Hij was een verstandig droomer, een soort van zeer-weinig-mystiesch-gezinde, zeer Hollandsche Arcadiër, die al de vriendelijke gunstjes van het pastorale leven genoot, in het boerenbedrijf een beminnelijken schijn liefhad, gelukkig opging in de blijde bekoring der zoete zegeningen van het licht. Want uit zijn licht moet Mauve gekend worden. En dat licht was het verspreide, het effen rustige licht der stemmende stille daagjes van ons druilig vaderland, als van den gedekten hemel een dofzilveren blondheid nederwaast, die streelend heenstuift op de zandige heide over de wollige vacht van een schommelende kudde schapen, waartusschen doezig een herdertje voortdrentelt, terwijl aan den zoom van het boschje in de verte het berkenblank in dunne stammetjes oprijst naast stil warlend sparregroen.
Het was het gedempte parelgrijze licht dat het frissche weidegroen, het rijpe graangeel, en het rosse aardzwart, verfijnt tot harmonieuse getemperde tinten, en innigheid geeft aan laantjes buiten en wegen door en hoekjes in het dorp, aan een strand met pinken, een kooltuintje en een vrouwtje in de boonen, of een kalfje achter op 't erf. Het was dat van lichte neerwasemende regenluchten boven een peerschig opwasemende aarde.
Hij hield van het weêr waarin een eenzaam ploeger of een paar gebukte rooiers in stomme aandacht als rustige, eenvoudige vlakke figuren geteekend staan in een dampige Octoberlucht; van den dag die de wit- en zwart- en bontvlekkige koeienbastjes bij het fijne wilgengroen in boomgaard of aan slootkant staan doet als een deftige boeket van bescheiden grijze tonen.
Zijn licht was het licht dat niet de kleur geeft maar den toon.
Zoo was Mauve geen colorist maar een tonalist bij uitnemendheid, die, in de concrete aandoeningen van zijn zedig gevoel, een verteederden Oud-Hollander kon gelijken, meer verfijnd van sentiment maar minder kloek dan zijn voorgangers.
Toch was daar niets kleins in zijn kunst, zij gaf een gevoel