De Nieuwe Gids. Jaargang 4(1889)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 232] [p. 232] Sonnetten, door H.J. Boeken. I. O, Maagd Diana, die de wouden mint En de eenzaamheid der vlugge jachtpartijen, Ik hoor uw hoorn, wanneer de tocht begint Door al het woud, waarin de wilde wei'en, Herten en haasjes vlug, waar over 't grint De stroompjes effen krinkeltintlend glijen, Waardoor gij henen waadt met uwen blijen Voetstap, dat 't druppelende plassen springt. O, koel en eenzaam is uw sponde en nacht, Waarin Gij ligt of door de wouden dwalet, In 't ritslend lommer, waardoor zilver-zacht Het witte licht van uwe mane dalet: Maar eindeloos is toch uw lief begeeren, Dat schoone Endymion u overheere. [pagina 233] [p. 233] II. En Dionusos, die op bergen woont, En 's winters slaapt in zwarte wolken-ruggen, Wanneer het duister op de hoogten troont, Maar lentiesch opleeft, wanneer áán de vlugge Lentwindjes komen aadmend, en terugge De pracht der kleuren komt op het geboomt, En Hij de hellingen beneên de stugge Rotswanden met Zíjn wingerden omkroont. En herfstlijk gaan de scharen van zíjn mannen En vrouwen onder al de wouden heen, En heffen hoog de slankgebuikte kannen, En 't fonkelende nat valt om hen heen, En laten nachtelijk de zangen schallen, En voelen één zich honderdduizendtallen. Vorige Volgende