De Nieuwe Gids. Jaargang 2
(1887)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Het Hypnotisme en de Wonderen, door Dr. Frederik van Eeden.Ons menschengeslacht is op zijn ontwikkelingsweg al even lastig als het volk der Hebreëen onder Mozes. Aan kibbelen en murmureeren geen einde. En ieder oogenblik zit een troepje bij de pakken neer en zegt: ‘Zie zoo, wij zijn er! Dit is het beloofde land en een held die ons verder krijgt!’ Dat beloofde land, met de melk en honig van volkomen wijsheid en geluk, weet wat. Het is een eeuwige strijd: Zijn wij er? - Zijn wij er niet? - en een eeuwig geklaag: Komen wij er ooit? - en wanneer? Hoe jammer dat het menschenvolk niet reisvaardig kan blijven zonder dat verschiet. Dan zouden de achterblijvers niet razen tegen hen die verder willen en de voortrekkers zouden de ouden van dagen, die het reizen moede zijn, vreedzaam achterlaten in de opgeslagen tenten. Telkens als ik hoor van een secte, van een stelsel, van een ‘isme’, dan moet ik denken: daar zitten er weer eenigen en bouwen hunne huizen voor goed, wanend in het beloofde land te zijn. Steenen huizen deugen niet voor een trekkend volk, - steenen stelsels niet voor een ontwikkelend menschdom, - | |
[pagina 247]
| |
evenmin als onveranderlijke wetten voor een groeienden staat of een levende taal. Ieder individu heeft een eigen voorstelling van hetgeen is. Die voorstelling is goed als het individu er vrede mee heeft. De minst ontwikkelde patient wil van zijn dokter weten welke ziekte hij heeft. Het geeft niet of de medieus al zegt dat hij dat niet uit kan leggen. De lijder wil iets hooren van ‘kou’ of ‘zinkings’, iets dat in zijn voorstelling der pathologie past. Dan is hij tevreden, dan weet hij het. Voor den dokter beteekenen die woorden niets, omdat hij een heel andere voorstelling van de zaak heeft. Hij denkt aan catarrh, aan infectie, aan inflammatie. Dan weet hij het. Zijn voorstelling berust op meer waarnemingen; is heel wat uitgebreider en zamengestelder. Doch hij heeft geen reden het onmogelijk te noemen, dat zijn begrippen voor een andere voorstelling eenmaal even onvoldoende zullen zijn, als de leekenbegrippen thans voor de zijne Ga naar voetnoot1). Zoo de individuen, zoo de volken. De waarnemingen werden gegroepeerd tot een algemeene voorstelling van het bestaande. Hoe minder waarnemingen, des te moeielijker een samenhangend geheel. Voor de oudste volken schenen veel gebeurtenissen volkomen buiten het verband der gewone dagelijksche dingen te staan. Men wist er wat op en noemde het wonderen. Dat gaf óók bevrediging, - paste er iets niet in den gewonen samenhang van het zijnde, dan ging het bij de wonderen. Daar de mensch echter altijd verklaren, - dat is: ordenen - wil, kwam er ook orde in de wonderen: men schreef ze toe aan Goden en onbekende wezens. Zoo zijn er in de opvolgende tijden bij de verschillende volken verschillende stelsels van wonderen ontstaan. Niet omdat de waarnemingen zich op die wijze, in groepen, voordeden, maar omdat elk volk de waarneming pasklaar maakte voor een bepaald stelsel. | |
[pagina 248]
| |
In den voorkristelijken tijd heetten de toovenaars, sterrewichelaars, zieners, profeten, sibyllen, geinspireerd door demonen of goden - al naar de heerschende mythologie en de plaatselijke godheid. In den kristelijken tijd krijgen alle wonderen op eens een ander karakter, men hoort slechts van mirakelen van heiligen en martelaars, in plaats van sibyllen en magiërs heeft men ecstatische nonnen, heksen en duivelskunstenaars. De duivel heeft overal de hand in. Alles wordt in verband gebracht met de kristelijke mythologíe of met de half heidensche, half kristelijke wezens der volkssagen: elven, kabouters, nixen, feëen, witte vrouwen, schimmen en spoken. Met het groeien der positieve wetenschap, met het verslappen der kristelijke devotie, verliezen de wonderen hun religieus karakter. De duivel raakt op den achtergrond, de heksen verdwijnen en er komen somnambulen voor in de plaats. Na de ontdekking van het aard-magnetisme, wordt alles aan magnetisme toegeschreven - en er vormen zich vrij neutrale stelsels, mesmerisme, somnambulisme, spiritisme. Hoe kunstmatig, hoe tegenstrijdig deze systemen mogen zijn, het is duidelijk, dat zij allen op gelijksoortige waarnemingen berusten. Men mag ze allen verwerpen, men zou aan deze dwalingen nog de grootste toevoegen, door te zeggen dat er niet onder allen een realiteit school. In onzen tijd heeft een deel van het menschenvolk zich in een zeer onherbergzaam oord neergezet, luide roepende: Wij zijn er! het beloofde land! Dit beloofde land is zeer stoffig. Die er neerzitten beweren het heelal in een weegschaal en alle menschelijke wijsheid op de punt eens passers te hebben. Zeer verontwaardigd stuiven zij op als men aan de mogelijkheid twijfelt, met behulp van stof, kracht, mathesis en het Darwinisme al het bestaande voor eeuwig te doorgronden Ga naar voetnoot1). Deze menschen hebben groote dingen verricht - maar er | |
[pagina 249]
| |
is iets zeer onaangenaams in den trots waarmee zij spotten met ieder, die meent in een andere richting nog verder te kunnen komen, - en in de hoofdigheid waarmee zij ons willen dwingen hun stof te slikken. Hun leer - men zou het een hoogere-burgerschool-evangelie kunnen noemen - wil van spoken, godsdienst noch metafysica weten. Gij hebt 2 × 2 = 4, ziedaar de sleutel der wereld! Integralen en differentialen, fysica en psychologie, alles is variatie op dit thema. Gelooven is niet noodig, - behalve maar heel eventjes bij 't begin, aan 't begrip materie, maar daar zijt ge gauw doorheen, en het heelal is uw! Dit geloof heeft ook een duivel, evenals het kristelijke. Dat is het bovennatuurlijke. Hoe zij er aan komen, is moeielijk na te gaan. Maar zij zijn er zeer bang voor. Hun leer is echter, dat hij niet bestaan kan. Wie zooiets zegt, verkeert noodzakelijk in groot gevaar zich te vergissen, - want hij acht zich in staat, steunende op zijn eigen voorstelling, het bestaan van iets a priori te ontkennen. Hij is als een kind dat van den meester een leerboekje gekregen heeft, en als deze dan wat nieuws vertelt, tegen hem zegt: meester! wat u daar zegt is niet waar, want het staat niet in mijn boekje. Laat toch niemand denken dat hij in de hoogste klasse zit en dat er nog niet grooter jongens kunnen zijn, met heele andere boeken. Met alle wonderverhalen van vroeger of later tijd wordt nu op twee manieren door deze geloovigen gehandeld. Of zij beschouwen dezen als louter verzinsels, moedwillige leugens, opzettelijk bedrog of hoogstens zelfbedrog. Of zij trachten hen, naar het lievelings-denkbeeld der moderne Protestanten: ‘langs natuurlijken weg te verklaren.’ De eerste opvatting eischt zooveel wantrouwen, zooveel onwil en vooroordeel, dat een wederlegging nutteloos zou zijn. De tweede is zeer aannemelijk, behalve die ‘natuurlijke weg.’ Verklaren is het terugbrengen tot de eenvoudigste bekende voorstellingen. De natuurlijke weg beteekent hier: de voorstelling die op 't oogenblik bij de uitleggers bestaat. | |
[pagina 250]
| |
Wie van de feiten eischt dat ze daarin gewrongen worden, loopt gevaar ze te misvormen of te verwerpen. Nu is het zeer begrijpelijk, dat deze menschen een zekeren afkeer hebben van hetgeen geheel onverklaarbaar is of schijnt. Dat riekt naar den booze, naar het bovennatuurlijke. Degenen die daaraan niet twijfelen of ook maar dat geloof toelaten zijn hun vijanden, heeten bijgeloovig en belachelijk. Doch dezen tegenzin is, zooals te verwachten was, even als alle dogmatiek, een belemmering geweest van den voortgang der wetenschap, van de vermeerdering der positieve kennis. Het is de schuld van hen, die zich rationalisten noemen, dat er eerst zoo laat een licht is opgegaan over een menigte geheimzinnige feiten, over mirakelen, wonderdadige genezingen, magnetische en spirititische wonderen. Nog zijn er velen, die de laatste onderzoekingen omtrent het hypnotisme en de suggestie voor kinderachtig gebeuzel houden, beneden de waardigheid van een wetenschappelijk man. Ik kan hier geen beschouwing geven van alle resultaten dier onderzoekingen. Wie ingelicht wil zijn, verwijs ik naar het werkje van Dr. Culerre, een helder en volledig overzicht, in hoofdzaak voor eiken beschaafden lezer begrijpelijk Ga naar voetnoot1) Er is onweerlegbaar geconstateerd: het bestaan van een eigenaardigen geestestoestand, die kunstmatig kan worden veroorzaakt doch ook spontaan optreedt, waarin een persoon, het willoos werktuig van een ander, toegeeft aan elke impuls van buiten af, visioenen ziet en zelfs het geheele begrip van zijn persoonlijkheid verliest. Doch verder is de mogelijkheid bewezen, dat een persoon ook in gewonen wakenden toestand geheel en al beheerscht en bestuurd kan worden door suggestie, door het eenvoudig aan hem opdringen van het besef der meest buitengewone toestanden. Zoodat men hem met één woord of gebaar kan ver- | |
[pagina 251]
| |
lammen, verblinden, visioenen doen zien en zoo absoluut betooveren, als dit ooit van iemand verhaald of verzonnen is. Door suggestie verandert men een perzoon geheel, zijn wil, zijn persoonlijkheid, zijn herinnering, zijn zintuigen - en men doet hem in een wonderwereld leven, die zich uitstrekt zoover als de fantasie van den suggereerenden persoon maar kan reiken. Ik heb gezien hoe Dr. Debove, in het hospitaal St. Andral te Parijs, een volwassen man in gezonden wakenden toestand een glas water gaf met de bewering, dat het goede wijn was - en hoe die persoon het met smaak daarvoor opdronk. Hoe hij dien man zich liet branden aan een kouden, zilveren lepel. Hoe hij hem een boek gaf en zeide: ‘Het is vol wit papier,- blaas er eens op - nu is het vol plaatjes - nog eens: - nu is het vol portretten’; - en hoe de persoon in verbazing alles toestemde en zelfs de landschappen en portretten beschreef die niemand zag, behalve hij. Hoe Debove hem een geldstuk in de hand gaf en zeide: ‘als gij de hand opendoet, is het geldstuk weg’, - en hoe de man toen naar het geldstuk zocht en het niet voelde of zag, hoewel wij het allen op zijn hand zaggen liggen. ‘Zoo heb ik nog nooit zien goochelen’, zei de patient. - ‘Ik zal het nog mooier doen,’ antwoordde Debove, ‘sluit de oogen, - als gij ze open doet, heb ik geen hoofd meer.’ - De man opende de oogen en keek half angstig, half lachend naar den dokter. ‘Eh bien! - est-ce que je suis bien sans tête?’ vroeg deze. De man sloeg zich voor 't hoofd en kneep de oogen toe. ‘Décidément, je suis fou!’ - was al wat hij in zijn verbazing uitbracht. Wij moesten hem gelijk geven, dat Debove hier geen ‘escamoteur’, maar ‘un vrai magicien’ was. Toen het psychopathisch begrip ‘hallucinatie’ gevormd was, zeide Fischer: Mit dem Begriffe Hallucination gewaffnet, vermag uns keine übernatürliche Erscheinung meer in Erstaunen, kein Gespenst mehr in Schrecken setzen-’ Zou men niet meenen, thans - met de begrippen hallucinatie, hypnotisme, suggestie en hysterie gewapend, alle wonderen van hemel en aarde te kunnen staan? | |
[pagina 252]
| |
Vooreerst verbleeken de wonderdadige genezingen. Hysterie is een ziekte, die bijna alle andere ziekten kan nabootsen en wier verschijnselen op eenmaal spoorloos kunnen verdwijnen. Hysterische personen zijn het meest vatbaar voor suggestie en hypnotisme. Dus alle genezingen der magiërs, ziektebezweerders, exorcisten en duivelbanners, de heelende wonderen van Jezus en de apostelen, van de heiligen, van reliquiën, heilige plaatsen, gewijde wateren, - ook van de handopleggers, de strijkdokters, de magnetiseurs, zelfs van de homoeopathen kunnen tot hysterie en suggestie worden terug gebracht. Maar nog meer. De wonderhand in Belsatzar's paleis behoeft geen sprookje te zijn: - Belsatzar had een hallucinatie, en hij suggereerde bij een aantal van zijn hovelingen hetzelfde. Zoo het kruis van Constantijn. Op de mis te Bolsena zeide de Paus tot den jongen priester: ‘Zie! de hostie bloedt,’ - en de ongeloovige zag haar bloeden. De mededeeling, dat dezelfde verschijning van heiligen, geesten, duivels of spoken door veel personen tegelijk gezien is, behoeft ons niet meer te onthutsen - want de een suggereerde het visioen aan den ander. Doch dit alles is voorbarig en onwijsgeerig werk. Tot voor eenigen tijd was het de ‘natuurlijke weg,’ tot verklaring van Jezus' genezingen, hem als een vlug en handig operateur te beschouwen. In een Italiaansch drama wordt hij voorgesteld, met naalden gewapend, den blinden mensch behendiglijk van den staar opereerend. Wel spreekt Johannes niet van naalden, maar van speeksel en aarde, - doch Johannes heeft de zaak opgesierd. En toch, op dit oogenblik kan elk wetenschappelijk man gelooven, dat de evangelist in deze zaak waarheid sprak. Ik heb gezien, hoe men hysterische personen met een enkele vingerstreek het gezicht geheel ontnam en geheel teruggaf. Men ziet dus, dat men voorzichtig moet zijn met het plooien van feiten in een pas gemaakt stelsel. En dan, - het zou klinken, alsof men met onze nieuwste begrippen ook het laatste woord gezegd heeft. Alsof tegen- | |
[pagina 253]
| |
woordig elke candidaat in de medicijnen de Delfische Pythia van haar mystieke waardigheid kan berooven door te zeggen, dat zij eenvoudig een gehypnotiseerde hysterica was. Als er iets mystiek genoemd mag worden, is het het wezen van hysterie, hallucinatie en hypnotisme. De verklaringen van Brown-Sequard, Preijer, Rumpf, Heidenhain, Kaan en anderen zijn scherpzinnig, maar geheel onbevredigend. Aan het terugbrengen van alle feiten tot de eenvoudigstse physiologische voorstellingen kan zeker nog in lang niet gedacht worden. Nu weten wij het, zeide men voor honderd jaren, het is alles magnetisme. Neen! nu weten wij het heusch, zegt men thans, het is het hypnotisme en de suggestie. Zeker, wij weten het nu - maar wie vóór ons kwamen, wisten het ook. De profeet wist dat het Jahweh was, de Kerk wist dat het door den duivel kwam, de spiritisten weten dat het de afgestorvenen doen. Zij hebben het allen geweten, - en wie na ons komt zal het ook weten. Naar mijne meening moet de ontdekking van hypnotisme en suggestie aldus worden beschouwd. Als de groote en belangrijke vondst van een schat, die gevaar liep onder de negatien der rationalisten begraven te blijven. Zonder eenigen twijfel is de toestand teruggevonden en aan 't volle licht gebracht, die de oorsprong was van bijna alle wonderverhalen in de geschiedenis der menschen. In elke beschouwing van het hypnotisme vindt men vermeld, dat deze kunst zeer oud is en reeds bij de oude Indiërs en Egyptenaren werd toegepast. Ik zal nog in 't kort de overeenkomst aanduiden, die te vinden is tusschen het hypnotisme en de magische toestanden. Niet ieder is tot hypnotisme gedisponeerd, doch deze dispositie kan door oefening verkregen worden. En geen psychiater zou een beter middel kunnen noemen om den geest tot een dergelijken toestand voor te bereiden, dan de askese. De askese, de afzondering in boetedoening, zelfkwelling en overpeinzing was in bijna alle godsdiensten het middel om nader tot de godheid te komen en wonderen te verrichten. De askese vindt men bij Bramanen en Boeddhisten, bij de Egyp- | |
[pagina 254]
| |
tische priesters, de joodsche profeten, de kristelijke Anachoreten en monniken. Van de stichters der groote godsdiensten, van Zoroaster, Mohamed, Jezus verhaalt men, dat zij zich in eenzaamheid en overpeinzing voorbereiden tot hun taak. Het gewenschte gevolg der askese was de ecstase. Dan was de mensch in onmiddellijke gemeenschap met God, zag de heerlijkheden van een hooger leven en de verborgenheden der toekomst. Dat de ecstase tot de hypnotische verschijnselen behoort, is onmiskenbaar. Vooral duidelijk is dit bij het hypnotische meisje van Rieger. Ga naar voetnootl) De middelen om de ecstase kunstmatig te weeg te brengen, komen volkomen overeen met die waarmede men den hypnotischen toestand verwekt. Dit laatste geschiedt door de werking van zwakke, aanhoudende zintuigelijke prikkels zooals het strijken met de handen. (Passes magnetiques.) Door het tikken van een horloge in stilte of duisternis (Heidenhain). Door het laten fixeeren van een schitterend voorwerp (Braid.) Door het aanstaren (Brémaud), het slaan op een trommel of gong (Bernheim, e.a.) Zoo maakte de Egyptische priester zich helderziend door het staren op een droppel inkt of een spiegel. Zoo zette de Braman zich op de hielen, hield oogen en ooren dicht, tot het licht in hem werd en hij één werd met Brama. De Fakirs staarden op den punt van hun neus. De Derwischen herhalen duizendmalen achtereen het ‘Allah akbar’, - de kristelijke kloosterling telt uren lang zijn rozenkrans, tot de ecstase komt en hij visioenen ziet. De Laplanders verwekken profetische ecstasen door het slaan op een trom. De tooverspiegels, de bekers waaruit men kon waarzeggen, de stilte en de duisternis, die voorwaarden zijn van alle magie en van de spiritistische verschijningen, - al dit wijst op hetzelfde. De kwaker Tom Case bracht zijn discipelen in ecstase door | |
[pagina 255]
| |
hen strak aan te zien Ga naar voetnoot1). Zij begonnen te sidderen, vielen op den grond en kregen krampen. Deze krampen komen bij de meeste ecstasen voor - en zijn tevens echt hysterische verschijnselen. Ditzelfde geldt van de lichamelijke ongevoeligheid. Het was de ecstase, die de kristelijke martelaars ongevoelig maakte voor hun pijnen en Huss en Hieronymus liederen deed zingen op den brandstapel. De ecstatische Derwischen folteren zich op ongeloofelijke wijze, bij de religieuse secte der convulsionairs van St. Médard, lieten vrouwen zich door hun geestverwanten geesselen, kruisigen, de tong doorsteken onder teekenen van louter welbehagen. Deze zelfde ongevoeligheid kan de hypnotiseur bij zijn patient verwekken, - zij is zelfs een constant kenteeken van den lethargisch-hypnotischen toestand. De aanstekelijkheid van hysterische toestanden is ieder medicus bekend. Waar in een huisgezin eenige hysterische vrouwen bijeen wonen, ziet men dezelfde ziekteverschijnselen meestal bij allen de rondte doen. Op groote schaal komt dit bij de ecstasen voor, en er zijn vele epidemiën van dien aard bekend. Het verschrikkelijkste voorbeeld hiervan is wel de kinderkruistocht in 1212, toen 30,000 kinderen in profetische ecstase kwamen, visioenen zagen en uittogen om het heilige land te veroveren. Geen van hen is teruggekomen. Bij de Trembleurs, de Shakers, de Camisards in de Cevennen, de lijders aan springkoorts in Schotland, de Johannesdansers in de 14e eeuw bij het Tarantisme in Italie waren zoowel ecstase als convulsiën epidemisch. De bijbel zegt reeds dat zieners nieuwe zieners maken, en toen Saul de profeten ontmoette, profeteerde hij zelve. Er is geen verschijnsel te noemen, dat de magische ziels- | |
[pagina 256]
| |
toestand toestand en de religieuse ecstase wezenlijk van de hypnotische toestanden onderscheidt. Zoomin de visioenen als het profeteeren. Want onze hedendaagsche somnambulen profeteeren ook, zien in de verte, hebben het tweede gezicht en duiden kwalen en geneesmiddelen aan. Zij handelen zonder het te weten als alle magiers gedaan hebben. En ieder kan zich overtuigen dat het meestal volkomen eerlijke personen zijn, die in vast geloof aan hun wondermacht, door een handlanger gehypnotiseerd worden, en in dien hypnotischen toestand hun openbaringen doen. Nog een merkwaardige bizonderheid. Eén plekje van 't lichaam had bij alle magische toestanden een groote beteekenis - de streek onder het borstbeen en tusschen het kraakbeen der onderste ribben. Die plek was het, waarop de Bramanen hun aandacht moesten richten. In de hartkuil was het inwendige licht, daar was Brama's woning. Sommige Grieksche namen voor waarzeggers en bezetenen, bevatten het woord ‘maag’ in samenstelling Ga naar voetnoot1) De ecstatische monniken heetten ‘umbilicamini’, en bekend is het, dat de somnambulen het vermogen beweren te hebben, met de maagkuil te lezen. Nu heeft Heidenhain onlangs ontdekt, dat bij een gehypnotiseerde vrouw de woorden, die tegen datzelfde plekje van het lichaam gesproken of zelfs zeer zacht gefluisterd werden terstond werden nagezegd, terwijl luid roepen in de ooren zonder gevolg bleef. Met een trillende stemvork kon de plaats nauwkeurig worden bepaald, - zoodra deze voor het gedeelte van den buikwand kwam, waar de maag onmiddellijk onder ligt, bootste de vrouw het geluid van de stemvork terstond na. Deze en nog vele andere kenmerken bewijzen de echtheid van de gevonden schat. Wat is hare waarde? Dit vooreerst schijnt mij van groot belang. De schrikwek- | |
[pagina 257]
| |
kende hoeveelheid kwade trouw, die men in de menschen zou moeten veronderstellen, om het ontstaan hunner wonderverhalen te begrijpen, vermindert aanmerkelijk. Men kan nu gelooven aan de oprechtheid van magiers, van evangelisten, van geestenzieners, visionnairen, spiritisten en somnambulen. Het ontdekken van denzelfden toestand waarin deze verkeerden, is een beschamende les - eene waarschuwing voor allen die loochenen en ontkennen, wat bij hun weten onverklaarbaar is. Maar het geloof aan iemands goede trouw sluit niet het geloof aan zijn beweren in. Wat hebben wij te denken van hetgeen ons door de zieners is geopenbaard? Want bijna allen zeggen in betrekking te zijn geweest met de godheid, met het onzienlijke en het hiernamaals. Kan de hypnotische toestand licht geven in een reëele wereld, die buiten en boven ons bestaat? Nu zien wij, dat al deze openbaringen wisselen met het volk waarin de ziener leeft en de mythologie die bij dat volk heerscht. De ziener ziet wat hij verwacht te zien. De Egyptische priester zag het doodenrijk Amenthes met Osiris, de Bramaan zag Brama, de Boeddist Boeddah, Mozes Jaweh, de tempelslapers zagen Asklepias, en de katholieke visionnairs zien Jezus aan 't kruis, de H. Maagd, engelen en duivelen. De godheid vertoont zich niet aan wie haar niet kent. Mohamed zag evenmin de H. Maagd als de spiritisten Asklepias zien. De kerk erkende de heiligheid der ecstatici, die uitspraken deden overeenkomstig hun dogmatiek. Het overige was hekserij en werd aan den duivel toegeschreven. Hoe minder religieus de tijden worden des te minder religieus ook de visioenen. Swedenborg zag geesten, die niets met het kristendom uitstaande hadden, de jonge Richard Görwitz krijgt zijn mededeelingen van zwarte en witte mannetjes, die zich zijn goede geesten noemen, de heerlijkheden door de somnambulen gezien doen denken aan 2e rangs theater-decoratief: mooie tuinen, vol blinkende geesten met vleugels aan en kroonen op. Volgens onze hedendaagsche spiritisten zou het hiernamaals | |
[pagina 258]
| |
met al zijn spotgeesten meer op een dolhuis dan op een begeerlijk land der gelukzaligen gelijken. En wat zien de hypnotici eindelijk? - Alles - wat hun opgegeven wordt! Dit schijnt wel een bewijs, dat het alles inbeelding geweest is. Inbeelding is een gevaarlijk woord, met een geringschattenden klank en een ontzachelijke beteekenis. Hysterie is ook een ingebeelde ziekte en toch zal geen medicus die deze kent in alle verschrikkingen haar gering kunnen schatten. Komt het met uw begrip van inbeelding overeen, dat men zich iets kan inbeelden wat men zich niet denken of voorstellen kan? Dat gebeurt toch bij suggestie. Het is onmogelijk, wanneer men met beide oogen ziet, zich het gezichtsbeeld van één oog weg te denken. Ik heb nu Dr. Debove de volgende proef zien nemen. Hij streek een persoon over het linker oog en zeide: gij ziet niet meer met dat oog. Doch de patient, een vrij onontwikkelde vrouw, keek met open oogen rond en zeide: ‘Non! non! je vois parfaitement bien.’ Doch met behulp van een eenvoudige inrichting, in de oogheelkunde in gebruik om voorgewende blindheid aan één oog te beproeven, bleek het uit hare opgaven dat zij aan één oog volkomen blind was geworden, zonder het zich bewust te zijn. Ga naar voetnootl) Een ander persoon (op de kliniek van prof. Charcot) werd een stuk wit papier voorgehouden en gezegd, dat het een portret was van een goede bekende. De suggestie gelukte, zooals reeds meer was geschiedt, en de patient vertelde zelfs bijzonderheden van het denkbeeldige portret. Het wit papier werd op eenige meters afstand van de persoon neergezet en | |
[pagina 259]
| |
terwijl men dezen met iets anders bezighield, ongemerkt omgekeerd. Niemand zou zelfs van dichtbij aan het witte regelmatig vierkante papier de omkeering opgemerkt kunnen hebben, - men had daarom vooraf aan den achterkant een klein teeken tot herkenning gemaakt. Nauwelijks werd de aandacht der vrouw weder op het papier gevestigd, of zij zeide: ‘Het portret staat onderste boven.’ Hoe men de proef ook herhaalde, hoe men het papier ook keerde en wendde, steeds gaf de vrouw terstond den juisten stand van haar portret aan. Ik geef dit zonder commentaar, zooals het mij werd medegedeeld. Maar wat dunkt u van een inbeelding, die vastzit aan een stuk papier? En strookt het volgende met de gewone opvatting van inbeelding? Bij een vrouw in de kliniek van Charcot werd een stuk gewoon gegomd papier in den vorm van een pleister op het been gelegd en er bijgevoegd, dat het een sterke trekpleister was en zij dus des avonds wel een blaar zou hebben. Na 12 uren was inderdaad onder het gegomde papier een groote blaar ontstaan, volkomen overeenkomende met die door een spaansche vlieg veroorzaakt. En kan men tevreden zijn met te zeggen, dat de kruiswonden van de gestigmatiseerde Louise Lateau inbeelding waren? Het wantrouwen van de gestigmatiseerden is een van de treffendste voorbeelden van voorbarig ongeloof. Ik herinner mij spotprentjes in onze kranten op de ‘fàmeuse stigmatique’, die door ‘l'art chimique’ met behulp van rhodan-kalium en ijzerchlorid het bloeden zou hebben nagebootst. Thans is het bloeden uit handen en voeten, als een gevolg van de langdurige overpeinzing van Jezus' lijden een wetenschappelijk erkend feit - en zelfs onder den naam ‘ecstase met kruiswonden’ als nieuwe ziekte geboekt. Ga naar voetnoot1) Is er na het medegedeelde nog reden te twijfelen aan het geen Justinus Kerner van een vrouw verhaalt, die de blauwe plekken op den arm vertoonde, waar de hand van een geest | |
[pagina 260]
| |
haar had geknepen en roode vlekken op 't gelaat van de tranen, die de geest over haar had geschreid. Ga naar voetnoot1) Het gaat niet aan zich van het onverklaarbare af te maken met de uitspraak: ‘illusion ou feinte!’ Realiteit en illusie zijn niet zulke eenvoudige, scherp gescheiden begrippen, en er is maar eenige gevatheid noodig om vol te houden dat alle werkelijkheid inbeelding of alle inbeelding werkelijkheid is. Doch door de geheele menigte wonderverhalen worden wij nog niet gedwongen, één buiten de menschheid staande oorzaak aan te nemen, zooals de verhalers het willen. Wij zijn in staat alles als subjectieve verschijnselen op te vatten, afhankelijk van het individu. Zoo hoort men herhaaldelijk bij spookhistories en visoenen vermeld, dat de geesten ook zichtbaar waren als men de oogen sloot Ga naar voetnoot2) en de geluiden vernomen werden door stokdoove lieden. Doch al verwerpen wij de conclusies der verhalen, omdat het ons onmogelijk is te gelooven dat één zelfde macht de heidensche, kristelijke en mohamedaansche mythologie zou openbaren, om eindelijk, als ware zij kindsch geworden zich met kloppen en tafeldansen en de lafheden der spotgeesten te vermaken - toch is het ons even onmogelijk in de merkwaardige overeenstemming van de medegedeelde feiten niet een teeken van waarheid te zien. Onder deze feiten zijn er, die algemeen door de wetenschap geloochend worden, als strijdig met de bekende natuurwetten, - en die geheel buiten het begrip der inbeelding liggen. Hiertoe reken ik: de profetiën, het tweede gezicht, het zonder merkbare oorzaak bewegen van voorwerpen Ga naar voetnoot3) en de geestesgemeenschap op een afstand. | |
[pagina 261]
| |
Er hoort eenige moed toe openlijk te verklaren dat men deze dingen niet van te voren ontkend, maar ernstig overwogen en onderzocht wil zien. Maar men moet niet te gauw schrikken bij het woord bovennatuurlijk. Dat woord is ontstaan tegelijk met de positief wetenschappelijke methode, die natuurwetten zocht en wat daarin niet paste bovennatuurlijk noemde. Dat is gekheid. Past er iets niet in de wetten, dan ligt dat aan de wetten, niet aan de natuur. En zijn onze natuurwetten zoo volledig en onomstootelijk? Rust de theorie van het licht op iets meer dan een hypothese? En die van de electriciteit niet op nog iets minder? En hangt het alles niet aan de mystiek-filosofische hypothesen stof en kracht? En aan de nog mystieker begrippen tijd en ruimte? Mathesis is het eenige onveranderlijke in het gansche gebouw, maar van die abstractie alleen kan men ongelukkig geen systemen maken. Renan zegt het mirakel uit de historie te bannen, - niet uit naam eener filosofie, maar uit naam eener constante ervaring. ‘Nous ne disons pas ‘le miracle est impossible,’ nous disons: ‘Il n'y a pas eu jusqu'ici de miracle constaté.’ Nu komt het mij voor, dat het woord mirakel reeds een voorafgaande filosofische meening doet onderstellen. Een filosofie, die onze ervaringswetten als volledig en onveranderlijk aanneemt en tevens de mogelijkheid toelaat, die echter nog nooit geconstateerd kon worden, dat iets niet met die wetten strookt. Renan zou aan een wonder gelooven, zegt hij, wanneer herhaaldelijk voor de oogen van een aantal geleerden een cadaver tot het leven was teruggeroepen. Mij dunkt echten, dat in zoo'n geval de physiologen in plaats van hun ervaringswetten onveranderd te laten en er een mirakel naast te plaatsen, eerder hun wetten zouden wijzigen en er het gebeurde in opnemen. Voltaire kon niet gelooven dat men door aanraking van een grafsteen krampen en toevallen zou krijgen. Zoo iets achtte hij bovennatuurlijk, dus onmogelijk. Hij bespotte de arme Jansenisten die convulsies kregen bij het graf van den | |
[pagina 262]
| |
diaken Pâris, en insinueert dat zij het maar voorwendden. Ga naar voetnoot1) Thans zou hem die spot wellicht berouwen. Feiten, die Renan voor twintig jaren ‘surnaturels’ genoemd zou hebben, zijn thans werkelijk geconstateerd. Ga naar voetnoot2) Nu heetten zij waarschijnlijk niet meer bovennatuurlijk, - maar ik vraag, wanneer en waartoe dan die kwalificatie, die tevens een banvonnis uit de historie is? Ik heb vier hoofdzaken opgenoemd die in de wonderverhalen telkens terug keeren, doch geloochend worden omdat zij strijden tegen onze physische wetten en onze voorstelling van tijd en ruimte. Om mijn goedgeloovigheid te verdedigen, roep ik weder het hypnotisme te hulp. En ik kies uit de proefnemingen eene, waarin elk physicus en physioloog mij zal toegeven dat zijn wetten en voorstellingen met voeten worden getreden. In de Annales Medico-psychologiques van 1884 TmeIer vinden wij door Dr. Taquet vermeld, hoe een gehypnotiseerde vrouw een stuk wit carton, dat voor haar oogen werd vastgehouden als spiegel gebruikte. Niet alleen zag zij daarin haar eigen gelaat en de vlekken die daarop waren aangebracht, maar zij zag alles wat achter haar gebeurde, zij herkende personen, die zich achter haar vertoonden en beschreef de haar onbekenden tot in alle bizonderheden, ook las zij in den gewaanden spiegel letters, die boven haar hoofd werden gehouden en woorden, mits zij in spiegelschrift waren geschreven. Van al wat naast den spiegel gebeurde, al was het vlak voor haar oogen, zag zij niets. De mededeeler Dr. Taquet beschouwt dit feit als een buitengewone verscherping van het gezichtsvermogen. Doch mij schijnt het volstrekt onvereenigbaar met onze tegenwoordige physiologische voorstelling, dat de diffuus terug gekaatste | |
[pagina 263]
| |
lichtstralen van een wit blad karton ooit op het meest gevoelige netvlies een scherp beeld zouden vormen. Er zijn Thomassen die niets gelooven voor zij het zelve gezien hebben. Maar ik eisch van degenen die dit gelooven, dat zij niet alleen op grond der physische wetten, Schindler niet heeten liegen, als hij zegt geheel alleen door aanraking met een pen of boek, een tafel te hebben opgetild en bewogen. Ga naar voetnoot1) Schindler is een ernstig onderzoeker en een zeer geleerd man, die noch aan spiritisme noch aan eenig dogma hecht. Zijn theorie over de ‘Seelenpolarität’ mag zoo hol diepzinnig zijn als men van een Duitscher verwachten kan, - ik voor mij zie geen reden hem bij de mededeeling van de menigte dergelijke feiten voor bedrieger of bedrogene te houden. In de zonderlinge spookhistories van Kerner's Magicon komen de kinderachtigste geesten-theorieën voor, doch de mededeelingen van de feiten zelve, b.v. van het steenenwerpen Ga naar voetnoot2) in gesloten kamers, zijn zoo nauwgezet en treffend waarschijnlijk, dat het niet mogelijk is aan bedrog te denken. Ik erken dat tal van kwakzalvers en bedriegers het onderzoek bemoeilijkt hebben, maar niet dat herhaalde teleurstellingen den onderzoeker mogen afschrikken zoolang nog de.geringste kans overblijft de scherpzinnigheid en goede trouw van zooveel waarnemers in eer te herstellen. Heeft niet voor weinig jaren de heer Dubois van Amiëns in een rapport aan de Parijsche academie verklaard dat:‘les partisans du somnabulisme provoqué sont dupes ou complices.’? En zou het thans niet even onvoorzichtig zijn iets dergelijks van de spiritistische feiten te zeggen die door honderdduizenden worden erkend, alleen omdat hun theorie belachlijk en hun zaak door bedriegers bedorven is? Zoo is het met de profetieën, het tweede gezicht, de geestesgemeenschap op een afstand. | |
[pagina 264]
| |
Ook hier is de tastbare onwaarheid van vele profeten oorzaak geweest dat men de geheele zaak verwierp en bespotte. Doch is het niet zeer onpsychologisch, de herhaalde vermelding van deze dingen door alle eeuwen heen, ook van beschaafde en scherpzinnige volken, geheel aan toeval en bedrog toe te schrijven? Wat het tweede gezicht betreft, de verhalen daaromtrent zijn zoo algemeen, zoo gelijkluidend, zoo karakteristiek in hun optreden bij bepaalde volken, zooals b.v. de bewoners der Hebriden en Noorwegen - dat er geen reden is het vertrouwen er in te laten varen, vóór men ons heeft overtuigd dat het wezen van ruimte en tijd zulke dingen niet toelaat. Doch het dunkt mij veiliger eerst deze dingen te onderzoeken en daarna over het wezen van ruimte en tijd na te denken. Laat niemand zeggen dat dit niet tot de wetenschap behoort. Al wat gebeurt behoort tot de wetenschap. ‘Wo die Wissenschaft die Thatsachen leugnet, verleugnet sie ihren Beruf, das Wissen zu schaffen,’ zegt Schindler. ‘Jede Thatsache hat für den Naturforscher gleiche Geltung, und das unsichtbare Pochen muss fur ihn eben zo wichtig sein als der Stoffwechsel in der Pflanze.’ Het zijn wederom gehypnotiseerden, met name onze somnambulen, bij wie deze dingen voornamelijk heetten te gebeuren. Het liefst noemen zij zich ook Clairvoyanten. Ieder heeft wel in zijn omgeving hooren spreken van vooruit bepaalde sterfuren, verschijningen van verre verwanten, die later bleken op hetzelfde uur gestorven te zijn, treffende voorgevoelens en dergelijke. De personen bij wie dit heet voor te komen hebben meestal een duidelijk hysterische of hypnotische dispositie. De twijfel hieraan is zeer begrijpelijk. De medische kunst, waarop de clairvoyanten zich laten voorstaan, is meestal erbarmelijk. In den tijd van Dr. Kerner was het nog te vergeven dat hij de door somnambulen aangeduide middelen getrouw naschreef, een medicus van onze dagen maakt zich ernstig boos als hij van hun kwakzalverspoespas hoort. Dit bewijst | |
[pagina 265]
| |
echter volstrekt niet dat zij moedwillige bedriegers zijn - zooals men vroeger dacht. Alleen dat onkundigen zonder tusschenkomst geen positieve kennis van geneesmiddelen ontvangen. Na de ontdekking van het hypnotisme beschouwt men hen als volkomen eerlijke personen, die onder den suggereerenden invloed van het vaste geloof aan hun wonderkracht in hypnotischen toestand recepten samenstellen naar hun eigen geringe wetenschap. Wat hun profetieën betreft, ook dit is suggestie, zegt men. De somnambule voorspelt dat zij op een bepaald uur van een bepaalden dag krampen zal krijgen. Dit gebeurt, ook al is zij haar voorspelling in wakenden toestand geheel vergeten. Doch wanneer men de somnambule suggereert, dat beteekent: haar nadrukkelijk zegt, dat zij dan en dan krampen zal krijgen, dan gebeurt het óók. Hoe onverklaarbaar dit zij, het profetische is er af, de toekomst is niet gezien, maar gemaakt. Zoo verhaalt Culerre van een persoon, die voorspelde dat hij op een bepaalden dag krankzinnig zou worden, maar één ding vergat, dat namelijk den volgenden dag een spoortrein zijn hoofd zou verbrijzelen. De krankzinnigheid zou ongetwijfeld op den bepaalden dag gekomen zijn, had hij zijn hoofd maar behouden. Deze uitlegging is zeer aannemelijk, doch niet voldoende. Aangenomen dat men zelfs iemand kan doen sterven, door hem met stelligheid een bepaald doodsuur te voorspellen, dan blijft er nog veel over dat in deze voorstelling niet past. Zoo vertelde Richard Görwitz, de jonge hypnoticus, wiens geschiedenis zeer nauwkeurig zonder uitlegging of kommentaar door zijn broeder is medegedeeld Ga naar voetnoot1), aan personen uit zijn omgeving, dat hen dien dag een of andere verrassing wachtte, dat zij een brief zouden vinden en dergelijke bizonderheden, die steeds bevestigd werden gevonden. Zoo vertelde hij wat er in alle vertrekken van het huis gebeurde en wat goede bekenden van hem in de stad op 't oogenblik deden; ook dit kwam altijd uit. | |
[pagina 266]
| |
Al hoorde men deze dingen niet van alle somnambulen telkens weer, dan zou ik toch reeds door de tint van waarschijnlijkheid van dit geheele verhaal overtuigd zijn. Het is alles uiterst eenvoudig, de mededeelingen van den jongen betroffen zeer alledaagsche dingen, volstrekt niet zooals iemand met een sterke zucht naar het miraculeuse ze zou verzinnen. En alle vermelde bizonderheden van den toestand komen treffend nauwkeurig met de later ontdekte hypnotische verschijnselen overeen. Richard vertelt dat hij zijne mededeelingen van een zwart en een wit mannetje kreeg, die naast zijn bed stonden. In de psychiatrie is zulk een toestand zeer goed bekend, en wordt als een splitsing van de persoonlijkheid beschouwd, - analoog aan hetgeen wij allen in onze droomen ondervinden, als wij gedachten van anderen meenen te hooren die toch in eigen hoofd zijn ontstaan. De meeste somnambulen hebben zulk een geest, die hun openbaringen doet. Wij kunnen dit grif aannemen, zonder daarom te gelooven dat die geesten voor ons bestaan. Des te meer betwijfel ik het, dat tusschen al die geloofwaardige dingen alleen dat zien van verleden, toekomstige en verwijderde gebeurtenissen gelogen is. Want men moet bedenken dat voor den mededeeler die in 1837 schreef, het een even wonderbaarlijk moet schijnen als het ander. Een hoofdstuk van de geschiedenis van hypnotisme en suggestie, dat velen, o.a. ook Dr. Culerre, er gaarne uit wilden lichten, is de ‘suggestion mentale’. Hiermeê wordt de geestesgemeenschap tusschen verschillende personen bedoeld, zonder eenige zintuigelijke mededeeling. Het sterkste voorbeeld hiervan verhaalt men van de Indische Yogui's, die op vele mijlen afstands, met elkaâr in voortdurende gemeenschap van gedachten leefden. Ga naar voetnoot1) Thans hoort men er in het gewone | |
[pagina 267]
| |
leven nu en dan berichten van; in Engeland bestaan gezelschapsspelen die op niets anders berusten. Er is reeds veel over geschreven - doch even als bij het spiritisme hebben goochelaars, als Cumberland b.v. de aandacht van deze zaak afgeleid. Een ernstig en gemoedelijk Duitscher, de bekende Zschokke, heeft ons Ga naar voetnoot1) nauwkeurig zijn vermogen beschreven om den levensloop van personen die hij voor 't eerst ontmoette op eens, als in een visioen, voor zich te zien. Dit gezicht trok hem voorbij en hij verdiepte er zich in totdat hij de tegenover hem zittende persoon niet meer zag. Lang had hij dit voor fantasiën gehouden, zegt hij, totdat hij zich eens bizonderheden liet ontvallen omtrent het leven van iemand dien hij nooit te voren gekend had. Het bleek tot zijn eigen groote verbazing, dat dit overeenkwam met de werkelijkheid. Hij was zooals dit meestal bij dergelijke personen voorkomt schuw met zijn gave, en sprak er niet gaarne over. ‘Kein Wort mehr’ eindigt hij, ‘über die sonderbare Sehergabe, welche mir wie ich fest versichern kann, in keinem Falle von Nutzen war.’ Wie met eenige karakterkennis en zonder vooroordeelen deze beschrijving leest, zal mij toegeven dat het ontmaskeren van honderd bedriegers niet genoeg is om dezen enkelen verhaler tot leugenaar te verklaren. Met Dr. Culerre acht ik het onraadzaam terstond als Claude Perronet, theorieën te gaan maken voor deze nog nauwelijks geconstateerde feiten. Maar ik moet opkomen tegen de aanmatiging waarmee hij dit alles a priori ‘erreur’ en ‘illusions mystiques’ noemt. Het hypnotisme waar Culerre bij zweert is ook zoo genoemd. Tallooze voorbeelden van hypnose en suggestie die hij mededeelt, en zelfs zeer bekende physiologische ervaringen, de heriditeit en het atavisme bijvoorbeeld, zijn niet minder onverklaarbaar en stellig even natuurlijk of bovennatuurlijk als de clairvoyance of het dachtenlezen. | |
[pagina 268]
| |
Toen de electriciteitsleer in haar kindsheid was, lachte men om het knoeien met vossestaarten, glasplaten en zwavelbollen, en dacht niet dat uit die onsamenhangende wonderen, uit die onbeduidende vonkjes en dat mystieke springen van papiersnippers, eens een groot en prachtig gebouw zou verrijzen, dat al rust het op nevelen, toch reeds onze voorstelling der geheele georganiseerde en doode wèreld heeft veranderd. Zoo hebben de onderzoekingen omtrent hypnotisme het eerste begin van samenhang gebracht in een heirleger van verwarde, raadselachtige, overdreven of geloochende waarnemingen. Doch dichter nog zijn hier de nevelen en het is niet geraden nu reeds aan te geven, wat daar al of niet uit zal opdagen. Het is vooral om hen die roepen: wij zijn er! - dat ik wijs op het meest onverklaarbare. Zooals men zal wijzen op de ergste onrechtvaardigheden van een wet, die sommigen voor volmaakt houden. Want wee den staat die zijn wetten laat gaan vóór het volk, en wee de wetenschap die zijn leer wil stellen boven de natuur. Het is niet uit een neiging tot het mystieke, tot het griezelige, dat ik deze dingen gezegd heb, noch uit verlangen naar een beter leven hiernamaals. Er zijn er die lachen als men wijsheid wil zoeken bij de inbeeldingen van hysterische vrouwen, - die de begrippen hysterie en ziekelijkheid als dooddoeners gebruiken. Onze eeuw is zeer bang voor ziekelijkheid. Het is niet waar, dat zenuwlijden een kenmerk is onzer dagen, en onze nevrose lijkt kinderwerk bij de geweldige exaltatiën van oudheid en middeneeuwen. Er zijn er, die de kristelijke kerk verachten omdat zij door zenuwlijders is gesticht en gesteund. Die het jammer vinden, dat men Mozes, Zoroaster, Mohamed, Paulus, Frans van Assisi en de Maagd van Orleans geen broomkali gegeven heeft. De heiligheid der profeten is verdwenen, en onze sibyllen leven op bovenkamertjes in achterbuurten en ontvangen steelsche bezoeken van burgerlui die beweren er | |
[pagina 269]
| |
eigenlijk niet aan te gelooven. Onze eeuw is zeer nuchter en welbezonnen. Doch uit louter minachting voor hysterie en mysticisme, kon de bezonnenheid wel eens bekrompenheid worden. En ik heb dit ook gezegd omdat het niet goed zou zijn, voor de waardigheid onzer wetenschap, als men haar kon verwijten, liever niet over sommige zaken te spreken, omdat zij er eigenlijk meê verlegen is.
Bussum, November 1886. |
|