‘Dat is een aap!’ zeide een zoöloog die er langs
kwam. ‘Pas op, het kon nog wel een mensch worden.’
‘Hoe dwaas!’ zeide de rijke man, doch hij was toch lang
niet gerust.
En de wijsgeer kwam weer en zeide:
‘Waarlijk! het hok wordt te klein. Gij moet er iets aan doen.
Pas op als het beest losbreekt! - dat zou noodlottig zijn!’
Toen zei de zoon van den wijsgeer, die geluisterd had:
‘Zeker, mijn vader heeft gelijk. Het zal losbreken. Het komt
er uit! er uit!’
En hij begon aan de spijlen van het hok te trekken en het beest te
sarren, zoodat het brulde en de tanden liet zien.
‘Ziet ge wel! - het wil er uit!’
‘Gekheid!’ zeide de rijke man, doch hij was heel bleek.
‘Het hok is sterk!’
‘Neen! neen! het is oud,’ zei de jonge man en brak een
spijl van het hok weg. ‘Als het beest wil .... zie maar!’
‘Gij moet een grooter hok maken,’ zei de wijsgeer.
‘Gij moet het beest dresseeren en laten rondloopen. Dan wordt
het een mensch!’ zei de zoöloog.
‘Gekheid,’ antwoordde de rijke man en hij gaf het beest
klontjes suiker en zeide: ‘zoet beestje! lief beestje!’
Maar het beest liet de tanden zien en schudde aan de spijlen, want
het was gesard.
Toen bond de rijke man met wollen draadjes de spijlen van het hok
vaster en plakte couranten voor de openingen.
‘Dat helpt niet,’ zei de wijsgeer.
Doch zijn zoon begon te schreeuwen: ‘Pas op! Pas op! het beest
zal er uit komen! - Kijk maar! ksst! pak ze! pak ze! pak ze! - Het is te groot!
het heeft recht om er uit te komen.’
‘Voorzichtig!’ - zei de wijsgeer. ‘Zoudt gij
willen dat het er uit kwam? - Het zou ons immers verscheuren.’
‘Neen! ik wil het niet, volstrekt niet,’ zei de knaap.
‘Maar het zal toch gebeuren! zie maar! Ksst! ksst! - het heeft honger, en
het zal u verscheuren, rijke man, het is alles