tot tijd kwam het heesche roepen van een melkventer: ‘latte!
latte!’ die stilte storen. Het kwam van heel ver, als de schreeuw van een
drenkeling, een schreeuw met den mond vol water. Of hier en daar gleed een
half, kort woord, uitgaande van een bedekten mond, grommelend en bijna
onverstaanbaar: ‘koud, koud vandaag!’ dan was alles weer stil en
hoorde men alleen het gezuig en gekluts van schoenen in de modder.
Maar op het plein
San Marco vierde de sneeuw feest in de groote stilte.
Het was daar een jagen en woelen van witte vlokken, als een razende dans van
bezetenen op de wilde maat des winds, die schuins van boven vrij in de
vierkante ruimte viel. En zijn forsche slag joeg de dolle vlokken voor zich
uit, en brokte ze tot glinsterende schubben, tot fijn stuivend poeder, dat heel
de sneeuw één rag van dunne, draaiende draden scheen, een groot
doorzichtig weefwerk met witte verdiksels van plooien en krooken, wapperend op
de richting van zijn adem. En achter die wriemeling waren de strakgelijnde
gebouwen, links en rechts, als onbelijnde massa's, en de kolonnade's als
donkere holen aan hun voet.
En de sneeuw heerschte overal.
De Riva di Schiavoni, die zich in segmentlijn buigt om de zee,
verlengde en verbreedde zich met het ebbende water, en water en lucht, alles
smolt weg in dien trillenden chaos, alles werd meêgesleurd in dat dolle
winterbacchanaal: sneeuw, witte sneeuw overal en bleekgrijze schijnsels van
huizen, schepen, gondels, lantarens en palen, met bevende omtrekken, achter de
in den val elkander kruisende vlokken.
Alleen aan den huizenkant, dáár, sloop een vuile, gore
streep langzaam voort, woelend over bruggen en stoepen, bevolkt met schimmen
van menschen en opgestoken regenschermen, levend en bewegend als een levende
slang. Dan, op den hoek gekomen, die het plein San Marco maakt met de Riva di
Schiavoni, kromde hij om het oude paleis der Doge's en spleet zich honderd
passen verder in twee dunne strepen.
En uit die slang rees als een groote adem, een geluid zonder