De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Mevrouw Lina Schneider.Ga naar voetnoot1) door F. van der Goes. | |
I.Het komt mij vóor te strijden tegen de regelen van den goeden smaak, wanneer men over een onderwerp, waarover lange jaren door ontelbare anderen met geestdrift geschreven is, door zoo velen en zoolang, dat men al een zeer bijzonder oorspronkelijk individu moest wezen, indien men dat onderwerp op een nieuwe en eigen manier kon beschouwen; wanneer men daarover nóg eens gaat schrijven met geestdrift. Het contrast tusschen de beteekenis die de auteur wil dat aan de woorden wordt toegekend, en de onbeduidendheid die iemand verraadt, door ze voor de duizendste maal te gebruiken, is meer dan menigeen verdragen kan met een effen gezicht. - De tijd is aangebroken, en dat was hij lang, om over den tachtig-jarigen oorlog niet dan schertsend te spreken of te schrijven. Men moet die gebeurtenissen gaan beschouwen als bron van bon-mots; de aardigheden die men er over zeggen zal, kunnen niet flauw genoeg zijn, want zij | |
[pagina 263]
| |
moeten in onuitstaanbaarheid de ernstige gemeenplaatsen over het sujet evenaren. De hoofdpersonen moeten figuren in kluchtspelen worden en aan hunne lotgevallen moeten de verhalen in het Humoristisch Album en in de Kikiriki voortaan ontleend zijn. Zoolang de slag bij Nieuwpoort, de inneming van den Briel, het beleg van Haarlem, de vrede van Munster, niet door den Heer Holtzwilder zijn op steen gebracht, en de Heer Laurillard geen gedichten gemaakt heeft op Willem den Zwijger, Oldenbarneveld, Van der Werff, Egmond en Hoorne, zoolang blijven Simon Stijl en Helmers en Tollens en Da Costa zonder pendanten, en zoolang is het door de welvoegelijkheid verboden van deze historische feiten en personen te gewagen, anders dan om een woordspeling te maken. | |
II.Mevrouw Lina Schneider, wilde ik zeggen, is aan de lachwekkende kant van de zaak nog niet toe; met een behoorlijke mate van belangstelling in deze voor ons vaderland zoo gewichtige gebeurtenissen, verhaalt zij op eene waardige en niet van geestdrift ontbloote wijze, aan onze en hare landgenooten het een en ander uit dien krijg, dien men zoo gaarne meer rechtstreeks komiek behandeld zou zien. - ‘Die Einzelheiten dieses Kampfes liegen nicht in unserem Rahmen.’ Het zijn alleen eenige groote trekken die zij geeft, en, voor de levendigheid, in den tegenwoordigen tijd: - ‘Allein Haarlem unterliegt, Leiden wird belagert, und erkauft die Erhaltung seiner Freiheit um den Preis des Lebens von 6000 seiner Bürger. Diese heroische Aufopferung musste belohnt werden: Prinz Wilhelm liess der Stadt die Wahl zwisschen einer mehrjährigen Steuerfreiheit, und der Gründung einer Hochschule. Eben so erhaben in ihren Gesinnungen, als heldenmütig in ihrer Vertheidigung, gab Leiden ewigem Ruhme vor zeitlichem Gewinne den Vorzug. Obgleich unter den kümmerlichsten Zeitverhältnissen, vier Monate nach der Befreiung der Stadt ins Leben gerufen - 8 Februar 1575 - | |
[pagina 264]
| |
scheute die junge Hochschule doch weder Kosten noch Mühe, um gleich von ihrem Anfange eine Anzahl der hervorragendsten damaligen Gelehrten an sich zu ziehen. Dies gelang ihr über alle Erwartung, etc.’ Men gevoelt dat de schrijfster van deze regelen getroffen moet zijn geworden door de tegenstelling van de liberale Protestantsche Universiteit te Leiden, die, evenmin als een nieuw-geïnstalleerd koffiehuishouder, moeite noch kosten had ontzien om het haren bezoekers naar den zin te maken, met de scholen te Leuven en te Kortrijk, die ‘den Nacken unter spanisches Joch beugen mussten.’ Haar vooruitstrevend gemoed is een bewijs van hare gezonde levensopvatting, eene lofspraak die geen gevaar loopt verkeerd te worden begrepen. Immers, met de laatstgenoemde katholieke inrichtingen van onderwijs is Mevrouw Schneider geenszins ingenomen. Zij kent hun het vermogen toe: ‘mit Gewalt, Bannfluchen und Scheiterhaufen den fortschreitenden Zeitgeest in Fesseln zu schlagen;’ een opzet, dat inderdaad niet van deze aarde is. Daarentegen worden, zonder dat het iemands verwondering zal wekken, op deze zelfde bladzijde, Oldenbarneveldt würdig en Prins Willem I gross genoemd. Men heeft reeds uit deze plaatsen kunnen bemerken, dat Mevrouw Schneider noch door haar gevoel voor het betamelijke, noch door haar wetenschappelijken zin, teruggehouden wordt van het zeggen van banaliteiten. Op zich zelf is dit zeker geenszins geheel en al afkeurenswaardig; een groote mate van geestkracht is er toe noodig om algemeen bekende zaken te herhalen op een door iedereen gebezigde manier. Velen zouden alras verdrietig de pen ter zijde leggen, wanneer zij bespeurden dat zij enkel gemeenplaatsen ten papiere brachten. De onversaagdheid van Mevrouw Schneider geeft haar aanspraak op onze erkentelijkheid, al mag men zeggen dat deze mannelijke karaktertrek haar boek bedorven heeft. Hare geschiedenis is hoofdzakelijk voor de Duitschers bestemd, zij is het negende deel van de Geschichte der Weltliteratur in Einzeldarstellungen. Nu heeft men onze buren natuurlijk minder nagezeten met de Hollandsche hel- | |
[pagina 265]
| |
den en de Hollandsche dichters dan ons, zoodat de mededeelingen van Mevrouw Schneider voor hen al licht iets minder oudbakken zijn, dan voor de landgenooten van Prins Maurits en Vondel. Bovendien hebben wij Nederlanders te veel nationaliteitsgevoel om niet met ingenomenheid het werk ter hand te nemen, en wanneer wij een geringe aandoening van ergernis en van verveling als een offer aan onze vaderlandsliefde brengen, kunnen wij tevens een stil genoegen putten uit de overdenking dat nu zoovele millioenen van een verlichte en welonderwezen natie onthaald worden op dezelfde medecijnen, die wij reeds in onze kindsheid hebben verafschuwd. Meent Mevrouw Schneider dat deze braakmiddelen en deze purgatiën voor hare zusteren en broeders noodzakelijk zijn, dan heeft zij gelijk en dan verdient zij grooten lof, dat zij het bedrijf van artsenij-mengster niet heeft versmaad. Als de Duitschers het slikken willen, zoo zou men platweg zeggen dan moeten zij het weten. Mevrouw Schneider zal zelf het beste kunnen beöordeelen voor welke lezers haar boek bestemd is. Doch dit zijn overwegingen van practischen aard, en hebben met de letterkundige waarde van deze nieuwe Geschiedenis niet te maken. Een gemeenplaats blijft een gemeenplaats, al heeft geen der onderdanen van Bismarck haar ooit vernomen, en iemand die er een boekvol van neerschrijft, kan met geen mogelijkheid op groote belangstelling aanspraak maken. Mevrouw Schneider heeft een groote hoeveelheid namen en titels verzameld en niet verzuimd de opinies en opmerkingen die daarbij hooren, te noteeren. Dus komt zij tot een overzicht van onze literatuur, dat als kritisch of historisch werk niets dan plagiaat is. Een eigen geschiedkundig systeem, een onafhankelijk literair oordeel, geeft de schrijfster nergens blijk te bezitten. Zoo is zelfs voor den niet-Hollander haar boek van zeer weinig beteekenis. Want de collectie gangbare meeningen over onze letterkunde is wegens hare herkomst natuurlijk uiterst weinig karakteristiek; en dit euvel wordt slimmer naarmate de data den tegenwoordigen tijd naderen. Er bestaan over afgesloten perioden van onze | |
[pagina 266]
| |
literatuur een aantal vrij vaste opinies, die wel voor verandering vatbaar zijn, maar er toch lang niet zoo vaag en subjectief uitzien als de denkbeelden over latere en allerlaatste tijdvakken. Een Duitscher die Mevrouw Schneider leest, weet wat bij ons in doorsnede het oordeel is over de zeventiende en de achttiende eeuw; als hij weten wil hoe men over den dag van heden denkt, zal hij ook bij zijne bekwame landgenoote terecht kunnen. Maar in dit laatste geval, moet hij wél overleggen welke waarde hij wil verleenen aan de uitspraken van het groote publiek over werken van tijdgenooten, en bedenken dat hem hier die uitspraken vrij klakkeloos worden meêgedeeld door iemand, die volstrekt niet boven het zeer alledaagsche is verheven. | |
III.Mevrouw Lina Schneider, want ik wensch door te gaan met over háar te spreken, aangezien haar boek alleen merkwaardig is wanneer men het beschouwt als een verzameling van mémoires of van confessions, men zou zeggen als de ontcijfering van een ander Geheimnisz der alten Mamsell; - Mevrouw Schneider is een van die vrouwen, die met een welgevulden inktkoker en een onuitputtelijke wilskracht niet alleen door de wereld komen, maar zelfs in de literatuur zich een zekeren naam verwerven. Immers niets dan het onverwrikbare voornemen en een doos pennen zijn noodig om een werk te vervaardigen zooals dit. Mevrouw Schneider heeft het er op gezet in de Hollandsche letterkundige kringen een goede reputatie te krijgen, eene eerzucht die niet iedereen begrijpen zal, maar die toch niets aanstootelijks heeft. Zij wil dit nu eenmaal, en ziedaar de reden en de oorzaak van haar boek. Deze gedachte heeft haar aan den arbeid gezet en blijft haar ondersteunen van het begin tot het eind. Niet de begeerte om haar eigen meening over onze schrijvers publiek te maken, of het verlangen om deze of gene richting in de kritiek te volgen of de wensch dat men van eenige nieuwe historische groepeering der personen of van eene andere klassificatie | |
[pagina 267]
| |
der gebeurtenissen kennis zou nemen - geen van de vele redenen die iemand mogen bewegen om een werk te ondernemen zoo als het hare, kan haar hebben geleid. Zij heeft deze Geschiedenis geschreven omdat zij deze Geschiedenis schrijven wilde. Zij zou met het zelfde vermogen een weeshuis hebben gesticht of een koudwaterinrichting of een kookschool, en men gevoelt dat het alleen de uiterlijke levensomstandigheden en geenszins de inwendige drang van haar ziel of de onweerstaanbare geschapenheid harer talenten waren, die een lijvig deel in plaats van een honden-asyl hebben doen ontstaan. Nu is evenwel het groote misverstand hierin gelegen, dat een verbeterhuis een nuttige instelling is reeds van het oogenblik af dat het bestaat en dáarom reeds alleen, maar dat een literatuurgeschiedenis niet enkel verkrijgbaar bij een boekverkooper dient te wezen doch bovendien een welgeslaagde historische en kritische arbeid moet zijn, om niet minder dan niets te heeten. Een stoffelijke onderneming kan hare functiën aanvaarden, en gezegd worden te bestaan wanneer zij is voltooid, maar een werk van den geest bestáat eerst, wanneer is gebleken dat het inderdaad is wat het voorgeeft te zijn. Daarom, en dit vergeten ambitieuze en energieke personen als Mevr. Schneider, is de wilskracht die iemand in staat gesteld heeft om de bladen papier te beschrijven die hij voor dit doel had gereed gemaakt, niet voldoende een goed boek voort te brengen, maar integendeel juist geschikt om iemands reputatie onherstelbaar te knakken. Na sporadische verschijningen in onze literaire wereld, na het publiceeren van losse opstellen, na meer voorbijgaande openbaringen van hare loffelijke eerzucht, heeft Mevrouw Schneider thans gepoogd haar grooten slag te slaan, door de Nederlandsche auteurs van de vroegste tijden tot op den dag van vandaag, haar Keulsche woning te laten voorbijtrekken als zoovele zwanen, die den Rijn afdrijvende naar onze lage landen, hier uit éen mond de boodschap brachten van de fraaie woorden, waarmede de Duitsche dame hen onderweg had begroet. Het bezoek der Hollandsche vrienden aan hare woonplaats in December is, zonder verdere overeenkomst, het symbool van de uitwerking | |
[pagina 268]
| |
die Mevrouw Schneider zich van hare geschiedenis heeft voorgesteld. Het schijnt mij toe dat zij haar doel niet heeft gemist. Evenwel hebben de twee karaktertrekken van de schrijfster, haar ongevoeligheid voor gemeenplaatsen en haar onverzettelijke wil, zeer gelukkig samengewerkt. Iemand, die niet op oorspronkelijkheid gesteld is, vat gemakkelijk het plan op om iets te ondernemen, dat juist zeer moeilijk is wegens de mate van oorspronkelijkheid die men er voor noodig zou hebben. En in de tweede plaats, als iemand zijn zinnen sterk ergens op gezet heeft, is hij zeer geneigd de bezwaren ligt te tellen die hem in den weg staan. Mevrouw Schneider, met andere woorden, had nu eenmaal gezworen een geschiedenis van onze letterkunde te schrijven, en zij werd niet tegengehouden door haar gebrek aan geschiktheid voor die taak, omdat zij dat gebrek niet voelde. En toen Mevrouw Schneider een exemplaar van haar boek aan den voorzitter van het Letterkundig Congres ter hand stelde, moet zij een wezenlijke voldoening hebben gesmaakt. Dit zijn oogenblikken en dit zijn gelegenheden die in het leven van zulke menschen meêtellen. Zij ploeteren hard in stilte en vinden dan in het handgeklap en de toosten hunne belooning. Mevrouw Schneider zelve besluit haar hoofdstuk over Vondel met een toost. Diese herzenswarme Wörte zu seinem Preise sind ein Gruss zu seinem dreihundertjährigen Geburtstage, dessen Holland und Köln festlich gedenken! Men gevoelt dat inderdaad dit geheele werk behoort tot de betuigingen die bij zulke feesten passen. Niet iedereen geeft zich bij deze gelegenheden evenveel moeite; de meesten maken er zich met een toespraak, een vers, een tijdschrift-artikel af. Mevrouw Lina Schneider evenwel heeft thans het Nederlandsche publiek de volle maat willen geven. De belangstelling kon niet grooter zijn, noch de ijver, noch de feestvreugde. Deze copieuse hartstocht is evenwel niet zeer vrouwelijk, niet zeer gedistingeerd, niet zeer wetenschappelijk en alles behalve leesbaar. Vol van een feestmaal behoort men de klieken opteruimen, maar als men | |
[pagina 269]
| |
daarvan nog éens een orgée wil aanrichten, dan kan men de gasten smakeloosheid en banaliteit moeilijk buiten de deur houden. | |
IV.Als men op de in deze bladzijden aangeduide karakteristieke zijden van het talent der energieke vrouw niet het oog gevestigd hield, dan zou men groote moeite hebben te raden, waar ter wereld de schrijfster den onverstoorbaar goeden luim, en het nimmer uitgeputte enthousiasme van daan haalde, waarmede zij elk hoofdstuk van hare geschiedenis aanvaardt en elk auteur behoorlijk onder handen neemt, niet rustend voor zijne levensverrichtingen en zijn literarische inventaris behoorlijk zijn meêgedeeld en hij zelf een eerlijke begrafenis heeft verkregen. Het is inderdaad bijna ongeloofelijk hoezeer Mevrouw Schneider met al deze Hollandsche vernuften ingenomen is en hoe degelijk en aangenaam tevens zij van hen weet te praten. Zij ziet hen alleen voor vol aan en wacht zich de hand te lichten met hunne nagedachtenis. Niet zij is van meening dat de Nederlandsche letterkunde belangwekkender wordt, naarmate men haar beknopter behandelt, en ik geloof dat de uitgever van deze Einzeldarstellungen wél zou doen, indien hij het zamenstellen van de literatuurgeschiedenissen van Groenland en Montenegro aan de zelfde onvermoeide pen opdroeg. Ook bij de Montenegrijnen en de Groenlanders is de deugd der dankbaarheid niet onbekend, en nu deze eerste proeve van opbouwend talent voltooid is, zal Mevrouw Schneider wellicht verlegen zijn zooals een detectieve gedesoeuvreerd is, die zijn man achter slot heeft zien gaan. Niet ongelijk aan Columbus geeft Mevrouw Schneider nieuwe werelden aan de oudere beschaving cadeau. Haar zijn het geloof en de liefde van den ontdekker en voor ons Nederlanders althans, behoeft Mevrouw Schneider niet eerst eieren overeind te zetten, om te bewijzen dat zij het onmogelijke mogelijk kan maken. Ik zeide dat men op deze qualiteiten van de schrijfster moet letten om haar boek te begrijpen. Want zou ook niet | |
[pagina 270]
| |
het rijk van Pategonië auteurs hebben opgeleverd, op welke men een kleine, roerende grafrede zou kunnen houden? Dat is aan Mevrouw Scheider gedemandeerd. Op Hooft: ‘....einige Tage daarauf wurde (er) von einer schweren Krankheit befallen, welche binnen kurzem seinem ruhmvollen und thätigen Leben ein Ende macht’ (bl. 343.) Op Tesselschade: ‘....Diese Schicksals Schläge konnte ihr gefühlfolles Herz nicht ertragen; sie starb in Alkmaar etc.’ (bl. 346). Op Huygens: ‘. ..Im Monat März 1687 schied der glückliche Greis, 90 Jahre alt, aus diesem Leben, wie ein gesättigter Gast, der von der Tafel aufsteht, sagt Hofman Peerlkamp etc.’ (bl. 359). Op Vondel: am 5 Februar 1679 beschloss Vondel seine muhevolle mehr denn 91-jährige irdische Laufbahn.’ (bl. 359.) Doch deze eerbied voor de dooden wordt nog overtroffen door de liefde voor de levenden. De bladzijden over de hedendaagsche letteren zijn het, die de eigenschap van de auteur waarover hier gesproken wordt het fraaiste doen uitkomen: geestdrift voor namen, jaartallen, titels en onbeduidende bijschriften. Deze geestdrift heeft met eigenlijk gezegde literaire voldoening, over zooveel uitnemende talenten als er in deze geschiedenis te vermelden zouden zijn, niets te maken. Als dat nu alles is, denkt men, dan behoeft men er wezenlijk niet zoo opgewonden over te praten. Een letterkunde waarover niets dan banaliteiten te zeggen zijn - hoe kan die iemand nu inspireeren om achthonderd bladzijden te beschrijven? Ik heb het antwoord op deze vraag reeds gegeven, en ik moet nog eens zeggen dat ik inderdaad niet begrijp, waarom Mevrouw Schneider zich juist op de literatuur van Nederland heeft toegelegd. Het kan zijn dat Mevrouw Schneider als zij hare krachten op kleinere schaal te werk stelt, genoeg literair vermogen heeft om rond te komen, maar om dit dikke boek op iets te doen gelijken, was dat vermogen veel te gering. Ja, als men er goed over denkt is deze proeve van gebrek aan zelfkennis en lichtvaardigheid zoó groot, dat zij de grenzen van het lachwekkende in het oog vallend genaderd schijnt. Amsterdam, April '88. |