met korte schokken over de
zonnestralen, ze snijdend met weeke rondingen. Hij stuitte tegen de zoldering,
waar hij afviel in korte brokkeling, flitste in de hoeken, waaruit hij
neêrgleed in een breede laag, viel op den grond, waar hij voortbuitelde,
't stof opjagend in wilde dwarreling en kwam weêr terug tot haar,
opklimmend van onder, haar inwikkelend, inrollend, draaiend om haar heen,
botsend tegen nieuwe galmen, die zij in wilde schudding om zich heen strooide
uit het goud boven zich.
En 't goud van de klanken groezelde, 't werd doffer en
geheimzinniger van glans en de lach bromde voort als komend uit een diep
gewelf.
Maar op eens schoot hij uit in scherpe, witte, zilveren geluiden,
sloeg krijschend op in harde, gele schreeuwen, kraste langs de muren, streepte
in rechte, harde lijnen door de lucht. De lijnen schoven ineen, brokkelden af,
schoten door elkaâr, en 't was of een verward weefsel in de zaal hing,
onduidelijk door zenuwachtige dwarreling.
En midden uit die krieuweling van geluiden begon een wilde toon op
te stijgen, langzaam breeder wordend, donker klinkend, dwars door de ruwe
strepen, overgaande in scherpe tinten, de zwarte lijnen uiteendrijvend en alles
overweldigend in een grooten, rooden galm, zich uitzettend door de lucht, alles
bedekkend met een woeste, angstige bloedkleur, somber van helderheid.
Alsof ze schrok door de ruwe kleur, die zij geveegd had over alles
om haar, zakte de zangster ineen, met een doffen smak, in onregelmatige,
trillende beweging het stof opwerpend van den grond.
En terwijl zij door twee verpleegsters werd weggedragen, regenden
de stofjes langzaam neer over de gouden zonnestralen, die rustig hun rechte
bundels door de gekruiste raamroeden naar binnen schoven.
Toen sloot de professor de deur en begon zijn voordracht.
Hilversum, 10 Juli, '87.