De Nieuwe Gids. Jaargang 4
(1889)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 286]
| |
I.Toen de Voorzitter van de Kies-Vereeniging Amsterdam, dezer dagen de overwinning door het bestuur behaald, vervolgde, en aan de oppositie eenige duidelijke wenken gaf hoe zij zich in de toekomst te gedragen had, wilde zij niet spoedig weer zijn, des voorzitters, zetel open zien, toen sneed hij, meen ik, de kaas van de verworven glorie in wat al te dikke hompen. Eigenlijk verlangde hij dat nog een ander besluit van de voorafgaande vergadering zou worden ingetrokken, en alzoo die bijeenkomst tot een farce verklaard worden, waarvan nu eerst de ernstige repetitie plaats vond. Vergis ik mij niet, dan maakten deze mededeelingen geen indruk evenredig aan hunne beteekenis, en de warmte in de zaal overtrof die in het gemoed van de hoorders. Zoo dit eene waarschuwing geweest is om niet te veel te vertrouwen op eene meerderheid, die men geen twee keeren achter elkaar met de alarmtrom op de been brengt, dan is zeker ook deze bijeenkomst voor de rechterzijde in de Kies-Vereeniging belangrijk geweest. Zooals alle rechter-zijden beschikt deze partij over een vlottende middenmassa en in den strijd is niet de fraaiste taak bestemd voor hen, die zich van | |
[pagina 287]
| |
dit drijfhout wapenen maken; nog minder fraai is de houding van overigens serieuze menschen die bij zulke gelegenheid komen stemmen; in bosjes, als gerookte sprot, bij elkaar zitten, vast besloten om voor overtuiging even weinig vatbaar te zijn als deze nuttige visschen. | |
II.Het is evenwel in deze bladzijden de plaats niet, om de historie van de gebeurtenissen waarvan hier een incident is aangestipt, anders dan bespiegelend te behandelen; en dit eerste paragraafje is enkel de herinnering aan een merkwaardig psychologisch moment in de ontwikkeling van een politiek geslacht, waarvan heden wij den naam voor de derde maal aan het hoofd van ons artikel stellen. Den draad weder opvattende waar wij haar een vorige keer hebben losgelaten, zouden wij de rechtvaardigheid te kort doen, indien wij verzuimden ons te verheugen in de vorderingen van de denkbeelden die te dezer plaatse herhaaldelijk zijn betoogd. De verkiezing voor de Provinciale Staten heeft doen zien dat de beginselen van heden, de vooroordeelen van gisteren met succes gaan vervangen; en dat de taak die alle vrijzinnige lieden in het algemeen sedert Adam, en de Westersch-Europeesche beschaving meer in het bijzonder sedert den econoom Smith van dien naam, trachten te verrichten, namelijk het afschaffen van maatschappelijke voorrechten, allengs beter wordt begrepen door het vooruitstrevend Amsterdam. Evenwel blijven twee soorten van belangstellenden, zich verzetten tegen die eenvoudigste en gemakkelijkste toepassing van het gelijkheids-idee, de toelating van onze kerkelijke medeburgers tot de vertegenwoordiging van de burgerij. Niet gaarne zou ik de argumenten willen herhalen die in het belang van onze zaak bij vorige gelegenheden zijn aangevoerd, maar mogelijk is een kort onderzoek van de bezwaren die de twee partijen gemeenschappelijk en afzonderlijk blijven volhouden, eene betrekkelijk nieuwe bijdrage. | |
[pagina 288]
| |
De conservatief-liberalen zijn het en de uiterste radicalen, de sociaal-democraten, die niets willen weten van hetgeen zij samengaan met de clericalen noemen, als zij bij uitzondering zachtmoedig gestemd zijn, maar waarover zij in den regel geheel andere woorden gebruiken. Die oude factor in de beschaving van dezen tijd, de afkeer voor het kerkelijke, hoewel zij in het leven-zelf een weinig heeft uitgediend, heeft nog een zekere drijvende kracht bij de meerderheid van onze ontwikkelde burgers als zij in deftige bijeenkomsten samenzijn, waar, zooals altijd bij de intellektueele middenklasse, de leuzen van een vorig tijdperk een tweede jeugd beleven. De Heer Kuijper heeft dan ook volkomen gelijk gehad toen hij te kennen gaf, dat verschillend kerkgeloof, zelfs het onderscheid tusschen óngeloof en geloof, tegenwoordig de menschen enkel nog in côteriën, niet meer in partijen verdeelde. Ook deze Heer Abraham weet waar de hartiger toespijs gehaald wordt, die thans den politieken maaltijd kruidt. De meeste van zijne liberale broeders missen dit doorzicht; en, al heeft ook de leider van de orthodoxen de ellebogen niet vrij genoeg om de vooroordeelen bij het gedeelte van zijne volgelingen, dat hij somtijds het stoere noemt - in tegenstelling met de soepele helft - geheel naar welgevallen op zij te zetten, van zijne en hunne openlijke aansluiting bij de nieuwe volkspartij is alleen de dátum onzeker. Indien zij niet op hare schreden terugkeert, zal de beschaving ook in dit hoekje van Europa er binnenkort aan toe zijn, om een eind te maken aan de ouderwetsche partijverdeeling van de Nederlanders. De voorloopig aangenomen houding van de liberalen tegenover het schoolwetsontwerp, doet zien dat zij al iets van hare nadering gevoelen. Men kan niet blijven doen of de wereld stil staat; alleen als men achteruit gaat loopen kan men eenigen tijd in dien waan verkeeren, maar dat houdt men niet lang vol. Zullen de liberalen zich nog lang tegen een meer constitutionneele samenstelling van de Eerste Kamer willen verzetten? Het is waar, men heeft hier te doen met stoelvaste colleges van provinciale autoriteiten, provinciaal in elken zin van het | |
[pagina 289]
| |
woord, terwijl het bedrog, dat in hun bezigheid als kiezers voor den Senaat gelegen is, hoofdzakelijk boerenbedrog is. De groote steden willen wel anders, maar zij kunnen niet, en het eenige wat ons troosten kan is de overweging, dat het huis van leugen en onrecht voor den bewoner eindigt met te worden zijn graf en dat van zijn goeden naam. De laatste overwinning is te Haarlem behaald; en wat ik bedoelde als het nabloeien van eene verdorde phraseologie, is op dien schoonen zomerdag van de herstemming gevierd geworden in eene schitterende bijeenkomst, waar de keur van Haarlems liberale burgerij den lof heeft gezongen van eigen zotheid en men nogmaals dit oude lied heeft begeleid, als op de snaren van een versleten instrument, met de sedert lang vervalschte accoorden van vaderlandsliefde, vrijheidszin en vooruitgang. In victories als deze is voor de tegenpartij zeker veel onaangenaams gelegen, en men komt er gemakkelijk toe om te meenen, dat het verschil tusschen de liberale en de kerkelijke côteriën hoofdzakelijk door persoonlijke gevoeligheid wordt onderhouden. Zij hebben daarentegen als onderdeelen van een maatschappelijke klasse, als leden van een bevoorrechten stand - de democratische sympathiën van sommige orthodoxe protestanten niet te na gesproken - te vele en te gewichtige belangen gemeen, om op den duur dit zwaarste ook niet het zwaarste te doen wegen. Al stond de beslechting van kerkelijke twisten niet op het programma van elke moderne samenleving, dan zouden evenwel de gevaren van het oogenblik eene aaneensluiting van de geheele anti-volkspartij noodig maken en ten gevolge hebben. Maar toch is persoonlijke gevoeligheid, noch blindheid voor deze gevaren, de reden die het voortbestaan der veete voldoende verklaart. Wel degelijk wordt aan de liberalen verweten dat zij, onder de zacht wollen vacht van verdraagzaamheid, eene wolfachtige begeerigheid ronddragen. Eene brochure van een Katholiek Amsterdammer, die eerst tot opwekking van eene Katholieke kiesvereeniging is voorgelezen geworden, moet ieder wel overtuigen, die | |
[pagina 290]
| |
meent dat de verdeeldheid van de regeerende klasse is een hersenschim en slechts eene verdeeldheid in schijn. Zij bestaat, die partijstrijd, al valt het moeilijk onze sympathie te laten medespreken in een geschil, dat loopt over de toewijzing van onrechtmatig verkregen goed. Hier stip ik aan wat de reden is, waarom de sociaal-democraten het geheele onderscheid tusschen clericaal en liberaal, een gemeene streek noemen. Laten wij niet verzwijgen dat zij gelijk hebben, altijd, indien zij de waarde van het betrekkelijke niet tellen. Rekent men dáarmede, dan is het overigens geen ingewikkeld vraagstuk om uit te maken wie het meeste kwaad op zijn geweten heeft. De geheele bezittende klasse kweekt hare voorrechten als een verzameling fraaie en nuttige planten in den algemeenen tuin, maar de liberalen geven alleen de schraalste struiken aan de kerkelijken en als beide partijen samen plukken van de vruchten, krijgen de kerkelijken dikwijls de steenen naar het hoofd. Men hoore den Katholieken kiezer: het bestaan van een hevigen partijgeest, zegt hij, moet tot onrechtvaardigheid leiden. ‘Begunstiging van welgevallige personen blijft niet uit, want hoe rechtvaardig een man ook zij, hij schenkt allicht eerder een betrekking aan den vriend dan aan den vijand, vooral als ze beiden aanspraken hebben, welke elkander niet ver ontloopen. Maar wée, wanneer gij met mannen te doen hebt, die in de politiek minder eerlijk zijn; die de partijzaak boven alles stellen. Door dezen gaan de financiën en de mooie betrekkingen allen den weg op der partijschap. De kiesvrienden van invloed worden met rijke sinécures bedeeld, waarvoor zij wederkeerig hunne begunstigers hoog houden. Ze zorgen wel, dat die er blijven!... En tot in de laagste klasse der ambtenaren kan men de begunstiging waarnemen. Jan helpt Piet en Piet helpt Dirk.’ (blz. 5). De strekking van deze klachten is geenszins dubbelzinnig. En wij hebben den auteur van de brochure reeds zeer goed begrepen, als hij eenige paginaas verder nogmaals ‘het bezorgen van staatsbetrekkingen, leveringen, baantjes’ rekent tot ‘de schreeuwendste onrechtvaardigheden’, die de liberalistische coterie onder hare getrouwen verdeelt. In de | |
[pagina 291]
| |
schatting van dezen Katholiek treedt de Loge op als een geheimzinnige afdeeling van Eigen Hulp, een soort van coöperarieve verbruiksvereeniging, welker consumptie misbruik is. De vraag voor ons is niet naar de gegrondheid van deze bezwaren; in den kring van het bestuur van de voornaamste Roomsche kiesvereeniging worden zij blijkbaar gevoeld. Maar ik wenschte de aandacht te vestigen op hunne duidelijke beteekenis. Of is zij een andere dan de wensch en de hoop, dat in den privilegie-tuin de hekken die de clericale partij afsluiten, spoedig wat verder gehangen worden? En deze uitlegging is evenmin een insinuatie als een vermoeden. Men leest in de brochure op bladzijde 4: ‘ik behoef mij zelven niet aftevragen wat in gegeven omstandigheden de Vereeniging Recht en Orde al zou doen als zij eens meerderheid werd. Zouden wij katholieken niet zeggen: Vijftig jaren hebben wij in onmacht en verdrukking onzer denkbeelden moeten doorbrengen, welnu: aan ons de beurt, en gestreden en gevochten tot de nu alvermogende coterie van het tooneel verdwenen is.’ Wij zien dat deze woorden de laatste deur dicht doen, die nog eenigen twijfel aan des auteurs bedoeling zou kunnen doorlaten. Ote-toi de là, zegt hij, want ik wilde in uwe plaats in den warmen stal het goede voer uit de staats- en coterie-ruif halen. Ook wij, Katholieken, wij houden wel van sinécures en leveranties en betrekkingen en wij zien die met verdriet in uwe liberale koemagen verdwijnen. - Eerlijk beken ik de klacht over de verdrukking van de denkbeelden voor een wijze van spreken aantezien, en dit buiten eenig bezwaar voor de oprechtheid van den schrijver. Want, als in zijn betoog, dat hoofdzakelijk een practischen toeleg heeft, de grief wegens de intellektueele schade door de liberale vingervlugheid toegebracht, zoude passen, dan moest de bestuurder van Recht en Orde, behalve door een zeer appreciabele lust om het stoffelijke nadeel door zijne partij ingehaald te zien, ook nog bezield zijn door het verlangen om de triomfkreet, aan ons de beurt! op de gewetensvrijheid van de verslagenen toepasselijk te maken. Neen, de Heer Anderheggen - in tegenspraak, zegge men | |
[pagina 292]
| |
duidelijkheidshalve, noch met den klank van zijn naam, noch met zijn eigen betoog - laat een ander eggen met dit bekende kalf; en de clericale-haters van onzen tijd zullen wel doen met deze brochure te lezen: mogelijk zullen zij voor het eerst van hun leven bemerken dat de zoogenaamde Katholieke partij niet zoo katholiek is als zij schijnt en, volstrekt niet alleen door afwijkende voorstellingen van het Hiernamaals of eene andere beschouwing van den Oorsprong van ons geslacht gedreven, wel degelijk aan het Tegenwoordige hare aandacht schijnt, onder de genoegens waarvan zij de baantjes en de financiën nadrukkelijk medetelt. Nu weet ik dat de Katholieke wereld, naast flinke handelsmannen als dezen schrijver, andere, meer geëxalteerde en speciaal-politieke koppen telt, die in de eerste plaats hunne intellectueele belangen voor de liberalen in veiligheid willen brengen. In deze bladzijden is dikwijls gezegd waarom men ten dezen aanzien de gedragslijn van deze laatsten behoorde aftekeuren; en ik wil niet herhalen dat wij ons hoofdzakelijk verontwaardigd gevoelen door den geestesdwang, tot dusver aan de Nederlandsche clericalen gepleegd. Ook in kleinigheden komt het dikwijls uit, dat de niet-liberale bourgeoisie jaren lang achteraf gezet is. Het misbaar dat men van de overzijde heeft gemaakt, toen onlangs een leider van de anti-revolutionnaire partij door het kerkelijke kabinet is geridderd geworden, - de natuurlijkste en onschuldigste zaak van de wereld - verraadt hoe weinig men nog geneigd is de kerkelijken voor vol aan te zien. Dat de kerkelijken ook eens, op hunne beurt bij het vuur gezeten, de warmte uit de eerste hand kunnen krijgen, schijnt menig vrijzinnig brein nog niet te kunnen bevatten, en allerminst is men geneigd om onder de aanspraken van ‘recht en orde’, eene ridderorde voor Dr. Kuijper te begrijpen. Ik zeide reeds dat bij de sociaal-demokraten de geneigdheid niet groot is om in deze geschillen partij te kiezen, en waarom niet. De schrijver van de door mij genoemde brochure doet het tegenovergestelde van hunne bezwaren oplossen. Want men heeft reeds vernomen dat het minder | |
[pagina 293]
| |
de aanwezigheid van den buit is die hem hindert, dan wel de onrechtvaardige verdeeling er van. Niet zoo zeer dat er vette postjes, sinécures en velerlei gunsten te begeven zijn en begeven worden door een bepaalde maatschappelijke klasse, is het wat hem ergert, maar veeleer en uitsluitend dat een zekere tractie daar zoo gierig op is voor anderen. Gemeenzaam gezegd, is het eenigszins een twist tusschen dief en diefjesmaat; en de openhartige auteur, die van democratische preutschheid volkomen vrij is, komt er duidelijk voor uit, dat hij, zooals de priesters in zijne kerk, allereerst predikt voor eigen parochie. En de andere huishoudelijke zegswijze, die de onverschilligheid van de volksklasse voor dit niet-belangeloos geschil aanduidt, is deze, dat het tamelijk hetzelfde is of de hond of de kat het doet, als het eenmaal noodzakelijk is om gebeten te worden. Maar dit is nog niet alles. Men blijft mensch, ook al is men het niet, en de volkspartij komt er rond voor uit dat zij van de clericalen weinig gediend is. Zal men het haar kwalijk kunnen nemen, dat zij weigert te gelooven aan het goed recht van de eene helft van een partij, die zij in haar geheel voor het lijfelijke ónrecht houdt? Ik vrees dan ook dat een wezenlijke toenadering tusschen de radicale volksmannen en de aanvoerders van de kerkelijken niet zal plaats vinden; als zij hier of daar tijdelijk gebeurt dan zal het een zuiver politieke berekening zijn, die menigeen onzuiver zal blijven noemen. Naarmate het algemeener en scherper gevoeld wordt, dat de twee groote helften van het menschdom, helften die zulke verschillende belangen hebben als de nacht en de dag, den strijd voorbereiden, waarbij vergeleken alle andere en vorige strijd de uitspanning van de schermzaal is, zal het vragen om recht voor de clericale burgers tegenover hunne niet-clericale medeburgers, een onnoozele leuze gaan schijnen. Diefjesmaat vaart mét diefje ter helle en het kan niemand schelen, of het een Protestantsche dan wel eene Katholieke plaats is van Eeuwigen Pijn. | |
[pagina 294]
| |
III.Ik ben wel zoo zuiver in de leer van het Determinisme, dat ik de onvermijdelijkheid van de gebeurtenissen - in het groot - evenzeer waardeer, als de onvermijdelijkheid van mijne eigen meening over hen en van mijne positie in hun midden - in het klein. De verplichtingen van het jonge Amsterdam zijn slechts voor een gedeelte nagekomen, als zij de sociale voorrechten van het ongeloof boven het geloof pogen te doen verdwijnen. Als het waar is dat anti-clericaal te zijn tegenwoordig even onfatsoenlijk als ouderwetsch is, niet meer te doen dan recht voor de clericalen vragen is ook al zeer achterlijk. Zie hier de overgang: de kerkelijken verlangen alleen dat hunne eigen onmondigheid zal ophouden, en gaan mede met de geävanceerd-liberalen uit politiek. De geävanceerd-liberalen vragen het zelfde voor zich en voor de anderen, en gaan mede uit beginsel. De sociaal-democraten houden zich afzonderlijk uit politiek en beginsel beide, omdat zij zich alleen voor hun eigen partij inspannen, die dan ook nog ongeveer alles moet krijgen. De Roomschen zullen het rondweg verdraaien om in Amsterdam voor sociaal-democraten te stemmen. De Anti-revolutionnairen zijn het aan hun naam, aan hunne oude bondgenooten en aan het stoere Christenvolk in het zeer platte land, verschuldigd om evenzoo te doen. Dan blijft in de hoofdstad - en hier is alleen sprake van de hoofdstad, waar de algemeene oorzaken het beste zijn waar te nemen en waar zij het minst door bijkomende invloeden worden gestoord - alleen over om de sociaal-democraten, zoo niet te steunen, dan toch te stemmen, en te toonen dat het niet om het hebben te doen is, zooals bij onze clericale neven, maar om eene toepassing van een geliefd beginsel - het Jong-Amsterdam van deze artikelen! De juichkreet, die mij bijna ontsnapt, is voorbarig. Hoe spoedig zal men zich voor de onnoozele vreugde gaan schamen. Een nieuw geslacht van het einde van deze eeuw, dat over zich zelf tevreden is, indien het slechts niet al te zeer tégen de arbeiders-partij is! Een verjongd liberalisme dat zich geluk- | |
[pagina 295]
| |
wenscht met de vrijzinnige daad, van ook wel hier of daar een man uit het volk de hand te reiken! De werkelijkheid moeten wij er een oogenblik buiten laten, die alleen het betrekkelijke kent, maar dan is er ook niets geen bezwaar in om ons een zeer ongunstig oordeel van het nageslacht over onze daden voor te stellen. Immers nog is deze levensvraag voor de middenpartij waartoe Jong-Amsterdam behoort, volstrekt niet bëantwoord: zijn wij liberalen die alleen wat meer afkeer van privilegies hebben dan de andere liberalen, of zijn wij een geheele nieuwe groep die de privilegies als instelling een eeuwigen strijd hebben aangedaan? Dit is een vraag waarvan het antwoord niet in onze macht ligt. Er zijn teekenen en machten, maar er is geene zekerheid des wetens. De beschermde drie-en-twintig millioen van de genever-belasting liggen mij zwaar in de maag. Een vierde van het geheel op deze manier geïnd, verdeeld en bestendigd! De argumenten, de toon, de taktiek van uwe conservatieven van voor twintig en dertig jaar overgegaan op hunne zonen van heden! Ik kan mij ook niet heenzetten over de zorgeloosheid waarmede velen onzer in eene andere richting hun radikalen naam uit wandelen sturen. Waar blijft de duidelijke verklaring, dat geene belangrijke verbeteringen in het leven van de misdeelde klasse zullen worden verkregen, zonder dat de rechten van het eigendom in dezelfde evenredigheid worden beperkt? Dat is het waar ieder die eene herzieningspolitiek wil, op wacht. Wij moeten niet voortgaan met elkander ten dezen aanzien iets wijs te maken of als bij afspraak de hoofdzaak te verzwijgen. Meent men dat goede veranderingen zullen worden gemaakt in een toestand die voornamelijk dit bezwaar heeft, dat A. te veel en B. te weinig ontvangt van wat B. en A. samen maken, zonder dat A. minder en B. meer krijgt volgens een gewijzigd stelsel van deelen? Dat kan niemand meenen, en dat meenen allerminst de menschen op wie de tijdgeest ook maar eenigen vat heeft. Men koopt tegenwoordig het kiesrecht. Wij willen de rechten van het bezit te dien opzichte vervallen zien; wij verlangen de koop- | |
[pagina 296]
| |
kracht van het geld, bij wettelijke bepaling, hierop niet van toepassing te verklaren. Men koopt zich vrij van krijgsdienst. Wij begeeren dat die vrijdom niet langer voor geld verkrijgbaar worde gesteld. Men heeft vroeger menschen voor geld kunnen krijgen in eigendom. Zoover strekt zich de macht van het geld niet meer uit. Vroeger heeft men, voor geld, kinderen en vrouwen zonder grens dan de natuurlijke grens van hunne krachten; kinderen en vrouwen en mannen voor geen hooger loon dan de uiterste noodzakelijkheid van de behoeften aanwees, in krotten en in holen, aan gevaarlijke werktuigen, met schadelijke stoffen, in vergiftigen dampkring, voor zich kunnen laten werken. Thans moet de werkgever nog eenige andere verplichtingen nakomen dan die van het betalen, en de wet verbiedt, dat hem arbeidskracht, gezondheid, welvaren en het laatste levensgeluk, zonder eenige beperking te koop worden geboden. Er is bovendien niemand van ons die niet verlangt dat de koopkracht van het geld van den werkgever nog niet veel meer wordt ingekort. En wat is de beweging voor de landnationalisatie in Europa en in Amerika, anders dan eene ernstige bedreiging van het recht op bijzonder eigendom van den bodem? Al kan men van meening verschillen omtrent de beteekenis van deze hervorming, niemand kan ontkennen dat zij volkomen past in de historie van het particulier bezit. Wat is de coöperatie, zoo geen besnoeiing van het recht om voor zekere diensten aan anderen bewezen, nl. de productie of de verspreiding van voorwerpen, zooveel geld te vragen als men krijgen kan? De menschen verspreiden en produceeren zelf en geven aan hunne helpers daarbij een belooning voor hun arbeid, waardoor een ander recht van het bezit, het recht om winst te maken, allengs vervalt. En wordt niet, al sedert jaar en dag, het recht van het bezit aan tal van banden gelegd? Men mag niet alles doen met en voor zijn eigendom wat men verkiest. Zoo is het ook zeer denkbaar dat de publieke opinie de uitoefening van nog vele eigendomsrechten in strijd gaat verklaren met het publiek belang. Indien ik thans niet voor geld een slaaf | |
[pagina 297]
| |
mag aanschaffen, is het dan onmogelijk dat men mij over honderd jaar zal beletten een betaalden bediende te houden? Beletten en bij de wet verbieden op geheel overeenkomstige gronden? En als ten aanzien van het privaat-bezit dit de loop is die de beschaving ontwijfelbaar neemt, kan dan de uitkomst en het einde anders zijn dan eene volledige vernietiging van de koopkracht van het geld, nadat in de richting die onder ons aller oog en met goedkeuring van velen wordt ingeslagen, steeds grootere vorderingen zijn gemaakt? Anders, dan eene beperking van het eigendomsrecht tot het bezit van voorwerpen die volstrekt noodig zijn voor het dagelijksch onderhoud? Dan zullen de gespaarde arbeids-producten niet langer het eigendom zijn van weinigen, de resultaten van onderzoek en ontdekking niet meer aan enkelen ten goede komen, de woorden menschlievendheid, gemeenschapszin en maatschappelijke orde eindigen eene parodie te wezen op de werkelijkheid, de wereld ophouden een strijd te zijn van roovers en beroofden. De kracht van bespiegelingen als deze is voornamelijk gelegen in de omstandigheid, dat zij geen plotselinge veranderingen in de menschelijke natuur onderstellen en dat voor hunne verwezenlijking geen gewelddadige wijziging van den loop der gebeurtenissen noodig is. De hardnekkigste verdediging van het eigendom is niet in staat deze waarheid te niet te doen, want in de rechtzinnigste opvatting van heden omtrent deze zaken is geen plaats meer voor de beschouwing van honderd, van vijftig, van twinig jaar geleden. Men is nooit meer dan betrekkelijk conservatief, tenminste in ernst. De bescherming van het bezit kan nooit verder strekken dan tot de bescherming van onze tegenwoordige meening omtrent het bezit, niet gegrond zijn op eenig samenstel van menschelijke eigenschappen in het algemeen, maar alleen op het thans gangbare gevoelen over deze eigenschappen. Het behoeft geen vraag te zijn of de geleerde dichter Da Costa, die in 1821 de slavernij een niet alleen geöorloofde, maar zelfs een door God ingestelde heerschappij van het blanke ras over den zwarten man verklaarde, daarover nu anders zou denken. | |
[pagina 298]
| |
Bij het licht van zulke omstandigheden gezien, is eene zoogenaamd absolute verdediging van het eigendomsrecht weinig beter dan onzin. Van het oogenblik af, tegen het begin van de Fransche Revolutie, dat dit recht krachtige bestrijders begon te krijgen, bestrijders die een geheele reeks van privilegiën hebben opgeruimd, heeft het nooit aan hartstochtelijke voorstanders ontbroken. De verklaring dat het eigendom on schendbaar is, vergezelde steeds elke belangrijke besnoeiing er van. Dezelfde cahiers van de Fransche burgerij, die met deze verklaring beginnen en eindigen, eischen tevens dat de wet voortaan het vrij gebruik op twintig manieren zal beperken. En zoo kan men ook tegenwoordig vrede hebben met de omstandigheid, dat liberalen, clericalen, conservatieven en radicalen, een arbeidswetgeving, een uitgebreid kiesrecht, een persoonlijke dienstplicht, willen mogelijk maken en toepassen, zoo vele aanslagen op de onbelemmerde uitoefening van het bezitsrecht, en tegelijkertijd in hun catechismus dit geloofsartikel niet kunnen ontberen. Maar zooals Onze Lieve Heer de aarde heeft laten draaien duizende jaren voor hij het de menschen liet merken, zoo laat hij ook onze geesten bewegen, zonder dat hij het noodig acht bekend te maken waarheen. | |
VI.De politieke gedragslijn die het beämen van deze overwegingen onderstelt, is niet zoo eenvoudig als deze overwegingen zelf zijn. De hoofdzaak is dat er een hervormingspartij zij, en de leer waarin de moderne beschouwing van het groote voorrecht der bezittende klasse op de meest consequente wijze is gehuldigd, wordt beleden door een groep wier politiek geen hervormings-politiek kan heeten. Als dit zoo is, dan helpt het belijden van de beginselen niets. Ik behoef bij deze opmerking niet te vertoeven, want de sociaal-democraten maken van hun afkeer voor hervormingspolitiek geen geheim. Indien men de meening is toegedaan, dat de menschen aan hunne lotgevallen ongeveer even veel | |
[pagina 299]
| |
kunnen doen als de boomen, dan is hier weinig reden voor beklag. Evenmin bedoel ik te zeggen dat de sociaal-democraten geweld prédiken: zij verwachten het enkel; zij verwachten het en van geweld alleen verwachten zij beterschap. Dit is zeker geen vroolijke, maar dit is een allezins geöorloofde opinie. Mij komt zij voor doctrinair te zijn, en het heden aan de toekomst ten offer te brengen. Ook de nood van vandaag eischt voorziening en zij die op dit oogenblik gebrek lijden, zullen zich niet gemakkelijk verzadigd achten door de mededeeling, dat hunne nazaten er des te overvloediger voedsel om zullen krijgen. In de hoofdstad kan Jong-Amsterdam de kern worden van een minder doctrinaire menigte. Deze mogelijkheid bestaat, maar voor het overige zal men bij de vragen die ik reeds stelde, niets dan nog meer vragen kunnen voegen. Zal Jong-Amsterdam met ijver en volharding alle hervormende stroomingen in eene groote bedding zoeken te vereenigen? Zal zij de partij van agitatie en isolement van hare goede bedoelingen weten te overtuigen? Zal zij de liefde voor hervormingen ook daar weten te ontsteken en aan te wakkeren? Zal deze partij-zelve ooit of spoedig hare enorme kracht nog anders dan als dommekracht gaan gebruiken? Of zal alles den ouden weg blijven gaan, en eene hervormende partij uit leden van de twee maatschappelijke klassen samengesteld, tot de vrome, zoo niet onnoozele wenschen blijven behooren? Jong-Amsterdam kan zich voornemen om aan de verwezenlijking van dezen wensch hare krachten te beproeven. Mag zij anders hopen te ontkomen aan een oordeel, zooals in het gedicht van Heine is aangeduid, waar men van oordeel was: Dasz der Rabbi und der Mönch,
Dasz sie alle Beide stinken.
Mei '89. |
|