De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 526]
| |
Impressie.Bij het dolen in musea vindt men wel schilderijen uit een tijd, waaraan men u niet geleerd heeft te denken als aan een periode van genietbare kunst, voortbrengselen tòch die direkt aanspreken - bescheiden argeloos werk, dat overstemd is geworden in de spraakverwarring der eeuwen door den galm van pompeuzer tijden, maar dat zijn geur, zijn fijnen geur behouden heeft voor ons die, meer dan naar iets anders, zien naar het gevoel waarvan het spreekt - naar die emotie die we dicht bij ons voelen als een zuivere kinderstem in onze nabijheid tusschen het geraas van luidruchtige gesprekken.
Zoo in de National Gallery, in een zijzaaltje tusschen wonderlijke primitieven: een brok uit een fresco-schildering door Ambroglio Lorenzetti, van omtrent 1300. Dat is als een kostbare vond in het puin van een vernield gebouw, - een fragment dat door een mirakel zoo ongezocht mooi werd afgesneden, maar dat ook boeit door het verlangen naar wat verloren ging, door een verlangen dat wellicht meer genot geeft dan het geheel zou vermogen te doen. In de teekening weinig archaïsme, maar een geloovige naïeveteit. Het zijn, levensgroot, hoofden van nonnen met donkere kappen waaronderuit een smalle strook wit komt die het gelaat nauw omlijst zoodat oor en voorhoofd bedekt | |
[pagina 527]
| |
zijn, en hoog tegen de kin aan is het witte gewaad naar onder den kap opgebonden. Boven in het medaillon, wat naar voren tegen den rand: eene, als een jonge adellijke abdis, gracelijk fier voorover geneigd, van ter zijde gezien, veel minder primitief geteekend dan de rest: een deftig mooi gelaat met een volle wang, 't ietwat Japansche oog dicht bij den rechten neus die prachtig geplant staat op de droeve bovenlip. En die kop staat tusschen dat meer vage van die breede schuins neergaande strooken der kappen, en bij die andere bezichten, - van twee bezijden haar zijn alleen de linker-wang en een oog langs haar kap zichtbaar, de derde die onder uit de lijst ziet is tamelijk verdraaid geteekend - staat zooals de ongeschonden bladzijde klare taal tusschen de half leesbare bladen van een heel geschonden getijboek. Die sobere lijnen dragen een uitdrukking van een open blanke vroomheid, een hooge vorstelijke meêwarigheid, als van een nobele heilige vol liefde starend op het goddelijk kruisbeeld. De simpele, grijze omtrekken zijn aangevuld met een vlak kunsteloos modelé. De aangezichten zijn teeder, koel geomberd in den tint van dofrose speksteen. De lichte kleeren vertoonen zich - 't stuc is daar afgebrokkeld - in een rijp lichtgrijs, geroost met een heerlijke patine. De plans der donkerder kappen zijn schimmig, getemperd lei-kleurig. Zacht is de kleuraanblik van het geheel. Het is of op een grond van vergrauwd linnen enkele lijnen en vlakken geborduurd staan, een borduursel, dat gefaneerd is en een matte fijnheid heeft gekregen. Of als een pastel, of een teekening op grijs papier met enkele fijn gesleten krijttinten; of het doet zich voor als een van die geëmailleerde blond-gekleurde oud-Italiaansche terracotta-reliefs in vlak licht op een afstand gezien; - maar teêrder. Want ik zag nooit iets wat in het delicate van de koelblonde pure kleurnuanceering zoo dicht kwam bij de aanbiddelijke, mystieke gesluierde bruid van Matthijs Maris, die in den Haag bij van Wisselingh is. En soms is dit steenen schilderij als een gothieke mozaïek-schildering, maar met het groote, streng-zuivere | |
[pagina 528]
| |
van een betint relief uit een grafkelder in het land der Pharao's. Men zou zeggen het gebed van een gekerstende Egyptenaar. Maar het geprevel van dit stil gebed klinkt door in de ziel als een zacht koraal, dat kalm naruischt in 't gewelf van een rustige kathedraal, met geweldige innigheid.
Jan. '88. J. Staphorst. |
|