vrouwelijke weekheid zoo eene strenge kracht van kalme visie, aan zoo eene onverbrokene productie-macht zoo een voortdurenden vooruitgang paart.
Ja, als Hélène Swarth niet zoo héél erg vooruit ging, had ik nooit durven zeggen, wat ik nú heb gezegd. Ieder harer bundels is beter dan de vorige: er is minder in wat ik weg zou wenschen, meer wat ik overlees. En er is geen reden, volstrekt geen reden, waarom die vooruitgang ophouden zou.
Ik zie haar al zitten, na jaren en dagen, griffend in de wereld van haar dichtbevolkt verbeelden de zachtbuigende lijnen van een lyrisch drama, een hoog, mooi werk vol hartstocht en muziek.
En het is zoo goed voor haar dat zij niet in de Hollandsche verdrukking zit, waar alles zoo klein is, waar de menschen tegen elkander stooten, en de harten te pletter gaan in den schok der ontzetting. Zij moet daaruit blijven, en blijven voortzingen, altijd maar voortzingen, opdat de menschen in die benauwde streken langzaam leeren zien hare hooge figuur opdoemen voor hunne oogen, als een ver, vreemd Wezen, zendend goedgunstig over hunne wemelende hoofden hare stroomen van weeklacht, haar rhythmen van gejuich, droomend en beeldend, zetelend als een godheid in haar hemel aan de kim.
Ik weet wel, dat ik fantasieën maak, dat Mejuffrouw Swarth maar een menschelijk meisje is, dat in een Belgisch stadje woont en veel verdriet heeft - maar wat doet dat er toe? Ik heb er áltijd van gehouden mijn leven te vermooien met verbeeldingen voor mijzelven, en het ware te wenschen voor de wereld dat een ieder dat deê.
Want wie zijn leven met fantasieën vult, is voor het Leven ongenaakbaar en kán niet te gronde gaan. Hij verándert alleen maar zijn fantasieën eenvoudig.
London, Nov. '88.