De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
Indrukken van den Dag.De Eerste Kamer heeft het voorstel Schaepman verworpen en het daardoor onttrokken aan het oordeel van de nieuwe Kamers. Deze daad zal overwogen moeten worden, zoodra het onderwijs-artikel eene nieuwe grondwetsherziening zal noodazakelijk maken en dan tevens een antwoord zal moeten worden gegeven op de vragen of de Eerste Kamer behoort gehandhaafd te worden, en - zoo ja - hoe zij moet ingericht zijn, zoowel wat de verkiezing als wat de bevoegdheid betreft. Zeker schijnt het wel, dat eene inrichting als thans werd vastgesteld, tegen eene tweede herziening niet bestand zal blijken. Een Beaufort die tegen den Heemskerk der toekomst eene rationeele verkiezing van den Senaat zal te verdedigen hebben, zal meer steun vinden dan de huidige en in het genot van dien steun meer karakter toonen. Misschien zelfs mag de verwachting gerechtvaardigd heeten, dat bij die aanstaande grondwetsherziening noch het type Heemskerk, noch het type Beaufort den toon zal aangeven. Hoezeer wijk ook moeten oppassen, dat wij onze verwachtingen niet te hoog spannen, niet licht zal het nieuwe kiezersvolk eene meerderheid afvaardigen, die het lot van elke door wetgeving te verkrijgen hervorming in handen legt van eene Kamer, uitsluitend samengesteld uit de rijksten en aanzien- | |
[pagina 99]
| |
lijksten in het land. Deze achtbare lieden zijn - en het is begrijpelijk - te zeer overtuigd van de verdiensten der maatschappelijke inrichting die hun het onbezorgd leven en de uitoefening der macht in den Staat verzekert, om in een tijd van hervorming lang het vertrouwen des volks te genieten. De staatsburgerlijke gelijkheid, die een gevolg heet te zijn van de omwenteling welker eeuwfeest wij eerlang zullen herdenken, is in Nederland nog grootendeels eene fictie; flauwe sporen harer erkenning ontbreken niet, doch de inrichting der Eerste Kamer, thans aangenomen, staat lijnrecht tegenover dit veelgeprezen beginsel. Nog ten opzichte van een ander belangrijk onderwerp schijnt de Eerste Kamer eene rol te willen spelen. Het hoofdstuk Defensie is bij de herziening van eenige grove fouten gezuiverd en maakt eene regeling der landsverdediging mogelijk door den wetgever, aan wien eene redelijke mate van vrijheid is gelaten. De minderheid die in de Eerste Kamer tegen dit ontwerp stemde, is 15 man sterk en kan het dus in tweede lezing laten vallen. Als veertien heeren er tegen stemmen, blijft alles bij het oude en.... blijft de schutterij behouden. Een der argumenten van de Katholieken, die allen tegenstemden, schijnt te zijn dat de invoering van eene regeling, die den krijgsdienst - voor zoover hij noodzakelijk is - op allen gelijkelijk doet drukken, ook de aanstaande geestelijken voor eene pooze de toga met het zwaard doet verwisselen. Het bezwaar schijnt overdreven; zeker zou wel een enkele dezer jongelui, op 20-jarigen leeftijd met de geneuchten en gevaren der wereld in aanraking gebracht, de zware offers duchten, die de priester brengen moet, maar op degenen die trouw zouden blijven, zou men dubbel kunnen rekenen, als zij de vuurproef hadden doorstaan. De woordvoerder van de zes liberale leden, die tegenstemden, heeft het gevaar om zooveel - vooral den duur van den diensttijd - aan den gewonen wetgever over te laten, breed uitgesponnen. Ik geloof echter, zonder groot gevaar van mij te vergissen, onder den mantel dier redeneeringen den tegenzin onzer gegoede burgerij tegen den krijgsdienst te mogen vermoeden, Voor | |
[pagina 100]
| |
zoover deze tegenzin gegrond is op den onwil om persoonlijk 's lands lasten te helpen dragen, is zijn vonnis spoedig geveld. Maar er is in dien tegenzin een ernstig element, ook voor de democratische partij der overweging waardig. Mocht invoering van algemeenen dienstplicht, in dit land alleen te verwachten onder den indruk van een groot gevaar, ooit leiden tot het op de been houden van een groot leger, dan zou, de geldelijke quaestie er nu eens buitengelaten, een nieuw klassenbelang in den Staat zijne intrede doen, dat aan de ontwikkeling der democratische beginselen zeker geenszins zou ten goede komen. Een leger gevoelt zich, uit zijn aard, aangetrokken door een sterk, gecentraliseerd gezag en toonde voor parlementen nooit grooten eerbied. Alles wat leiden kan tot het scheppen van een militairen stand in de maatschappij dient vermeden te worden; - evenzeer als het wenschelijk is, dat elke jonge man worde genoopt zich zoo te oefenen, dat hij op een gegeven oogenblik in staat zij als soldaat zijn plicht te doen. Eene regeling van den militairen dienst in ons land zal ten slotte eene transactie moeten zijn tusschen de in oorlogszaken meest ervarenen, die natuurlijk in het belang der verdediging van het land hooge eischen stellen, en de burgerij, wier belang bij eene vrije ontwikkeling der maatschappij haar gebiedt de opkomst eener militaire partij te verhinderen. Wat ook de uitkomst moge zijn, bij elke nieuwe regeling schijnen twee instellingen onherroepelijk veroordeeld: de plaatsvervanging en de schutterij. Over de eerste nog iets te zeggen schijnt noodeloos. De schutterij werd in de Eerste Kamer verdedigd, omdat zij in den Tiendaagschen Veldtocht zoo goede diensten had bewezen. Thans lacht het ondankbare volk haar uit.
De verkiezingen voor de Kamers droegen geen ander karakter dan de vorige. Met wat minder ijver werd gestemd tusschen clericalen en anti-clericalen. Nu de onderwijsquaestie tijdelijk buiten het debat is gesteld, kon men de zeven dis- | |
[pagina 101]
| |
senters met rust laten. Men vergenoegde zich met hen te waarschuwen. In Amsterdam gebeurden drie dingen die opmerking verdienen. De heer Rutgers van Rozenburg onttrok zich aan de groote meerderheid die bereid was hem te herkiezen. Waarom bedroefde men zich om zijn besluit allerwegen? De clericalen hebben niets van hem te wachten, de radicalen nog minder. Ook de liberalen moesten nu en dan van dezen geneesmeester bittere pillen slikken, niet in zoethout gewikkeld; want hoe ze hun smaakten, daar toonde de heer Rutgers weinig bezorgdheid voor. Deze man, dien ik, bij alle verschil van meening, in de volgende Kamer met groote meerderheid hoop gekozen te zien, dwong eerbied af om drie redenen. Hij had altijd en onmiddellijk den practischen kant van iedere quaestie te pakken en stelde dien in het licht met eene helderheid van oordeel en eene kennis, die het debat in het goede spoor dwongen te gaan. Hij sprak nooit over eene zaak, zonder daarvan in elk opzicht volkomen op de hoogte te zijn. En ten slotte: hij toonde karakter, eene eigenschap die vooral in tijden van algemeene ontzenuwing eerbied afdwingt. Karakter op koppigheid af, en daarom stond hij als eene rots tusschen de verstuivende duinen onzer liberale parlementaire grootheden. Een tweede bijzonderheid van de Amsterdamsche verkiezing is de bedreiging tot den heer De Beaufort gericht door den heer Voûte. Gij hebt ons geschreven indertijd - zeide de secretaris van Burgerpligt - dat gij den gezeten werkman het kiesrecht wildet verleenen. En toch hebt gij gestemd tegen het amendement Van der Feltz. Er is dus tegenspraak tusschen uw woord en uwe daad. Nu gaat het eenvoudig om bekrachtiging der grondwetsherziening en kunt gij dus niet veel kwaad doen, maar een volgenden keer zullen wij met u eens over beginselen spreken. Men kan met den heer Voûte verschillen over de beteekenis van het verworpen amendement en toch zijn ruiterlijk optreden voor eerlijkheid in de politiek hoog waardeeren. Het vonnis over den heer Beaufort als afgevaardigde van | |
[pagina 102]
| |
Amsterdam is geveld, en de voltrekking wacht maar op de nieuwe verkiezing. Eindelijk de verkiezing van den heer Kerdijk. Dat Burgerpligt hem stellen zou kon verwacht worden. Maar ook Grondwet stelde hem candidaat. Eene eigenaardige Kiesvereeniging. Zij telt, meen ik, 120 leden, waarvan er in den regel 15 à 20 opkomen. Een kransje dus. Het is niet te veel gewaagd te onderstellen dat het besluit dezer kiesvereeniging aan den invloed van den heer Quack is te danken. Kerdijk's bekeering tot het algemeen stemrecht, zijne houding in den gemeenteraad, konden moeilijk de sympathie wekken van het kringetje van neigingen en belangen, dat Grondwet vertegenwoordigt. Maar noch de enquête, noch Quack's beide Gidsartikelen zijn in dien kring zonder invloed gebleven. De haute finance en de groothandel, daar met eenige juristen vereenigd, behoeven van maatregelen in het voordeel van den arbeider, zoolang deze door Kerdijk's thans uitgedrukte opiniën blijven beperkt, geen rechtstreeksch nadeel te vreezen. Zij kunnen dus vrij den teugel vieren aan de gevoeligheid door de onthullingen der laatste maanden opgewekt. Terloops zij hier opgemerkt, dat deze mannen van veel geld, al mogen zij ten opzichte der candidatuur Kerdijk den raad van mr. Quack hebben gevolgd, nog geenszins blijk gaven dat zij het hun door denzelfden professor aangeprezen voorbeeld van Haasje Claesz ernstig ter harte hebben genomen. Mochten zij zoeken naar eene wijze, waarop zij hun geld goed kunnen besteden, dan raad ik hun in mej. Mercier's boekje eens na te lezen hoe onze armen wonen. ‘Ten opzichte van het geld ben ik idealist’, zeide de heer Quack op het Letterkundig Congres. De beteekenis dezer uitlating is moeilijk vast te stellen. Als zijn vrienden, met hun geld minder de ver liggende idealen, dan het oogenblikkelijk te stichten practisch nut willen zoeken, laat hen dan daarvan doen blijken door eens een paar blokken huizen in den Jordaan aan te koopen, waar de donkere gangen zijn, de kamers zonder lucht of licht, waarvan zij bij mej. Mercier kunnen lezen. Als in de plaats van die krotten | |
[pagina 103]
| |
ruime, luchtige woningen zich verheffen in onze volksbuurt, dan zal de sociale quaestie niet opgelost zijn, maar er zal eenig vertrouwen gewekt zijn, want een tastbaar blijk van offervaardigheid maakt dieperen indruk dan vele woorden. Dit slechts terloops. De verkiezing van mr Kerdijk geeft nog tot eene enkele opmerking aanleiding. Kerdijk is niet radicaal. Zijne bekeering tot het algemeen stemrecht heeft hij alleen gemotiveerd door walging, gewekt door het bestuur der heerschende klasse. Gaat het wat beter, dan heeft hij volkomen het recht van de onder den indruk van het oogenblik opgevatte meening terug te komen. De overtuiging, dat de arbeider eerst dan tot zijn recht zal komen in de maatschappij, als hij in den staat genoeg macht heeft, om anderen belanghebbenden dat recht af te dwingen, is niet de zijne. Hij meent de bevoorrechten en daardoor voor het oogenblik meest ontwikkelden voor zijne meeningen te kunnen winnen. Zijn Sociaal Weeklad draagt van dat geloof de kenmerken, en zijn daar aan den dag gelegde, eenigszins ziekelijke afkeer van radicale en socialistische uitingen bevestigt mijne opvatting. Toch zou men meenen, dat de oorzaken die hem voerden tot algemeen stemrecht, in meer algemeenen zin op hem hadden moeten werken. Vergis ik mij niet ten eenemale, dan ziet mr Kerdijk in actieve medewerking van den arbeidersstand aan de hervorming der maatschappij eerst dan heil, wanneer die stand tot hoogere ontwikkeling is gebracht en tot oordeelen meer bevoegd zal gebleken zijn. Voorloopig moet, in dit systeem, de wetgeving aan de meer ontwikkelden worden overgelaten. Daartegenover staat de meening van hen, die een ernstig streven naar volksontwikkeling van de heerschende standen niet verwachten, en die meenen dat eerst wanneer het volk zelf de wetten maakt, het zich zal verschaffen wat het vóór alles - vóór de philanthropie der millionairs en vóór zoogenaamde ‘sociale’ wetten - noodig heeft.: onderwijs. Slechts eene krasse, ontzag inboezemende wilsuiting van het volk kan, volgens hen, de heerschende klassen in het goede spoor brengen. En opdat deze wilsuiting niet zij eene buiten-wettelijke, eene revo- | |
[pagina 104]
| |
lutionaire, willen zij aan het volk de duurzame, grondwettelijke bevoegdheid geven, zijn wil te doen gelden. Dit is de grondslag van hun streven naar algemeen stemrecht en naar proportioneele vertegenwoordiging. Zij zouden zoo gaarne - waar zij den heer Kerdijk zien weifelen - hem herinneren, dat het twintig jaar geleden is sedert hij zijne brochure over Leerplicht schreef. Wat echter de radicalen heeft bewogen, om met ingenomenheid aan de verkiezing van mr Kerdijk mede te werken, is diens gebleken wil om, onvervaard, te streven naar de verwezenlijking van wat hem voorkomt recht te zijn. Zij nemen daarbij zijne philanthropische neigingen, die hem tegelijk beminnelijker en zwakker maken, op den koop toe. Zij wachten veel van den voorstander van goed onderwijs voor allen en waardeeren het, dat hij een der weinigen in Nederland is, die de arbeiders-quaestie ernstig hebben onderzocht. En mochten - wat niet onmogelijk is - de gebeurtenissen der toekomst den heer Kerdijk zoo ontzaglijk teleurstellen, dat hij, niet uit eene tijdelijke walging, maar uit volle overtuiging alle krachten des volks wil oproepen tot gezamenlijke behartiging der belangen van het geheele volk, dan zullen zij, die zich nu eene schrede vooruit achten, gaarne zich onder zijne kleuren scharen, want in zijne kennis, zijne eerlijkheid en zijne onbaatzuchtigheid hebben zij een groot vertrouwen.
Het is met het recht in Nederland nog niet pluis. In Rotterdam en Utrecht is geplunderd, 's avonds en overdag, op uren waarop men kon voorzien, dat er wat gebeuren zou, zonder dat de voldoende macht waarover de hoofden der politie in beide steden hadden te beschikken, dit geweld, gepleegd aan de eigendommen van ingezetenen, heeft trachten te voorkomen. Hier is, in hoofdzaak, eene herhaling van hetgeen in Februari te Amsterdam gebeurde. De overheid laadt den schijn op zich, het niet ongaarne te zien, dat een ruwe volkshoop de glasruiten en het mobilair der socialisten | |
[pagina 105]
| |
vernielt en hen zelven mishandelt. De bescherming van persoon en eigendom, zoo dikwerf uitgeroepen als de grondslag onzer geordende samenleving, wordt eene illusie, waar het de socialisten geldt. Opmerkelijk is de overeenstemming der handelingen van deze drie burgemeesters. Zij hebben hunne politie de reputatie doen verkrijgen van Offenbach's karabiniers, die op hun doode gemak de roovers vervolgen, kalm zingende:.... par un malheureux hasard, Au secours des particuliers, Nous arrivons toujours trop tard. Indien men niet aan opzet denkt, kan slechts tijdelijke verbijstering deze onverantwoordelijke handelingen verklaren. De opeenvolging der gelijksoortige feiten is treffend; met Polonius verkrijgt men den indruk dat er methode is te ontdekken in deze verschijnselen van verstandsverbijstering. Deze menschen, aan wie in woelige tijden eene groote verantwoordelijkheid toevalt, gaven - minstens genomen - zoo doorslaande bewijzen van gebrek aan takt en voorzorg, dat zij door eene regeering die hare verantwoordelijkheid beseft, moeielijk in hunne betrekking kunnen gehandhaafd worden. Terwijl een ontevreden groep in het volk telkens spreekt van eene gewelddadige revolutie die in aantocht zou zijn, en gestrenge handhaving van de orde het eerste belang is van allen die bij behoud der maatschappelijke instellingen belang hebben, zijn het juist de organen van die instellingen, die het rijk der anarchie inwijden. Hier is een fout tegen de logika, die lachwekkend zou zijn, als de gevolgen niet zoo treurig waren. Het groote, al het andere beheerschende resultaat van deze gebeurtenissen is dat het vertrouwen op eene onpartijdige handhaving des rechts in Nederland verloren gaat. Heden zij, morgen wij, denkt menigeen, en hij bestelt stevige luiken voor zijn glasruiten en koopt een revolver. Leven wij in een beschaafden staat? of onder de lynchwet? Eene sterke, zich van haren plicht bewuste regeering zou, door een eclatant voorbeeld te stellen, aanstonds aan alle verantwoordelijke ambtenaren doen blijken dat het haar met | |
[pagina 106]
| |
de handhaving des rechts ernst is. Een gestreng onderzoek en, na gebleken plichtverzuim, het ontslag van een of meerderen dezer burgemeesters zou een voortreffelijken indruk hebben gemaakt in het land. Van de heeren Heemskerk en Du Tour is eene zoo mannelijke daad niet te verwachten. Daarom begint thans de taak der Kamer. Zij behoort te vragen of en hoe de regeering heeft gezorgd, dat eene herhaling dezer tooneelen niet meer is te vreezen.. En blijkt het dan, dat men zelfs heeft nagelaten dezen burgemeesters duchtig de ooren te wasschen, dat men hun niet eens de belofte van betering heeft doen afleggen, dan behoort de Kamer van haar recht gebruik te maken en zelve eene enquête in te stellen, te volgen door het uitspreken van een oordeel waaruit duidelijk blijkt, dat de vertegenwoordiging geen spotten met het recht duldt. Waar blijft gij, Van Houten, Keuchenius of Heldt? Gij hebt antecedenten waaraan gij getrouw behoort te zijn.
De aanleiding tot dit alles was de vrijlating van den heer Domela Nieuwenhuis, waarmede de officieele erkenning is uitgesproken, dat de hem opgelegde straf te zwaar was in verhouding tot het als bewezen aangenomen misdrijf. Waarom zoo laat? Hier is weder een doorslaand bewijs van gebrek aan takt. Als wij de onweersproken berichten in de dagbladen mogen gelooven, werd een verzoek om gratie, slechts enkele weken te voren ingediend, afwijzend beantwoord. Waarom was er toen geene reden hem te ontslaan en later wel? Zeker zijn de motieven, aangevoerd door den heer Pierson en in het later geteekende adres, niet sterker geweest dan die van de heeren Kerdijk, Loman, Moltzer, Ter Haar en Hugenholtz. De redenen van deze heeren zijn niet bekend geworden, en hunne namen als adressanten zijn, naar het schijnt, slechts door een toeval openbaar gemaakt. Maar men mag wel aannemen dat hunne motiveering sterker was dan de latere, die voor een deel op de onbewijsbare stelling | |
[pagina 107]
| |
rustte, dat de heer Nieuwenhuis onder de nieuwe strafwet minder zwaar zou getroffen zijn.
Intusschen is de aandacht opnieuw en in verhoogde mate gevestigd op de beweging der socialisten. Het groote publiek dringt niet door tot de kern der zaak. Het klampt zich vast aan de soms theatrale hartstochtelijkheid der openbare bijeenkomsten. Het wordt slecht voorgelicht. De beweging uit zich voor een deel in het openbare leven, en deze uitingen zijn ruw, omdat het eenvoudige volk de waarde der parlementaire verbloeming niet heeft geleerd. Het kan ook niet altijd voor de volle beteekenis zijner woorden worden aansprakelijk gesteld, want de leer van Marx, wien de Nederlandsche socialisten volgen, is niet te begrijpen zonder voldoende voorbereiding door andere studiën, zij het alleen die van de economische terminologie. Maar men vergist zich, als men meent, dat dit ruwe sollen met een subtiel stelsel iets ontneemt aan de beteekenis van het verschijnsel. Het volk wil allerwegen, en dit is het groote historische feit dat onzen tijd allengs meer gaat beheerschen, het volk wil zijn plaats aan den disch. Men heeft het in 1789 geleerd, dat alle menschen gelijk zijn, en men schrome thans niet de gevolgen dezer leer in den ganschen omvang te erkennen en te aanvaarden. Gelijkheid voor de wet en in politieken zin is, in het eene land meer, in het andere minder, verkregen. In theorie zelfs in vrij groote mate. De practijk laat iets te wenschen over. Gelijkheid in woning en voeding laat zich nog wachten, - zelfs in opvoeding. Het systeem bestendigt het proletariaat als eene erfelijke klasse. Het kan moeilijk anders, antwoordt men u, als ge schroomvallig op dezen toestand wijst, - daarmede tevens zeggende dat het moeielijk anders kan dan dat men zelf warm en wel verzorgd is. De leer is gemakkelijk; de goedhartigen doen nog wat aan philanthropie en leggen zich voldaan ter ruste. Daar klinkt opeens uit het Volkspark de kreet: ‘Ontziet noch vrouw noch kind!’ Ver- | |
[pagina 108]
| |
schrikt ontwaakt de rustige slaper. Ziet ge wel, zegt hij, de socialisten zijn moordenaars of gekken. Sluit hen op. Met voorliefde maakt men gebruik van een enkel uit zijn verband gerukt verschijnsel, dat vat geeft op de openbare meening, die dikwerf door sentimentaliteit beheerscht wordt, en acht zich daarna ontslagen van het onderzoek naar de hoofdzaak. De groote vraag, die de aandacht vereischt, is: hoe verzekert men den arbeider het volle bedrag der opbrengst van zijn arbeid, of althans, voorloopig, een zoo groot deel, dat hij eten, wonen en zich kleeden kan naar behooren. Vooral zij, die den troost van een volgend en beter leven niet mogen prediken, kunnen zich aan dit onderzoek niet onttrekken. Het socialisme is zoo oud als de wereld. Plato was socialist, evenals Domela Nieuwenhuis, en Thomas Morus schreef zijn Utopia aan het hof van Hendrik VIII. Maar de intensiteit van zijn optreden in deze dagen is het natuurlijk gevolg van de moderne levensbeschouwing, die met de Fransche revolutie van het leven der personen in dat der staten werd overgeplant. Zoowel de bisschoppen, als Stöcker en dr Kuyper hebben hun socialisme op eigen hand, maar zij zullen nooit zooveel macht over de beweging verkrijgen, dat zij haar in een goed spoor kunnen leiden; want de socialisten lachen er wat meê en zeggen: Gij paait ons ten slotte toch met den plicht tot berusting in de beschikkingen van een wijs godsbestier. De behandeling die het socialisme van den aanvang af ondervond, heeft zijnen belijders de overtuiging geschonken, dat zij alleen door eigen kracht hun doel zullen bereiken. En hoe zouden zij aan eene andere overtuiging komen?
De artikelen van Quack en Van der Linden blijven in onzen kleinen Nederlandschen kring feiten van zeer groote beteekenis. Die beide professoren hebben het uitgesproken, dat het volk ellende lijdt, en dat dit een onrecht is. Het volk leest deze artikelen met graagte en ijlt naar het slot, althans eene poging tot oplossing der vraag verwachtende. En wat krijgt | |
[pagina 109]
| |
het tot lafenis voor den brandenden dorst? Eenige plannen, in 't wilde ten papiere geworpen, die niet meer bewijzen dan de volslagen onmacht der schrijvers. Is het niet om te vertwijfelen, dat na eene openlijke erkenning der kwaal ook daar geene remedie is te vinden? Waarheen moet het volk zich wenden, dan tot zichzelven? Het herinnert zich het gevleugeld woord, door den Borgesius van weleer den Duitschers nagesproken; ‘Werklieden, vereenigt u!’ Bijna nergens vindt men kalme waardeering der verschijnselen. Ook de wetenschap wordt beheerscht door den hartstocht van het behoud. Een wijsgeer, prof. Spruyt, heeft zijne beide evengenoemde collega's onderhanden genomen. Ongenadig spot hij met hunne armoede aan resultaten, met hun gebrek aan weten schappelijke methode in het onderzoek. Mij wel; maar professor geef dan wat beters. U is het geluk beschoren, dat gij met scherpe zintuigen uw gansche leven speuren kunt naar het wezen der dingen; ei, onderzoek nu eens het wezen van de socialistische beweging. Zij is er immers en heeft nu eens hare plaats in het leven der menschheid. Gij vraagt uwen collega Quack: ‘waartoe dient het, wat baat het zijn letterkundig talent aan te wenden om een somber beeld te schetsen van onzen maatschappelijken toestand, als men in het geheel geen middelen tot verbetering weet aan te geven? Wijst dat niet op eene zucht tot klagen en jammeren, wier gevolgen nooit anders dan verderfelijk kunnen wezen?’ Zijt gij nu zoo wetenschappelijk in uwe redeneering, prof. Spruyt, als gij het nut der analyse van het bestaande betwist? Gij zijt van oordeel ‘dat over den oorsprong der fortuinen ieder alleen waarnemingen kan doen in het kleine kringetje dat hij persoonlijk kent.’ Is dat uw wetenschappelijk resultaat? Och kom, vraag den heer Quack een elementair boekje over staathuishoudkunde te leen, en lees het. | |
[pagina 110]
| |
Wat geeft gij zelf, als gij uw scherpste wapentuig hebt gebruikt om de beide collega's te verslaan? Vergun mij dat ik uwe slotsom afschrijf. ‘Eerst als de mannen van invloed zullen begrepen hebben, dat een leven van noesten arbeid in dienst van iets anders dan het eigen ik het beste is, wat den mensch ten deel kan vallen, en dat het streven naar genot hem naar lichaam en ziel bederft, kan de sociale quaestie tot eene betrekkelijke oplossing komen. Maar als de jacht op wereldsche goederen voorgesteld wordt als iets onvermijdelijks, iets dat ook de levenstaak moet zijn van hen, die een hooger goed kennen, dan nadert de maatschappij met rasse schreden tot den ellendigen toestand, waarin elk mensch de vijand is van ieder ander, en de zoogenaamde burgers eene bende roofdieren, die elkaar de beste brokken betwisten. Totale miskenning der eischen van de menschelijke natuur, die niet, gelijk de bedorven Romein, bij brood en spelen leven kan, vormt den grondslag der sombere beschouwingen des heeren Van der Linden, en is de reden waarom zijne zoogenaamde hervormingen slechts doekjes voor het bloeden zijn.’ Wat meent gij nu eigenlijk? Hebben de heeren Quack en Van der Linden ‘in dienst van het eigen ik’ gearbeid toen zij hunne artikelen schreven? Men zou het na uwe critiek niet vermoeden. Wat is de betrekkelijke oplossing der sociale quaestie, waartoe men zou komen als de voorgangers in dienst van iets anders (wat?) dan het eigen ik arbeidden? Dat de jacht naar wereldsche goederen zou verminderen, en daardoor de maatschappij zou worden gestuit op de gevaarlijke helling? Eilieve, professor, beproef het eens om veertien dagen niets anders te eten dan hetgeen de fabrieksarbeider met een matig gezin van vijf personen in Amsterdam voor negen gulden in de week kan koopen, ga daarbij dezen winter eens logeeren in zijn woning en trek zijn kleeren aan. Breng ook eens een bezoek bij zijn broer of zijn neef, die werken kan en wil, maar geen werk heeft. Of, hebt ge daar geen zin in, vraag dan eens een ernstig armendokter bij u ten eten en laat hem | |
[pagina 111]
| |
na de koffie wat vertellen. Geef ons dan later eens eene definitie van ‘wereldsche goederen’ en van ‘alleen bij brood en spelen leven.’ Zelfs gij moogt u, als gij over maatschappelijke vraagstukken spreekt, niet van den plicht tot onderzoek ontslagen achten. De heeren Quack en Van der Linden zijn u nog ver vóór. En hebt gij dat onderzoek ingesteld, ‘waag het dan verder met de rede’, wat gij uwen slachtoffers verwijt niet te durven. De rede is een heerlijk ding, mits men haar toepasse op de werkelijkheid. Daarnaast mist zij steun en, in al haar schoonheid, valt zij jammerlijk neer.
Naschrift. Eene geschiedenis van gezag. De gemeenteraad van Apeldoorn gaf getuigenis, dat hij in het heerschende systeem goed thuisbehoort. Hij ontsloeg den burgerschoolleeraar dr. J.M. Smit, omdat deze nu en dan, in het openbaar, politieke redevoeringen houdt. De heer Smit looft het systeem van den dag niet; anders ware hij er wel beter afgekomen. Hier is niet alleen een persoon op ergerlijke wijze verongelijkt, maar aan eene klasse van wel meer dan 1000 menschen is de mond gesnoerd, op straffe van armoede. Zal die leeraarsstand, die toch wel wat beteekent, zich dit ook aantrekken? Zoo ja, dan heeft die stand eenig karakter gekregen, sedert hij twee jaren geleden Frowein in den steek liet.
28 Sept. '87. Van de Klei. |
|