De Nieuwe Gids. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 449]
| |
Indrukken van den Dag.Ontegenzeggelijk zijn wij een stap nader gebracht tot de Grondwetsherziening. Hoe men daarin het kiesrecht zal regelen, hangt volkomen in de lucht. Heemskerk stelt zoowel in de grondwet als in het voorloopig kiesreglement een gewijzigden census voor. De voorloopige kiezers zullen zijn alle meerderjarige Nederlanders, behalve de heeren die op kamers wonen en den werkman. De kleine burger en de kleine boer worden met het nu veroordeelde kiezerskorps ten strijde opgeroepen, in districten even willekeurig verdeeld als tot heden. Van eene poging tot proportioneele vertegenwoordiging nog geen sprake; zelfs niet door verdeeling der groote steden in districten. Evenmin eenig blijk van den wil om den werkman ter stembus te roepen. Wij haasten ons langzaam in Nederland. Heemskerk's definitief-kiesrecht-artikel heeft een ‘Verslag der gevoerde nieuwe overweging in de afdeelingen’ uitgelokt. Wie daaruit de meening der Kamer kan opmaken, is een man van niet gering doorzicht. Het schoone doel der regeering is, volgens dat staatsstuk: 1o. bij het nieuwe artikel den wetgever in de gelegenheid te stellen om de kiesbevoegdheid gelijken tred te doen houden | |
[pagina 450]
| |
met de ontwikkeling der natie; 2o. niet den weg te banen tot het zoogenaamd algemeen stemrecht. De vereeniging dier beide eischen berust op de stelling, dat de natie, zoolang de nieuwe grondwet gelden moet, niet den graad van ontwikkeling zal bereiken, die haar het algemeen stemrecht waardig maken zal. Hierover meent men te kunnen oordeelen. Maar - riep men onder het ‘voeren’ van ‘nieuwe’ overwegingen den heer Heemskerk toe - gij die vier maanden lang hebt gepeinsd over de uitvoering van ons compromis van 23 Juli, tot zelfs liberale kranten u met ongenade bedreigden - gij knap onder velen in het uitvoeren van liberale afspraakjes - gij maakt ons daar nu een artikel, onder welks werking zoowel een hooge census kan worden gesteld, als een zóo lage, dat het algemeen stemrecht feitelijk is bereikt. Slechts allemansstemrecht sluit gij uit. Wij die zoo aandrongen op vrijheid voor den wetgever, schrikken terug voor uwe gewaagde uitlegging onzer woorden. Geschiktheid eischt gij, verbonden met maatschappelijken welstand. Geschiktheid, een voor elke subjectieve opvatting vatbaar begrip; maatschappelijke welstand niet minder vaag, want daardoor sluit gij alleen hen uit, die van giften leven. Het waren schrandere ‘verscheidene leden’, die den toeleg van Heemskerk doorzagen; niet schrander genoeg echter, tenzij zij voor korten tijd hun licht onder de korenmaat zette'n, om eene betere oplossing aan de hand te doen. Niet onaardig merkten dan ook ‘andere leden’ op, dat de vraag zooals zij was gesteld, niet gemakkelijk was op te lossen. Dezen waren echter niet bevreesd. Ongerustheid zou dit artikel alleen dan mogen baren, als men den wetgever niet vertrouwde. En het compromis van 23 Juli gaat immers uit van de onderstelling, dat de wetgever de noodige wijsheid zal bezitten om zich van de beide aangeduide uitersten te onthouden. Wat verhindert nu deze wijze ‘andere leden’ zich aan te sluiten bij de ‘sommigen’ die tot kiezer willen maken ‘allen die de vereischten bezitten bij de kieswet te stellen’, of bij de ‘enkelen’ die kiesrecht willen toekennen aan hen, die | |
[pagina 451]
| |
niet door de wet er van zijn uitgesloten? Met dezen vereenigt hen het vertrouwen op den wetgever. De nieuwe grap van den heer Heemskerk heeft blijkbaar de heeren onthutst. Zij hadden in hem zoo groot vertrouwen. Als we het nu maar goed met hem afspreken, heette het dezen zomer, dan zal hij de formule wel vinden. Toen vond hij den gewenschten vorm niet, en hij zal dien niet vinden. Evenmin zullen zijne liberale vrienden er in slagen. Openlijk tot den census wederkeeren kunnen zij niet, zonder de hoogdravende verzekeringen van zoovele jaren aan het volk voor te stellen als ijdel gezwets. Misschien betreurt nu menigeen die openlijke veroordeeling van den census. Want men wil scheiding maken in het volk, en elke poging om een ander criterium te vinden loopt uit op een jammerlijk fiasco. Zoo ik mij omtrent den afloop dezer zaak aan eene voorspelling waagde, zou het deze zijn, dat men uit verlegenheid ten slotte den gewonen wetgever de vrije hand zal laten, onder stilzwijgende overeenkomst, dat bij het voorloopig kiesreglement het boezeroen en de pilo broek van den werkman uit de kiezersbent worden geweerd. Heemskerk helpt ze dien weg al op met zijn voor geen enkele groep aannemelijk artikel en zijn op den census berustend voorloopig kiesreglement. Hier wat geven, daar wat nemen: de werkman zal er ten slotte het loodje bij leggen, zelfs de gezetene van het soort. Voor langen tijd kan echter zoodanige regeling niet worden geduld. Is sterker aandrang noodig om de erkenning te bevorderen dat ook de arbeider belang heeft bij het maken van wetten, en dat dit belang hem recht geeft op het kiezen zijner vertegenwoordigers, dan zal ook die sterkere aandrang zich doen gevoelen. Mr. Kerdijk is tot het algemeen stemrecht bekeerd, omdat de heerschende klassen zijn tekortgeschoten in plichtsbetrachting. Zijne overtuiging is die van de groote meerderheid des volks. En het logisch gevolg van het bestaan dezer overtuiging is dat het volk deze heerschende klassen zal nopen tot abdicatie. Hoe eerder zij uit eigen beweging erkennen dat haar met uitsluiting van alle | |
[pagina 452]
| |
anderen gevoerde heerschappij behoort te eindigen, des te beter voor den vrede des lands.
Wij zijn een stap nader gebracht tot de grondwetsherziening. Vooral door de vorderingen die de strijd over het onderwijs-artikel heeft gemaakt. De heer Schaepman is voor den dag gekomen met een, van het standpunt zijner partij, zeer bescheiden eisch. Hij vraagt alleen, dat voor onvermogende kinderen aan iedere school de kosten zullen worden vergoed. De formule, gelegen tusschen het amendement van den heer De Beaufort en het laatste ultimatum der rechterzijde, ontleent reeds aan deze plaats hare bijzondere verdienste. Lezenswaardig is het, hoe blijkens het afdeelingsverslag den fetichisten der openbare school de schrik om het hart slaat. ‘In de practijk zal die vergoeding aan de bijzondere scholen een door niets gewettigd privilege verleenen. Op de ouders zal toch een zoodanige aandrang worden uitgeoefend om hunne kinderen naar deze scholen te zenden, dat het openbaar onderwijs, waarvoor de overheid geene propaganda kan maken, op vele plaatsen zal worden overvleugeld. Wil men aan bedeelden en onvermogenden het recht op kosteloos onderwijs waarborgen, zoo worde dit verstrekt in openbare scholen, zoo ingericht dat het onderwijs voor een ieder bruikbaar zij.’ Welk een volslagen gemis aan vertrouwen op de aantrekkelijkheid van het openbaar onderwijs spreekt uit dit woord. ‘De overheid kan geene propaganda maken.’ Volkomen juist; maar gij zelf, mijne heeren, kunt gij niet vrijelijk de openbare school verdedigen, zoowel als de pastoors en orthodoxe dominé's de hunne? Wij, die in zooveel van u verschillen, zullen met u zijn en, naar ik hoop, vooraan in den strijd. Want het ontbreekt ons niet aan liefde voor de openbare, godsdienstlooze school, al kunnen wij met hare kunstmatige bevoorrechting niet instemmen. | |
[pagina 453]
| |
‘Ook bedeelde en onvermogende ouders hebben recht op eerbiediging hunner overtuiging’, zegt de rechterzijde in het verslag. Het is de verdienste van den heer Schaepman, dat hij de eerbiediging in zoo geringe mate vordert, dat nimmer zoo goed als thans de weg tot een vergelijk was geopend. Deze indruk was ook in de Kamer merkbaar. Een liberaal lid gaf in de afdeelingen de billijkheid der voorgestelde regeling volmondig toe; een ander verklaarde dat hij zich er bij zou kunnen neerleggen als daardoor aan den strijd een einde werd gemaakt. Schaepman's voorstel heeft boven dat van De Beaufort en boven den wensch van hen die de gansche regeling aan den gewonen wetgever willen overlaten, het groote voordeel, dat het den schoolstrijd, díe wel niet spoedig geheel zal uitgevochten zijn, zeer beperkt in zijn omvang. De heer Fransen van de Putte sprak enkele dagen geleden in de Eerste Kamer de overtuiging uit ‘dat duizenden en duizenden landgenooten om andere dan politieke redenen niet tevreden zijn met de openbare school’. Eene openlijke erkenning van de zoolang met smaad overladen ‘gemoeds-bezwaren’ moet, nu zij van deze zijde komt, indruk maken. Niet minder Mr. Pijnappel's in dezelfde zitting uitgesproken critiek op het openbaar onderwijs, welke hem bracht tot de slotsom: ‘dat de staat in minder ruimen omvang dan tot dusver aan het onderwijs deelneme, en dat uit dien hoofde het voorschrift uit de grondwet kan verdwijnen dat de Staat verplicht is om overal voor onderwijs van overheidswege te zorgen’.
Er komt dus in het schijnbaar doode lichaam der grondwetsherziening eenige beweging. Het is te wenschen dat zij blijvend zij. Heemskerk zal wel voor alles te vinden zijn. Hij heeft geene vooroordeelen, zeide de heer van de Putte. | |
[pagina 454]
| |
De stilstand der wetgeving wordt gevaarlijk. Hoe men ook de socialisten uitmake voor opruiers, oproerkraaiers en wat men nog voor scheldwoorden uitvindt om zijne onbeholpenheid tegenover hen te verbergen, nog niemand heeft Quack's resumtie hunner grieven weerlegd. De arme slokkers van het Volkspark hebben in den Amsterdamschen professor een getuige gevonden, die niet te wraken is. Tusschen het klaaglied door hem aangeheven en de verwijtingen in het Volkspark tegen de bestaande maatschappelijke orde gericht, is een onderscheid van vorm, niet van wezen. De heer Kerdijk, of hij ook moge trachten in zijn eerste artikel in het Sociaal Weekblad de pil te vergulden, is feitelijk der Dritte im Bunde. Het onderscheid in toon is te verklaren door het verschil, dat het menu der middagmalen van deze heeren biedt met dat der Volksparkers. Het streven naar sociale hervorming is onwederstaanbaar aanstekelijk voor ieder die den eigenbaat zijner klasse of van zijn persoon heeft kunnen overwinnen. En hoe wordt dit streven begroet? Erkenning der grieven, tegemoetkoming vindt men in geschriften; autoritaire onderdrukking der klachten in daden. Men zet de leiders achter slot na vervolgingen die het rechtsgevoel kwetsen, hoezeer ook de vonnissen juridisch mogen te motiveeren zijn. De burgemeester van Amsterdam, wien de taak beschoren is, in zeer ernstige gevallen de uitdrukking te zijn van het gezag in den Staat, weigert eene deputatie van werkeloozen te ontvangen, die hem over hunne belangen wenscht te spreken. Hij noemt de socialisten de oorzaak van het Paling-oproer, in een rapport, dat voor die beschuldiging geen bewijs bevat, en dat in de verdediging van het beleid der politie bij den aanvang van die treurige gebeurtenissen menige belangrijke leemte ongevuld laat. Zou het niet juister zijn te zeggen, dat zoowel de revolutionnaire uitingen der socialisten als de prikkelbaarheid van het volk op dien Zondag, beide voorspruiten uit de groote | |
[pagina 455]
| |
oorzaak: de verwaarloozing van het volk door den wetgever. Gestrenge handhaving der wet zou door niemand worden gelaakt, als tegelijkertijd een streven zich openbaarde naar opheffing der scherpe tegenstellingen tusschen armoede en rijkdom, tusschen burgers met en burgers zonder stem in den Staat.
Deze tegenstellingen worden thans onder de oogen van het gansche volk gebracht door de openbaarmaking der verslagen van de Enquête-commissie. De meisjes op de waskaarsenfabriek, de kinderen op de drukkerijen, de na jaren van hard werk onverzorgde ouden en gebrekkigen, maken indruk. Men had het zich niet zoo voorgesteld. Ook de commissie niet. Men leest hier en daar uit de gesprekken met de getuigen de naïeve verwondering van deze heeren, die sedert langer of korter tijd worden geacht de Nederlandsche natie te vertegenwoordigen. De omstandigheden waaronder die natie leeft te leeren kennen, lag tot dusver niet op hunnen weg. Nu zij echter begonnen zijn gaat het met lust. Met al de kracht van zijn scherpzinnigen kop zoekt de president naar de waarheid. Er zit een rechter van instructie van niet geringe beteekenis in Mr. Verniers van der Loeff. Het mooist zijn de verhooren van hen die zelf aan het bevorderen van afkeurenswaardige toestanden zich schuldig maken. De rechter dringt door tot het diepst van hun weten. Daarentegen openbaren de verhooren der voor braaf gehoudenen menigwerf de behoefte aan een contradictoir debat der partijen. Den eersten dag was men wat onbillijk. Daar zat een ambtenaar op het arme-zondaars-bankje, die zeker geen hooge opvatting van zijn taak had getoond te bezitten. Hij kreeg standje op standje, omdat hij nooit naar den toestand in de fabrieken had omgekeken. Volkomen verdiend. Maar waren het deze heeren wel, die hem zoo hardhandig de ooren moch- | |
[pagina 456]
| |
ten wasschen? Niet alleen ambtenaren, ook kamerleden hebben plichten te vervullen jegens het volk. Men heeft verzuimd dezen inspecteur te vragen of door de Ministers van Binnenlandsche zaken ooit ernstig was aangedrongen op een nauwlettend toezicht. Oprechter dan die scherpe verwijten ware het geweest te zeggen: Zie, wij hebben beiden gezondigd, gij en wij; laten wij erkennen dat zoowel de Tweede Kamer als het geneeskundig staatstoezicht om alles gedacht hebben behalve om den fabrieksarbeider, en elkaar, over en weer, beterschap beloven. Of deze enquête eenige vrucht zal dragen, in den vorm van wettelijke bepalingen, valt nu, evenmin als vóór het bekend worden der verhooren, te zeggen. Er zijn zoovele dingen die de wetgevende macht sedert jaren heeft geweten, maar nooit verbeterd, dat enkele wetenschap niet de voorbode van daden kan geacht worden. Het is dan ook slechts van betrekkelijk belang, dat de Kamer dit alles weet; maar dat het volk de verhooren kan lezen, is een onwaardeerbaar voordeel. Het heeft nu voor zijne eischen eenige redenen aan te geven, waarvan men zich niet kan afmaken met een praatje. Daarom ben ik, meer dan vroeger, ingenomen met deze enquête, en als ik aan de Tweede Kamer eerbiediglijk een denkbeeld mag in overweging geven, stel ik haar voor, eene tweede commissie te benoemen, die even ijverig als deze zal onderzoeken wat en hoeveel de arbeider eet.
26 Januari 1887. Van de Klei. |
|