De Nieuwe Gids. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
Een Boek over Spiritisme en Magnetisme. Door Dr. Frederik van Eeden.A.J. Riko, Humbug en Ernst. Dat de heer Riko niet best schrijven kan, wil ik hem toegeven. Maar hij moet niet zeggen dat hij geen ‘aanspraak’ maakt op letterkundige verdiensten. Het zou dwaasheid zijn een dik boek te schrijven, dat moet overtuigen en aan de kaak stellen, als men meende zijn woord niet behoorlijk te kunnen doen. Men ziet dan ook dadelijk, dat de schrijver het zoo niet bedoeld heeft. Hij wil heel graag goed schrijven, hij wil zelfs heel graag aardig zijn. In plaats van een nuchtere, kalme opsomming van feiten, hoort men door het geheele boek het luidruchtig gepraat van den schrijver, op een jovialen, famieljaren toon, lang van stof en vol uiën. De heer Riko is zóó grappig, dat hij een dominé meestal een ‘steek’ noemt. Als hij een vers gemaakt heeft, heet dat alleraardigst: ‘een rijtoer op den Pegasus.’ In dit genre is de schrijver een baas. De verkorte inhoudsopgave is precies een programma van Basch. Voor hij ter zake komt, vertelt de heer Riko bovendien zóó lang en zóó | |
[pagina 112]
| |
vaak wat hij zal gaan doen, welk een ongure corvée het is en welk een Augiasstal hij moet reinigen, dat men aan een kermis-Hercules denkt. Ik vind dit alles jammer, want ik wou graag dat het boek ons publiek kon overtuigen van den ernst van sommige onderzoekers en de deugdelijkheid van sommige waarnemingen. Behoefde de heer Riko wel zooveel grappen ten beste te geven om de menigte aan 't verstand te brengen, dat er veel bedriegerij en Humbug onder 't spiritisme doorloopt? - Och! dit weet men waarlijk wel. De jolige toon waarop de schrijver dit tooneel van menschelijke dwaasheden uitlegt als een kijkspelletje, heeft iets zeer hinderlijks, iets zeer onwetenschappelijks. Het meeste hoort in de psychiatrie thuis. Als een somnambule in haar slaap beweert een rond gat te zien, ‘iets als een groot oog,’ noemt de heer Riko dat geestiglijk een ‘alziend koeien-oog,’ en zegt dat het gezelschap aan dat gat ‘geen touw kon vastmaken’ Uit een krankzinnigen gesticht zou de heer Riko nog veel kostelijker grappen kunnen halen. Het ergste is echter dit. Na over den Humbug braaf gelachen te hebben, trekt de schrijver bij den ernst een zeer effen gezicht. De onpartijdige lezer ziet volstrekt niet in, dat dit van zelf spreekt. Wat ons de auteur met hoogen ernst omtrent de ‘astrale lichamen’ en den ‘aardsche bril’ van Dr. du Prel vertelt, lijkt zooals het wordt medegedeeld, volstrekt niet minder hersenschimmig en komiek dan de theoriën van mevr. Blavatsky en haar ‘Theosofische santenkraam.’ (blz. 61). Het schijnt volstrekt niet dwazer met deze laatste te verkondigen, dat ‘de wil bovenzinnelijke stof in beweging’ is, dan met Dr. du Prel te beweren dat ‘transcendentale psychologie als een exacte wetenschap kan worden gegrondvest,’ of dat ‘van het astrale lichaam de plastische vormingskracht uitgaat’ De heer Riko is zeer gedecideerd in zijn opinie. Wie du Prel's conclusiën ongerijmd durft vinden, noemt hij zoo goed als idioot (bl. 216). Het is twijfelachtig of onze auteur wel de rechte man is, | |
[pagina 113]
| |
zoo stellig gerijmd van ongerijmd te schiften. Ik heb een boekje van hem, in 1874 uitgekomen, Ga naar voetnoot1) waarin enormiteiten staan van die kracht, dat één enkele voldoende zou zijn om een auteur voor goed onmogelijk te maken. Daarin wordt b.v. verteld dat: ‘de geesten, door hun meerdere kennis der natuurwetten, in staat zijn de atomen van een vast lichaam zoo snel van elkander te scheiden, dat deze hun kracht van attractie niet verliezen en terstond weer aaneen komen, alsof er niets gebeurd ware, (blz. 107) - dat het materialiseeren der geesten niets is als het condenseeren van vloeistoffen, precies zooals de physica lucht kan ontbinden en weer materialiseeren. (blz. 101). Dat immers wel niemand zal bestrijden, dat vleesch en hout zich uit onweegbare stoffen vormen tot tast- en zichtbare dingen, dat de atomen door het levensbeginsel worden aangetrokken en gecondenseerd en meer zulke ijselijkheden. Het kan zijn, dat de geesten in de laatste dertien jaar den heer Riko íets van hun meerdere kennis der natuurwetenschappen hebben medegedeeld. Hij noemt het zooeven aangehaalde boekje niet bij zijn werken, - ik hoop dat hij er thans wel graag een streep door zou halen. Maar iemand, die zich eens aldus is te buiten gegaan, moet wel heel, heel voorzichtig wezen met het razen op geleerde heeren, op de domheden der officieele wetenschap en professorale blunders. De heer Riko toont heel goed te weten hoe het hoort. Zijn boek vloeit over van wijze lessen, zooals ik er eene boven dit stukje plaatste. Men moet voorzichtig zijn, sceptisch, niets verwerpen, maar ook niets aannemen, zonder degelijk onderzoek, nooit te gauw theorietjes maken, er niet dadelijk geesten bij halen, liever berusten in het onverklaarbare der feiten, dan zich overhaasten met den bouw van ingewikkelde systemen. Wie mijn vorig opstel in dit tijdschrift gelezen heeft, zal begrijpen hoe graag ik in dat schuitje met den schrijver wil | |
[pagina 114]
| |
meevaren. Maar hij valt er ieder oogenblik uit, en daarmee zijn geheele betoog in 't water. Het komt niet in mij op, de door den schrijver en door bekende geleerden waargenomen feiten te loochenen. Ik heb reeds vroeger gezegd hoe weinig neiging ik voel, aan zulk een ontzachlijke hoeveelheid kwade trouw te gelooven Ik heb de feiten zelf nimmer waargenomen, ik neem ze aan op psychologische waarschijnlijkheids-gronden. Maar moet ik nu daarom met die verschillende heeren meegaan in ‘bovenzinlijke werelden’, bevolkt met ‘astrale lichamen’, waarvan de werkelijkheid door Dr. du Prel volgens den heer Riko ‘als het ware duidelijk’ Ga naar voetnoot1) bewezen is? Dit schijnt mij als het ware onvoorzichtig. Derhalve zal ik door den heer Riko een ‘schreeuwer’ en ‘een halve idioot’ genoemd worden. Aan geesten moeten wij gelooven, als geen andere weg ter verklaring overblijft, zegt de schrijver. Ik heb daar niets tegen, maar waar haalt iemand den moed vandaan nu reeds te beweren, dat alle andere wegen door hem zijn beproefd en ontoegankelijk gebleken? In het zooeven aangehaalde enormiteitenboekje beschrijft de heer Riko de vertooningen van het medium Williams. Zijn bewondering, zijn enthousiasme, zijn stelligheid zijn daarbij onbegrensd. Hij beschrijft uitvoerig de geesten John en Katie, die zich herhaaldelijk zicht- en tastbaar manifesteerden. Het indrukwekkende portret van den geest John King versiert de uitgave. De verschijning van dezen verheven geest met zijn lichtende geestenlamp maakte, volgens den schrijver, zulk een onvergetelijken, bovenaardschen indruk, dat wie hem eenmaal gezien had, niet meer aan bedrog dacht. Bovendien waren alle denkbare maatregelen genomen, de meeste onderzoekers vertrouwde, schrandere lieden, de verklaringen steeds eenstemmig. De heer Riko noemt dit:‘onweersprekelijke daadzaken’ en bouwt er de zooeven besproken duizelingwekkende theorieën op. | |
[pagina 115]
| |
Nu! ieder kan thans weten, dat al het getoover met den geest John King één groote knoeiboel was, waarmêe honderden beetgenomen zijn. Het medium Williams is eenigen tijd later ontmaskerd en de heele geschiedenis hoort bij den Humbug van des heeren Riko's boek. Men kan haar daarin ook vinden, maar zonder vermelding van namen. Vreemd! dat in het hoofdstuk over ‘dolle enthousiasten’, waarmee de schrijver zoo danig den gek steekt, de naam Riko niet voorkomt. Mag men er dan de officieele geleerden wel zoo hard over vallen, dat zij vooreerst liever stil in het voorzichtige schuitje blijven zitten, omdat zij geen zin hebben in zoo 'n koud bad? Bij de bestrijding van het materialisme wordt het heelemaal gekheid. De lezers van dit tijdschrift kunnen weten dat ik geen kracht-en-stof-man ben. Maar was ik er een, ik zou bij het bezoek van zulk een tegenstander de vlag uitsteken. De heeren Buchner c.s. zouden er in groeien. Wie zoo rilt en siddert voor het negeeren van God en eeuwig leven, maakt al zijn beweringen verdacht. Alles bangigheid, zuilen ze zeggen Zola, de zondenbok van het literaire plebs, wordt er natuurlijk aan de haren bijgesleept. En eindelijk Voltaire, Renan, Comte en Heine als ‘eenige materialisten’ voor te stellen, dat doet de deur toe! Het spijt mij, maar ik acht de werkjes van den heer Riko al zeer ongeschikt om de vooroordeelen der officieele wetenschap weg te nemen, en de Hollandsche geleerden tot het onderzoek der feiten te bewegen. Doch, voor den onbevooroordeelden lezer, nog een paar opmerkingen. Het boek Humbug en Ernst bevat veel wetenswaardigs, - en sommige werken, die er in worden aanbevolen, zooals die van du Prel en Hellenbach, en de tijdschriften Sphinx en Light, staan veel hooger dan men uit den lof van den heer Riko zou opmaken. Ik ben het zeer stellig met den schrijver eens dat het werk van deze wijsgeeren in hooge mate onze waardeering en onze aandacht verdient. Men mag ze zoo sceptiseh beoordeelen als men wil, hen uit onwil ongelezen | |
[pagina 116]
| |
te laten acht ik voor een wetenschappelijk filosoof een ernstig vergrijp. Zeker, de feiten waarop het spiritisme is gebouwd, komen de officieele wetenschap binnen. En wel door de deur der moderne psychologie, door. het hypnotisme en de suggestie. Met veel nadruk zegt de heer Riko, dat de physiologen, die het hypnotisme met het magnetisme verwarren, jammerlijk dwalen. Welk een heerlijke gelegenheid voor hem, die dwaling duidelijk aan 't licht te brengen en een strenge scheiding tusschen het wetenschappelijk bestudeerde hypnotisme en het nog niet algemeen erkende magnetisme te maken. Daar gebeurt echter niets van. Integendeel, ik kan aantoonen dat de heer Riko, toen hij zijn boek schreef, niet wist wat onder hypnotisme verstaan wordt. Hij noemt de proeven van Hansen: magnetisch. Hij noemt Donato een magnetiseur, hij noemt den hypnotischen toestand van een somnambule ‘magnetische slaap’. Nu zijn juist de proeven van Hansen en Donato typische voorbeelden van hypnotisme en is de slaap der somnambulen het meest bekende beeld van echte hypnose. Op blz. 239 verhaalt de schrijver een geval, waarin hij een medium een geschriftmet zijn eigen naamteekening liet eindigen, door op stelligen toon te zeggen: ‘ik wil, dat die mededeeling met mijn naam geteekend worde’. Doch de heer Riko schijnt niet te bemerken, dat hij hier een voorbeeld van zuivere suggestie mededeelt. Juiste benaming is hier alles. Als al deze dingen tot een wetenschap zullen worden, dan moet er allereerst methode in gebracht worden. Er moet orde komen in de verwarde menigte feiten. Nu is ‘dierlijk magnetisme’ een door de wetenschap voorshands onbruikbaar verklaarde naam voor de gewoonlijk daarmee bedoelde feiten. Omdat zij te vaag is en te veel onderstelt, n.l. samenhang met electrisch magnetisme, fluida en krachten, waaromtrent men niets stelligs weet, of van wier noodzakelijk bestaan men niet overtuigd is. | |
[pagina 117]
| |
De naam hypnotisme neemt niets aan als één feit, het goed geconstateerde feit van den hypnotischen slaap, waartoe zoowel de toestand der somnambule als de trance van het medium behoort. Daaraan sluit zich het begrip suggestie: het suggereeren, het door woorden of aanwijzingen verwekken van ziels- en lichaamstoestanden, Ga naar voetnoot1) Onder deze rubrieken is reeds een groote menigte der ‘magnetisch’ genaamde feiten teruggebracht. Of er iets overschiet, dat alleen ‘magnetisch’ genoemd kan worden, is nog te bewijzen. Bijna alle genezingen aan het magnetisme toegeschreven, passen in het begrip: suggestie. Ik twijfel geen oogenblik aan de merkwaardige genezingen van den Haagschen magnetiseur Ragazzi, noch aan zijn goede trouw. Maar ik vermoed dat hij suggereert, niet magnetiseert, - dat wil zeggen, dat hij alleen op den wil zijner patiënten invloed uitoefent, en dat zijzelven door het geloof behouden worden. Dat een sterke inbeelding een vast geloof, meer is dan illusie, en zeer stellig ook lichamelijke kwalen kan verwekken en genezen, heb ik in mijn vorig opstel reeds aangetoond. Het is echter waarschijnlijk, dat als de heer Ragazzi en zijn patiënten beter wisten, hoe de genezingen tot stand komen, de kracht van den genezer verdwijnen zou. Tegen alle boekjes over ‘magnetische geneeswijzen’ moet ik dus nadrukkelijk waarschuwen, - omdat reeds uit hun titel blijkt dat de schrijvers niet op de hoogte zijn van den nieuwsten stand van zaken. Het meest bedenkelijke in het besproken werkje Humbug en Ernst vind ik den raad aan elken lezer gegeven, om magnetiseur te worden. Zulk een aansporing zou ik zelfs strafbaar gesteld willen zien. Is het niet minstens genomen onverant- | |
[pagina 118]
| |
woordelijk woordelijk, een geheimzinnig, dikwijls gevaarlijk wapen onder een verkeerden naam in handen der menigte te geven? Zou men na de stuitende, maar indrukwekkende vertooningen van Donato c.s. nog niet begrijpen, dat deze dingen geen onschadelijke aardigheden zijn en niet deugen tot nut en genoegen van Jan en Alleman? Maar als het geloot ons nu toch genezen kan, waarom zouden wij ons niet door het geloof laten genezen? - Doe het, gij die gelooven kunt. Ga naar het wrijf-boertje, naar den heer Ragazzi, naar de volgers van Hahneman, die met millioen maal verdunde geneesmiddelen werken. Het zal u helpen, als gij het gelooft. Stoor u niet aan den naam kwakzalverij. Homoëopathen zijn geen kwakzalvers, zeide, als ik wel heb, de heer Schimmelpenninck. Die is lid van de Tweede Kamer, dus die weet het. Bekommer u niet om de strafbaarheid. Als het om leven en gezondheid gaat, denkt men niet aan zulke dingen. Doodsnood breekt wetten op de geneeskunde. Bovendien zijn patiënten niet medeplichtig. Die komen slechts op de getuigenbank en dáár kan men naast Zijne Excellentie den Minister van Justitie zitten. Men kan op die plaats moeielijk beter gezelschap verlangen. Als die niet weet, wat een goed staatsburger doen en laten mag, - wie weet het dan?
Bussum, 22 Maart 87. |
|