De Nieuwe Gids. Jaargang 3
(1888)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stigters Vragenboek. Door A.H. Gerhard.Vragenboek van het A.N.W.V. Door D. Stigter, Amsterdam, bij Brinkman & v.d. Meulen 1887. Verspreiding van kennis is een kenmerkende eisch voor onzen tijd. Deze, nog al vaak gehoorde, stelling mag echter niet opgevat worden, alsof men zich vroeger minder om die ‘verspreiding’ bekommerde. Integendeel kan men gerust aannemen, dat men er zich in vorige eeuwen niet minder dan thans op toelei, om kennis te verwerven van het vak of het beroep, waaraan men zich wijden moest. In sommige opzichten zelfs stond die beroepskennis op hooger trap dan tegenwoordig. Alleen de aard der kennis welke men verlangt is veranderd en de oorzaken hiervan liggen in de maatschappelijke toestanden. In dezelfde mate toch als het denkbeeld rijpte, dat de maatschappij is een organisch geheel, waarvan de deelen nauw samenhangen, inplaats van, als zelfstandigheden, min of meer vijandig tegenover elkaar te staan - dat de welvaart van het individu afhankelijk is van den gezonden toestand van 't geheel, in diezelfde mate steeg de behoefte aan een kennis, die verder gaat dan de benoodigde vakbekwaamheid. Meer en meer gevoelt en begrijpt men, dat de mensch geen uitsluitend passieve rol behoeft te spelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in den algemeenen gang van zaken, maar dat hij ook eene actieve, scheppende macht moet zijn in den loop der maatschappelijke ontwikkeling; daaruit vloeit vanzelve de wensch naar een helder inzicht in de organisatie van het geheel. Bovenaangehaalde stelling wordt dus eenigszins juister, wanneer we spreken van algemeene kennis, of nog beter van kennis der sociaal-economische wetenschap. Die wetenschap levert de beste wapenen in den huidigen vorm van den struggle for life. Haar te verwerven is dus feitelijk de uiting van een onbewuste zucht tot zelfbehoud. Waarin bestaat nu de sociaal-economische wetenschap? Ze omvat alle verschijnselen welke zich op maatschappelijk gebied voordoen en voorgedaan hebben. Haar taak is het causaal verband op te sporen tusschen de verschillende ontwikkelingsphasen der maatschappij. Haar doel is, uit de nauwkeurige waarneming en vergelijking dier verschijnselen, de wetten vast te stellen welke die ontwikkeling beheerschen. Ze is in alle opzichten te vergelijken bij de natuurwetenschap. Zeldzame scherpzinnigheid, geduld en combinatie-vermogen behoefden een Darwin, Wallace, Huxley, Büchner, om deze laatste een schrede verder te brengen; niet minder genialiteit is een vereischte voor den sociaal-econoom. En wat hooger eisch is, misschien behoeft deze nog meer objectiviteit, om bij het stellen zijner hypothesen, om op het uitgebreide veld van gissingen en vermoedens, niet den verkeerden weg in te slaan. Bij die objectiviteit moeten wij nog even stilstaan. Er zullen er niet velen zijn, die van een liberale, conservatieve, anti-revolutionaire of dergelijke natuur-wetenschap spreken. De stellingen dier wetenschap, d.w.z. de conclusiën, waartoe de natuuronderzoekers zijn gekomen, zijn waar of niet waar. Is zoo'n conclusie nu onaangenaam voor de menschelijke ijdelheid, dan kan dit moeielijk aan den onderzoeker geweten worden. De hoogste roem van den natuurvorscher is, dat hij de waarheid zoekt, ook al worden daardoor zijne persoonlijke gevoelens en neigingen aangedaan. Zoo objectief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet ook de sociaal-econoom zijn. Hoe ook zijne persoonlijke begeerten mogen zijn; hij mag slechts streven naar een juiste verklaring van hetgeen is en hoe het zoo werd. Verschillend gekleurde soc. econ. wetenschappen te willen aannemen is de grootste dwaasheid, die men bedenken kan. Een geheel ander geval wordt het, wanneer men spreekt van de toepassing der wetenschappelijke resultaten op de maatschappij; van de wijze waarop men meent van die onderzoekingen gebruik te moeten maken in de wetgeving, van den invloed dien men den lessen van het heden en 't verleden, toekent op de voorbereiding der toekomst. Er kan b v. verschil bestaan omtrent den vermoedelijken verderen gang der maatschappij, omtrent de eind-vormen waarin de gevonden wetten zich zullen openbaren, omtrent den weg, welken men ter bereiking, of beter gezegd ter bevordering van dien ontwikkelingsgang moet inslaan. M.a.w. men kan wel spreken van eene of andere sociaal-economische politiek. Wij achten deze kleine uitweiding niet overbodig omdat er helaas, zoo weinig onderscheid gemaakt wordt tusschen het objectief karakter der wetenschap en het subjectieve wezen der politiek. Maar al te vaak zijn de hartstochten, door de laatste opgewekt, oorzaak, dat men het juiste inzicht van de eerste verliest. De hardnekkigheid waarmede nog veelal de waarheden van gene worden ontkend, is bijna steeds te wijten aan den afkeer, welken de daarop gebaseerde politiek inboezemt. Wij komen hierop terug. Aan de zucht tot verwerving van kennis, beantwoordt in den regel ook de mogelijkheid er toe. Legio brochures en geschriften over de sociale economie moesten in de algemeen gevoelde behoefte voorzien. De eischen, welke men nu aan zulk geestelijk voedsel mag stellen, zijn, dunkt ons, gemakkelijk uit het voorafgaande af te leiden. Evenals van de natuurwetenschap kunnen de waarheden der soc. econ. wetenschappen ons slechts in beknopten vorm worden gegeven. De reusachtige arbeid en studie, welke er noodig was om die waarheden te ontdekken, kan slechts door enkelen volbracht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Hoogstens kan men een begrip doen krijgen van de onderzoekingen, welke tot die ontdekkingen leidden. Het staat ermede als met de talrijke aanhangers van het zoogenaamde ‘Darwinisme.’ Slechts zeer weinigen zijn in staat, zelfstandig alle waarnemingen te toetsen, welke Darwin als bouwstoffen voor zijn studie gediend hebben. Een wat grooter aantal hebben deugdelijk kennis genomen van zijn werken, doch moesten de juistheid der gewone waarnemingen en een goed deel der getrokken conclusiën op gezag van den schrijver aannemen. Het gros heeft eenvoudig de waarheden in den meest beknopten vorm als waarheid geaccepteerd. Het kan ook bezwaarlijk anders. Op diezelfde wijze nu wordt ook de kennis der sociale wetenschap verspreid. Ieder geschrift zou eigenlijk steeds moeten bevatten, eene zoo objectief mogelijke uiteenzetting van de waarheden, die aan het geschrift ten grondslag liggen en deugdelijk onderscheiden worden van de toepassing welke men er van maken wil. Een enkel voorheeld moge tot toelichting dienen. De ontwikkeling van den privaat-eigendom, zooals die thans heerscht, de invloed dien hij uitoefent op de maatschappelijke toestanden, behoort tot de wetenschap. De vraag, of hij een voorbijgaande vorm is, òf een noodwendig element der menschheid, is van even groote wetenschappelijke beteekenis als b.v. de vraag of het menschelijk geslacht in een andere soort zal overgaan of niet. Het is het criterium der sociaal-democratische politiek, den privaat-eigendom te doen verdwijnen langs een bepaalden weg en als hoofddoel van maatschappelijke hervormingen. De beteekenis en het ontstaan van kapitaal, de rol dien het speelt in de productie, zijn toekomst, - dit behoort tot de wetenschap. De politiek schrijft den weg voor, ter regeling van kapitaal-vorming, van de verhouding tusschen kapitaal en arbeid. Toch wordt dat verschil zoo weinig in 't oog gehouden, dat de vrees voor een sociaal-democraat menigeen doet terugdeinzen voor de consequenties van eene beschouwing, alleen omdat zij óók aangenomen zijn door de sociaal-democraten. Het omgekeerde îs ook waar. Menig sociaal- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
democraat, alleen gehoor gevende aan de stem van het gevoel, die in elke politiek een wichtig aandeel heeft, wil slechts resultaten der wetenschap zein in hetgeen hij wenscht. Wie niet de politiek der sociaal-democraten in zijn geheel aanneemt, loopt bij voorbaat reeds gevaar óf onwetenschappelijk, oacute;f onoprecht te heeten. Naast dit gebrek in den inhoud der meeste politieke geschriften, bezit de behandeling er gewoonlijk ook nog éen. Ieder die niet de wetenschap zelve beoefenen kan, maar zich vergenoegen moet met de studie der resultaten, ieder dus die tot het gros behoort, vindt het beste gevolg bij eene behandeling die een gemakkelijk overzien, en een gemakkelijk opnemen toelaat. Dit wordt al zeer weinig in acht genomen. Men geeft zich in den regel te weinig rekenschap van vermoedelijke geestelijke hoogte der lezers, vooral van die der lagere klassen. En voor deze vooral is het noodzakelijk. Er wordt veel verstandelijke ontwikkeling vereischt, om een eenigszins ingewikkeld betoog te volgen, om de verschillende deelen ervan uit elkaar te houden, om de geheele gedachte van den schrijver te kunnen reproduceeren. Een min of meer samenhangende aaneenschakeling van zeer kleine opstellen, die elk een schakel der redeketen afhandelen, is onzes inziens de beste vorm voor een volksgeschrift. De lezer wordt daardoor in staat gesteld, zijne gedachten telken male te bepalen bij één onderdeel, en de geheele inhoud wordt beter zijn eigendom.
Bovenstaande algemeene beschouwing was noodzakelijk om onzen indruk te verklaren dien het boekje van den Heer Stigter op ons maakte, dat volgens het voorbericht van Mr. B.H. Pekelharing de algemeene instemming verwierf van een Commissie door het Centr.-Bestuur van het A.N.W.-V. benoemd, en der algemeene vergadering van 28 Mei 1882. En uit volle overtuiging voegen we hieraan toe, dat 's Heeren Stigster's arbeid die instemming verdient. Het is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad te betreuren, dat het werkje nog zoo weinig gekend en besproken wordt, want het vele goede, dat het bevat, zou alsdan nut, veel nut stichten, en.... de leemten, die er naar ons oordeel in aan te wijzen zijn, aangevuld worden. Eenige kleine opmerkingen over den vorm zijn ons veroorloofd. Dat we de verdeeling in 68 kleine hoofdstukken (zooveel antwoorden bevat het) toejuichen, blijkt uit onze inleiding. Bovendien verkrijgt de indeeling door het vragen en antwoorden eenigermate het karakter van een dialoog, wat de aantrekkelijkheid der lectuur ten goede komt. Echter zouden wij den Heer Stigter gaarne een verdere indeeling in overweging geven voor eene eventueele nieuwe bewerking. De 68 vragen zijn van zeer uiteenloopende strekking, waardoor soms vragen op elkander volgen, die slechts in een verwijderd verband tot elkander staan. Ware het geheel over eenige gesprekken verdeeld, dan won het aan duidelijkheid. Als eene proeve geven we onderstaande verdeeling voor onze lezers, die, naar we hopen, niet geheel buiten de opvatting des schrijvers zal leggen.
Uit deze opsomming blijkt duidelijk hoe veelzijdig de inhoud van het boekje is. De vragen zijn voor het meeren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deel met talent gesteld (wat geen geringe verdienste is) en de antwoorden zakelijk en helder geschreven. Bij de aandachtige lezing der verschillende antwoorden, maakten we echter verschillende bedenkingen, die wij thans laten volgen, en die bijna alle ons vermoeden zullen wettigen, dat ook in dit werkje, de vrees voor de sociaal-democratie een minder gelukkige raadgeefster is geweest. Vraag 1. ‘De oppassende en arbeidzame werklieden, die kunnen zich steeds moeielijker een duurzaam bestaan verzekeren....‘ De niet-oppassende, de niet-arbeidzame dan? Waarom die onderscheiding? Hoevelen zijn er niet oppassend enz. tengevolge der bestaande en vroegere toestanden? Vraag 6. ‘De meer en meer doordringende machinale arbeid eischte minder bekwame en krachtige handen....’ Heeft de schrijver wel bedacht, toen hij voor behoefde, eischte schreef, hij tevens aanleiding gaf tot het vermoeden, dat de bezittende klasse ook alles moet aanwenden om de arbeidende klasse minder bekwaam te houden, zelfs temaken? Niet minder sterk wordt in de volgende antwoorden uitgedrukt, hoe alleen de winzucht der groote nijverheidsmannen, de werkende klasse steeds lager deed zinken, waar zij zelfs bestaande wettelijke bepalingen ter bescherming van den arbeider wisten op te heffen - en in antwoord 9 worden er de ‘wetgevende machten’ onvoorwaardelijk verantwoordelijk voor gesteld. In vraag 14 wordt echter als algemeene oorzaak opgegeven ‘het zwarte spook der concurrentie, dat ook de patroons dringt; daarom past geen haat tegen de patroons in het algemeen, maar behooren de zeer samengestelde maatschappelijke toestanden kalm en onbevooroordeeld te worden onderzocht, om daarna, allen als éen man op te staan en gewapend met een stalen volharding, onverzwakte toewijding, mannenmoed en noeste vlijt, al dien invloed uit te oefenen, welke het verzachten, of, zoo mogelijk, genezen van de wonden der maatschappij krachtig zal bevorderen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als de onvermoeide ‘vrager’ eens hierop antwoord had gekregen: Ja, Meneer, ik begrijp dat nu wel, maar... die concurrentie, drukt die niet alleen de kleine patroons? Zouden die heerschers in de groote nijverheid wel ooit geneigd zijn om ‘méé als een man op te staan?’ Wie slaat eigenlijk die ‘wonden’ in de maatschappij, als men toch den rijkdom zoo fabelachtig ziet toenemen? En als nu eens allen als een man opstaan, behalve zij, die hun voordeel trekken uit de toestanden: Wat hebben wij dan eigenlijk?.... In antwoord 17 worden de aanwending van den stoom en de daarmede gepaarde bloei der groote nijverheid, twee belangrijke verschijnselen genoemd. Zou het laatste niet in hoofdzaak het direct gevolg van het eerste zijn? In hetzelfde antwoord lezen wij dat: ‘de maatschappelijke voortbrenging zich meer regelt naar de eischen van het grillig krachtvertoon der rijken, waardoor overproductie (d.i. productie in de verkeerde richting) en crisis, d.i. storing in de nijverheid en den handel veroorzaakt worden.’ Niemand zal de juistheid daarvan ontkennen, maar als de ‘vrager’ nu eens had willen weten, hoe er ‘rijken’ zijn kunnen komen en waarom het aantal rijken vermindert en dat der armen vermeerdert en toch het nationaal vermogen toeneemt? In antwoord op vraag 18 wordt de zwakke zijde van het socialisme aangetoond. ‘De Socialisten’ -, staat er, hebben de groote verdienste het eerst en onafgebroken op de schaduwzijden van het hedendaagsche stelsel der vrije mededinging ten opzichte der verdeeling, te hebben gewezen. Als geneesmiddel daarvoor, bevelen zij hun stelsel aan.’ Hier begaat de schrijver een ernstigen misslag. Overal toch in zijn werkje, geeft hij zich veel moeite zijnen ‘vrager’ de zaken zoo duidelijk mogelijk te maken. Ook is het peil van zijn ‘vrager’ niet hoog gesteld. Hij heeft b.v. een bewijs noodig om de bewering van sommigen te weerleggen, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de loonen voldoende zijn.Ga naar voetnoot1) Welnu, geen enkele poging in het geheele werkje om dien vrager een begrip te geven welk ‘stelsel’ de socialisten dan wel hebben. Na op uitnemende wijze aangetoond te hebben, welke oorzaken een steeds onbillijker verdeeling van het maatschappelijk inkomen ten gevolge hebben, wordt in bedoeld antwoord het ‘stelsel’ veroordeeld, al tracht het eene betere verdeeling te verwezenlijken, omdat het maatschappelijk inkomen door het stelsel niet zou worden vermeerderd. Wij zouden vragen: Hoe is het stelsel dan, dat zoo zonderling werkt? Dan begrijp ik misschien de juistheid der veroordeeling. Op bl. 16 wordt ons als iets natuurlijks medegedeeld dat vele leden van het A.N.W.-V. ook voorstanders zijn van het Neo-Malthusianisme en op bl. 25 lezen we dat echte Christenzin een eigenschap is, die boven en vóór alles de volksvertegenwoordiger moet bezitten. - Waarom juist Christen-zin? Bij antwoord 31, wordt over de waarde-vermindering van het muntmateriaal gesproken, als een gevolg van de voortdurende voortbrenging van z.g. edele metalen..... Ons dunkt dat de schrijver op eene zeer belangrijke zaak verzuimd heeft te wijzen. Nl. deze, dat die ‘waarde-vermindering’ volstrekt niet evenredig is aan de absolute vermeerdering der hoeveelheid. Deze opmerking geldt niet zoozeer de stijging der prijzen van levensmiddelen enz. maar de veel belangrijker kwestie van de ongelijke verdeeling. Dit zou den schrijver echter gevoerd hebben tot de behandeling eener zaak, die om welke reden dan ook, de schrijver vermeden heeft aan te roeren. Hierover echter later. Antwoord 28 leert ons, dat ‘eene krachtige en ontwikkelde arbeidersbevolking de kans op grootere productie verhoogt.’ Volkomen juist. Maar nu stellen wij ons wederom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ‘vrager’ voor, die zich nog herinnert wat hij in antw. 6 vernomen heeft, dat nl. de machinale arbeid minder bekwame en krachtige handen eischte. Ons dunkt, dat hij de groote oorzaak zou willen ervaren van de schrille tegenstelling tusschen bovenstaande uitspraak van het gezond verstand en de bittere les der praktijk uit Antw. 6. Op bladzijde 75 vinden we weer gewag gemaakt van ‘goedgezinde’ werklieden, die te vergeefs werk zochten. Wat is een ‘niet goedgezind’ werkman dan? Waaraan herkent men die goede gezindheid. Onze ‘vrager’ moet, dunkt ons, vreemd opgehoord hebben bij dat woord, nadat het hem in antwoord 49 duidelijk is geworden, hoe de geheele geschiedenis door, al wat verworven werd, moest worden afgedwongen; dat in antwoord 56 de schrijver aanspoort tot het vormen van vereenigingen, en dan desnoods het Alg. Stemr. te eischen. Dat woord eischen kan tot onverbiddelijke consequenties voeren. In antwoord 58 is op eene duidelijke manier medegedeeld, dat de gunstige (?) toestand van Engeland's werkliedenbevolking te danken is aan beschermende wetsbepalingen, die der wetgevende macht niet eer werden afgedwongen, voor er volksberoeringen waren uitgebroken en de bevolking eene ‘dreigende’ houding aannam. ‘De fatsoenlijke, ijverige werkman’ zou het ‘medelijden’ opwekken van de ‘weldenken’, zoo lezen we op diezelfde pagina. Wij raden ieder aan het geschrift aandachtig door te lezen, en hij zal beter te weten komen, hoe de schrijver zelf over dat medelijden der weldenkenden moet denken. Het is een eigenaardige eigenschap van het boekje dat alleen de socialisten-vrees het ontsiert. We hebben er reeds hier en daar op gewezen. Het treedt volstrekt in eene bescherming van het ‘Socialistisch stelsel.’ Doch overal waar de consequentie der redeneering zou kunnen voeren tot schijnbaar socialistische stellingen, dan doemt het ‘roode spook’ op en we krijgen uitdrukkingen als de boven aangehaalde. Om zich hiervan te overtuigen leze men pag. 52. We laten de geschiedkundige voorstelling van den strijd der partijen in ons land voor rekening van den schrijver, maar waar blijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de objectiviteit, als hij het A.N.W.-V. (Voorzitter Heldt) noemt de echte patriotten met een vaderlandschen stempel en de partij van ‘R. v. A.’-mannen van allerlei emplooi, een Franschen nadruk, revolutionnairen met allerlei onpractische bespiegelingen’, terwijl nergens ook maar ééne van die bespiegelingen wordt gegeven, veel minder het onpractische er van aangetoond. En vlak achter die tirade, zegt de schrijver: ‘dat ook in ons vaderland steeds de wetten gemaakt worden in overeenstemming met de belangen der machthebbenden....’ Menig nadenkend arbeider-lezer, zal misschien op de gedachte komen, dat we dan ook nooit van de ‘machthebbenden’ verwachten kunnen, dat zij goedwillig een deel van hun macht zullen afstaan. Diezelfde lezer zou op bl. 50 ontdekken, dat het A.N.W.-V. eene progressieve inkomsten-belasting verlangt, waarbij b.v. een inkomen beneden ƒ 600 geheel vrij moest zijn, zelfs niet getroffen mocht worden door belastingen op de levensbehoeften. Bovendien wenscht het zelfs, dat de inkomsten boven ƒ 600 voortvloeiende uit het bezit, zwaarder zullen getroffen worden dan die uit den arbeid getrokken. Dan zou hij dunkt ons de volgende vragen kunnen doen: ‘Best, Meneer; het nut daarvan zie ik nu zeer goed in; maar in antwoord 20 vernam ik, dat het gemiddeld loon van de ambachtslieden hoogstens geschat kan worden op ƒ 9 's weeks = ƒ 450 per jaar. Volgens uw voorstel, vallen alle werklieden buiten de belastingen. Maar uit de artikelen van Dr. Bruinsma heb ik gelezen, wat groote som de werkman aan indirecte belastingen betaalt. U wil die, en terecht, ook afgeschaft zien; maar dan zouden de tegenwoordige machthebbenden, eigenlijk veel meer belastingen moeten betalen dan thans. Zou u heusch denken dat zulke gewichtige hervormingen verkregen zouden worden alleen uit ‘medelijden’ met den ‘ijverigen, goedgezinden en fatsoenlijken werkman’?’ Hóogst waarschijnlijk zou hij dienzelfden twijfel uitdrukken, als hij de krasse veroordeeling in antw. 53 gelezen heeft der huidige toestanden, waarin de arbeid letterlijk ‘vogelvrij’ is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misschien zelfs dat het slot van antw. 54 hem bij zich zelf doet zeggen: ‘Nu, Meneer, dat meent ge zelf niet!’ Men meene echter niet, dat we slechts aan te merken hadden; integendeel, zeer veel is er in de brochure, dat we met onverdeelde sympathie lazen. We willen ook daarop de aandacht vestigen. - Als de best geslaagde antwoorden beschouwen wij die, waarin over den Loonstandaard wordt gesproken, die over de grondrente, het nut van vereeniging en over de verschillende middelen en hervormingen; vooral van het coöperatie-stelsel en participatie-systeem wordt een zeer goed overzicht gegeven uit de dissertatie van Mr. de Witt Hamer. Voor Antw. 60 is het jammer dat de schrijver geen gewag heeft gemaakt van de hoogst merkwaardige instelling in Zwitserland; het Secretariaat van Arbeid nl. met een door den Staat bezoldigd maar door de werklieden-vereenigingen gekozen Arbeids-Secretaris. Nu hebben wij reeds eenige malen er op gezinspeeld, dat in één opzicht het geschrift niet beantwoordt aan de eischen in onze inleiding gesteld en door den auteur bevestigd in Antw. 30. De tegenzin welken de schrijver voedt tegen de S.D. politiek heeft hem, zooals we gezien hebben herhaalde malen bewogen, de wetten der logica te veronachtzamen. Dit zou nu op zich zelf slechts een vlek zijn geweest; maar wat ons erger dunkt, het heeft dezen schrijver er toe gebracht, om een hoogst belangrijk punt der soc. econ. wetenschap, geheel onbesproken te laten. We zeiden het reeds, het is de aard en de beteekenis van het kapitaal. Zijn lezers-arbeiders zullen er vermoedelijk niet licht toe komen, om in te zien, dat het woord kapitaal in zijne beide beteekenissen voortdurend door elkaar wordt gebruikt, kapitaal = betaalmiddel of kapitaal = de geheele schat van arbeidsmiddelen en arbeidsproductie. Zoo lezen we in antw. 16 dat de geldleeners van hun kapitaal interest trekken en eveneens, dat het inkomen van een volk bestaat uit alle ‘goederen’, die het elk jaar verkrijgt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zonder zijn kapitaal aan te tasten. Evenmin wordt er ergens op gewezen dat het kapitaal = geld volstrekt geen factor van den arbeid is. De factoren zijn toch het lichamelijk arbeidsvermogen, de geestelijke arbeid en de arbeidsmiddelen, zooals werktuigen, grond, gebouwen enz. Het geld is geen factor, is in onze huidige maatschappij hoogstens het koppelteeken tusschen de factoren. Vooral bij de hoofdstukken over het grondbezit komt dit gemis goed uit. Daar wordt over kapitaal-aanwending gesproken, waar wederom duidelijk bedoeld wordt het verschaffen van geld. Zuivere kapitaal-aanwending zou alleen gelegen zijn in het gebruik van betere werktuigen enz. Kortom, de kwestie van het kapitaal en, wat er nauw mede samenhangt, van het privaat-bezit, wordt niet in het minst toegelicht. Het maakte op ons geheel den indruk, alsof de schrijver de beschouwing niet wilde beginnen, omdat de logische voortzetting misschien tot minder anti-socialistische uitlatingen had geleid. Maar dat had hij moeten wagen; want deugt werkelijk het systeem der socialisten niet, dan kan het ook slechts bestreden worden door eene nauwkeurige studie van alles wat tot de Sociale Economie behoort. En dat is in de eerste plaats het kapitaal. Eene treffende bevestiging van onze meening levert de schrijver in eene der bijgevoegde opstellen over kapitaal-huur. (Kapitaal nù weer in den zin van geld). Daarin wordt aan het slot krachtig te velde getrokken tegen al de onoordeelkundige aanvallen op en valsche voorstellingen van het socialisme. Tevens wordt het criterium ervan duidelijk aangegeven dat nl. het recht op kapitaal-huur ontkent, maar.... de schrijver zegt er verder niets van, omdat hij alleen iets vertellen wìlde van die huur, zooals men haar thans kent. Na lezing van dat artikel, zou men zelfs kunnen gelooven, dat de schrijver de onbillijkheid van rente niet ontkent. Zoo is het ook overal. Nauwkeurig wordt uiteengezet, al wat er thans met het kapitaal gebeurt, maar geen spoor van hetgeen de wetenschap heeft geleerd omtrent datzelfde kapitaal. Men leze nu eens wat op pag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
110-112 gezegd wordt over de Staatschulden. Onze schrijver maakt het u dan duidelijk, hoe de vloek der Staatsschulden juist ligt in het rente-stelsel. Hij komt echter alleen tot de conclusie, dat de Staat geen ‘schulden’ moet maken. Er waren niet veel stappen meer noodig geweest, om tot eene andere conclusie te komen. Wij resumeeren het aangevoerde in een wensch, dat de schrijver bij eene eventueele herziening van zijn werkje, zich wete los te maken van de alles beheerschende neiging om à tort et à travers op de socialisten af te geven en het werkje aan te vullen met hetgeen er nog in ontbreekt, dan zal het reeds zoo lezenswaardige boekje belangrijk in gehalte toenemen. |
|