groote onderneming geworden. Deze organisatie van de industrie door middel van Kartelle, zegt Brentano, herinnert sterk aan de organisatie van den arbeid door de sociaal-democraten en de staats-socialisten voorgesteld, maar zij onderscheidt zich van dit systeem doordat zij voldoet aan twee voorwaarden, zonder welke iedere voorgestelde verandering in onzen socialen toestand een utopie moet blijven. Bij het vereenigen der verschillende beroepen tot Kartelle blijft ten eerste het eigenbelang der voortbrengers, de hoop op winst, hen prikkelen tot inspanning hunner krachten. De concurrentie, hoewel niet meer in staat om het bestaan der producenten onmogelijk te maken, drijft hen toch, om door technische of economische verbeteringen der wijze van pro- | |
[pagina 162]
| |
duceeren, het verschil tusschen den vastgestelden prijs en de kosten van voortbrenging, m.a.w. de winst, zoo groot mogelijk te maken. Ten tweede blijft de internationale handel bestaan, die een onmisbare voorwaarde uitmaakt voor het bestaan van hen, die van de export-industrie moeten leven. Voor export zal men namelijk altijd kunnen zorgen door de prijzen in het binnenland zóó hoog te stellen, dat de algemeene kosten der fabrikanten (de kapitaalrente, de grondrente en de ondernemerswinst) door den verkoop der producten in het binnenland gedekt worden, zoodat, zegt Brentano, de exportprijzen alleen de kleine meerdere uitgaven (geringe Mehraufwand) voor grondstoffen en arbeidsloon zouden behoeven te dekken. Door deze goedkoope prijzen zoude dus de binnenlandsche industrie onder alle omstandigheden in staat zijn om op de wereldmarkt te concurreeren. Het komt den heer Brentano voor, dat op deze wijze het doel der Kartelle kan worden bereikt. Der binnenlandsche industrie wordt een markt verzekerd, die toereikend is om haar steeds tegen behoorlijke prijzen volop werk te verschaffen. Met de over-productie zal ook haar gevolg, gebrek aan afzet, verdwijnen. Door dezen beteren toestand in de industrie is ook het hoofdbezwaar tegen een verbetering van het lot der arbeiders uit den weg geruimd. Met de beveiliging van de nijverheid tegen binnenlandsche en buitenlandsche concurrentie, vervalt alles wat den fabrikant nu belet om een loon te geven, waarvan de arbeider leven kan. In de eerste plaats worden de fabrikanten niet meer gedwongen om arbeiders te ontslaan, omdat zij hunne producten niet verkoopen kunnen. Met het reserveleger der werkeloozen verdwijnt ook de noodlottige invloed, dien zij uitoefenen op de arbeidsvoorwaarden, waaronder zij die werk hebben leven en dan dreigt er ook geen crisis meer, die de arbeidersverzekering van staatswege kan verlammen of onvoldoende maken. Dan eerst wordt een verzekering van een pensioen bij hoogen leeftijd, dat meer is dan een bloote armenbedeeling, mogelijk. | |
[pagina 163]
| |
De heer Brentano is nog zoo goed twee bezwaren te weerleggen, die men tegen zijn project zou kunnen maken. Ten eerste, dat de vereenigde fabrikanten hun monopolie op de binnenlandsche markt zouden kunnen gebruiken, ten einde het publiek af te zetten. Hiertegen echter bezit de staat een uitstekend middel in het beschermend stelsel. Een bedreiging om het invoerrecht te verlagen zoude aan elke poging der fabrikanten tot afzetting van het publiek onmiddellijk een einde maken. Ten tweede bedreigt de uitbreiding van het Kartell-wezen ontegenzeggelijk de onafhankelijkheid der arbeiders. Wel heeft hij geen vrees meer te koesteren om ontslagen te worden wegens gebrek aan werk, maar hij is met handen en voeten overgeleverd aan zijn werkgever, die hem ontslaan kan en hem de gelegenheid kan benemen om ergens weêr aan het werk te komen, omdat alle fabrieken, waarin hij weêr werk zou kunnen vinden, tot één verbond zijn vereenigd. Dit bezwaar denkt Brentano weg te nemen door een uitgebreide wet tot bescherming der arbeiders, door een regeling van de verhouding tusschen patroon en werkman, door scheidsgerechten en Kamers van arbeid, die uitgebreid moeten worden naarmate de Karrtelle in kracht toenemen. Wij zullen nu in de eerste plaats nagaan, of het Kartell-wezen inderdaad is gebleken levensvatbaar te zijn in Duitschland onder de bestaande verhoudingen. Om te bewijzen, dat de heer Brentano daarvan te groote verwachtingen koestert, haal ik het volgende aan uit het verslag van den Nederlandschen consul te Berlijn over den Duitschen handel en de nijverheid in het jaar 1886, te vin den in onze consulaire verslagen. ‘De verschillende verbonden van fabrikanten hadden ook dit jaar geen succes, zelfs het verbond van de vervaardigers van spoorwegrails spatte uiteen. De leuze, die reeds jaren bij de groot-industrie heeft gegolden bleef ook nu bestaan: Verhoogde inspanning om goederen te produceeren, verbetering en uitbreiding der fabrieken met het doel de productiekosten te verlagen, en tengevolge daarvan sterker concurrentie | |
[pagina 164]
| |
om de goederen aan den man te brengen bij lagere prijzen. Wanneer niet in Amerika in de laatste helft van 1886 een levendige vraag was ontstaan, dan zou de Duitsche industrie zeer zeker op dit jaar als op een der ongunstigste jaren, die tot nu toe beleefd zijn, hebben moeten terugzien. Men moet bij deze meer levendige vraag echter niet uit het oog verliezen, dat zij niet geheel en al ontstaat door de behoefte, maar dat bij de minste neiging tot rijzing van de markt de tusschenhandel inkoopen doet en de handel daardoor direct levendiger wordt. Toch was de jacht naar klanten, de drang om te verkoopen tot iederen prijs, misschien nog nooit zoo sterk als in het jaar 1886. In 1885 bedroeg de waarde van den invoer in het Duitsche rijk 84 millioen mark meer dan die van den uitvoer. In 1886 was daarentegen de uitvoer 97 millioen grooter dan de invoer. Hoe is nu echter die grootere uitvoer ontstaan? De uitvoer van suiker geeft geen winst, alleen de export-premiën, die door de belastingschuldigen worden betaald, worden door den suikerfabrikant genoten. De uitvoer van spoorwegrails is alleen mogelijk omdat de vereenigde fabrikanten een zóó hoogen prijs in het binnenland maken, dat zij ze naar het buitenland desnoods met verlies kunnen verkoopen en de prijzen, die door de Duitsche fabrikanten in het buitenland bedongen worden, geven werkelijk verlies. De uitvoer van suiker, stroop en melasse had in 1886 een waarde van niet minder dan 148 ¾ millioen mark en die van spoorwegrails bedroeg 15 millioen mark. Het eenige voordeel, dat er dus in een dergelijken uitvoer ligt, bestaa thierin, dat een aantal arbeiders aan het werk wordt gehouden. Het is moeilijk te zeggen of de richting van den handel pleit vóór of tegen de beschermende handelspolitiek van Duitschland. Beschouwt men het verminderen van den invoer en het vermeerderen van den uitvoer op zichzelf als een vooruitgang, dan heeft zij zeker gunstig gewerkt, maar het is de vraag of zij niet te duur gekocht is tegenover de vermindering van de handelswinst en den hoogeren prijs der producten in het binnenland. De vermindering van den invoer | |
[pagina 165]
| |
wordt verder voor 45 millioen mark teweeg gebracht door den kleineren invoer van weite, rogge en haver, waarvan de invoer in 1885 ook reeds met 84 ½ millioen was achteruit gegaan tegenover 1884. Deze geringe invoer is echter alleen mogelijk geweest door de goede oogsten van 1885 en 1886; wanneer deze slecht uitvallen, dan is er een enorme stijging van den invoer te wachten. Daarbij komt, dat alle volken zich door hooge invoerrechten meer of min beginnen te wapenen tegen de goedkoope Duitsche artikelen en men begint hier in te zien, dat het noodig wordt verdragen te sluiten met andere mogendheden om op die wijze toch wêer meer vrijhandel te krijgen. Vooral de handel met Rusland heeft sterk geleden en de afzet naar de nieuw verworven koloniën geeft daarvoor geen voldoende vergoeding, zoodat heil moet gezocht worden in het sluiten van verdragen. In industrieele kringen wordt er bovendien niet zelden op gewezen, dat de buitenlandsche concurrenten een groot voordeel genieten boven de Duitsche industrie, omdat aan hen niet de last is opgelegd van de gedwongen arbeiders-verzekering tegen ziekte en ongelukken, die de Duitsche industrie moet dragen. Er openbaart zich dan ook in die kringen een steeds grooter wordende tegenstand tegen de beperkingen van vrouwen- en kinderarbeid, die in 1890 tot wet zullen worden.’ ‘Het is echter,’ voegt de consul er bij, ‘niet waarschijnlijk, dat de verbonden rijken die wet zullen aannemen omdat de arbeiders zelve haar niet zullen wenschen.’ Uit dit verslag blijkt duidelijk, dat de heer Brentano zich bepaald vergist, waar hij veronderstelt, dat de Kartelle de Duitsche industrie kunnen steunen. Sedert dien tijd hebben wij nog den val van het koper-syndicaat beleefd en nu zeer onlangs de geweldige crisis, die de sterk beschermde en door uitvoer-premiën gesteunde suiker-industrie heeft getroffen. Zij bewijzen de onmogelijkheid om winst te maken door het produceeren van artikelen waarvoor geene koopers te vinden zijn. Over hoe groot kapitaal dergelijke afzetterij-coalities ook kunnen beschikken en hoe sterk zij ook gesteund worden | |
[pagina 166]
| |
door de regeering, hun macht verzinkt tegenover de inkrimping van de vraag naar koper of suiker bij den geforceerd verhoogden prijs. In het laatste gedeelte van het door mij aangehaalde verslag vinden wij ook nog een aanduiding van hetgeen de werklieden van de Kartelle te wachten hebben. In plaats van hoogere prijzen, hoogere loonen, geregeld werk, verzekering tegen ziekte, ongelukken en hoogen leeftijd, die volgens Brentano den werkman zullen toevallen, worden hem hier in uitzicht gesteld: lager loon, langere werktijd, vrouwen- en kinderarbeid, vervanging van den arbeider door de machine, ten einde goedkooper te kunnen produceeren en dit alles om Duitschland in staat te stellen op de vreemde markten te kunnen concurreeren met goedkoope artikelen, die ten deele door den binnenlandschen consument worden betaald. Bovendien is door de Kartelle de macht van den kapitalist om den arbeider te exploiteeren en uit te zuigen reusachtig toegenomen, zooals Brentano zelf erkent; en van de scheidsgerechten, door den staat in te stellen, is zeker voor den arbeider ook niet veel te verwachten. Die staat toch is de vereeniging van kapitalisten en het stemrecht der totaal van hen afhankelijke arbeiders dient er slechts toe hun macht te versterken. Wanneer een arbeider daarbij recht wilde zoeken, zoude de beschuldigde tegelijk rechter zijn. Het middel dat Brentano voorstelt, om de afzetterij van de binnenlandschen consumenten te voorkomen, is goed, maar men zou het niet bij dreigen kunnen laten, maar het middel werkelijk moeten toepassen en met die toepassing vervalt natuurlijk het geheele stelsel, dat alleen op afzetterij van den consument is gebaseerd. De praktijk, die door den heer Brentano zoo hoog wordt geacht, heeft reeds bewezen, dat het Kartell-stelsel niet deugt en in elk geval nooit den arbeider kan baten; ieder eerlijk industrieel zal dit getuigen, en hoe zou het ook ooit hooger loon en daardoor meer werk kunnen verschaffen? Over-productie en werkgebrek, die gevolgen zijn van de slechte verdeeling van het arbeidsproduct tusschen den kapi- | |
[pagina 167]
| |
talist en den arbeider, zijn algemeen over de geheele beschaafde wereld. Overal zijn er producten te veel en koopers te weinig. Het beste bewijs hiervan is, dat men overal pogingen aanwendt om den invoer van producten te verhinderen en den uitvoer te bevorderen. Die over-productie ontstaat daardoor, dat de koopkracht der massa geen gelijken tred heeft gehouden met het productie-vermogen, omdat het loon, het aandeel van den arbeider in zijn eigen arbeids-product, niet is gestegen met de grooter geworden productiviteit van zijn arbeid. De loonen zijn te laag, vandaar overproductie en haar gevolg: werkgebrek. Wat baat het nu, of men de grenzen sluit voor vreemde producten, teneinde hoogere prijzen te verwekken in het binnenland? Het geldloon moge hooger worden, het zakelijk loon van den arbeider zal tegenover de hoogere prijzen dalen. Wil men de kunstmatig duur gemaakte producten naar het buitenland uitvoeren op kosten van de belastingschuldigen, dan wapenen zich de andere volken daartegen door hoogere invoerrechten. Hoe lager de prijs wordt waarvoor Duitschland zijn artikelen in den vreemde wil verkoopen, hoe hooger de invoerrechten worden, die de vreemdeling van de Duitsche artikelen gaat heffen, niet omdat hij niet gaarne het geschenk van Duitschland wil aannemen, maar eenvoudig omdat hij het niet kan aannemen, daar dan zijne eigen arbeiders werkloos worden; hij moet het werk in het land houden. Wat zal dus het gevolg zijn van het stelsel van Brentano met zijne hooge invoerrechten en uitvoer met verlies op kosten der consumenten of belastingschuldigen? Dat Duitschland zal trachten b.v. artikelen voor Frankrijk te vervaardigen en die voor zóó lagen prijs verkoopen, dat Frankrijk moet koopen en Frankrijk zal daartegenover trachten de Duitsche markt met Fransche artikelen te voorzien. Duitschers zullen dus Fransche goederen, en Franschen Duitsche goederen, die zij elkander half ten geschenke geven, gebruiken, maar het is toch duidelijk, dat dit schoone resultaat van het stelsel Brentano nooit hooger loon voor Duitsche of Fransche | |
[pagina 168]
| |
arbeiders kan te weeg brengen, de eenige voorwaarde om over-productie en werkgebrek te verminderen. Wel zouden landen, als het Duitsche rijk door hun politieke overmacht, zwakkere volken kunnen dwingen hunne grenzen voor de Duitsche goederen open te stellen en daardoor de arbeidsgelegenheid voor den Duitschen werkman ten koste b.v. van den Nederlandschen vermeerderen; maar het zou toch den Duitschen arbeider niet baten, wanneer met den invoer van producten ook niet tevens de immigratie van arbeiders verboden werd. Wanneer toch den Nederlandschen arbeider door den invoer van goedkoope Duitsche producten het bestaan in Nederland onmogelijk wordt gemaakt, dan zal hij eenvoudig naar Duitschland verhuizen, zooals hij nu al doet, om daar, het loon zijner Duitsche collega's door concurrentie neêrdrukkend, in de behoeften der Nederlandsche renteniers te helpen voorzien. Het plan van Brentano zou dus in een machtig rijk alleen dan misschien de arbeids-gelegenheid kunnen vermeerderen ten koste van de zwakkere volken, wanneer ook de immigratie van vreemde arbeiders werd verboden en deze gedwongen werden om van gebrek om te komen; maar natuurlijk zou hiervan het gevolg zijn, dat de vraag naar producten verminderde, terwijl nog bovendien de machine bleef bestaan, die het loon van den werkman neêrdrukt. Zelfs voor den arbeider van den machtigsten staat kan het stelsel van Brentano nooit voordeelig zijn en het zekere gevolg zoude wezen, dat de volken hoe langer hoe meer vijandig tegenover elkander gingen staan en een tarieven-oorlog zou ontbranden die een volkomen onhoudbaren toestand in het leven zou roepen. Professor Brentano heeft met het voordragen van zijn Kartell-stelsel bewezen, dat hij niet genoeg kennis heeft van den toestand der industrie; dat hij nog verkeert in de dwaling van Karl Marx, die meende dat de meer-arbeid der werklieden ten goede kwam aan den werkgever, terwijl het toch duidelijk is, dat deze, bij voldoende concurrentie, door hem weêr wordt afgestaan aan den consument; dat hij geen begrip | |
[pagina 169]
| |
heeft van de oorzaak van over-productie en werkgebrek, welke enkel en alleen een gevolg zijn van te laag loon voor den arbeider; dat hij geen flauw besef heeft van den internationalen handel, die alleen ontstaat ten gevolge van vraag (behoefte die koopkracht in zich sluit) naar nijverheids- of landbouw-artikelen, terwijl het onmogelijk is om door het kunstmatig bevorderen van dien handel de vraag in het algemeen te vergrooten. Zijn stelsel is door en door ongezond en wanneer het in een kroeg was uitgedacht en voorgedragen, dan zoude geen ernstig man er aan denken om het te bespreken. Nu het echter wordt voorgesteld door professor Brentano, een leider der publieke opinie, een voorlichter der Duitsche regeering, moet het worden besproken en weêrlegd. Wij zijn er den heer Brentano dankbaar voor dat hij, een licht der sociale wetenschap, het openlijk heeft uitgesproken, dat hij geen kans ziet om den socialen toestand te verbeteren, dan op een wijze, die door ieder denkend mensch direct als dwaas en onuitvoerbaar moet worden erkend. Velen, die nog in een dergelijke richting heil zagen, moeten nu de oogen zijn opgegaan voor het feit, dat de oorzaak der sociale kwestie niet ligt in een verkeerde wijze van produceeren of verkoopen, maar in de slechte verdeeling van het arbeidsproduct tusschen den rente-trekker en den loontrekker.
September 1889. |
|