Mijn liefje, wat wil je nog méér, meende P.P. te kunnen opmerken.
Ach ja, en het was zoo jammer, dat ik mijn dierbaren vriend dat blad uit de handen nam, en zoodoende de rake woorden las, die de heer F. S(arneel) als opmerking hierachter liet volgen:
‘Aangezien de bezitters van de acte L.O. ook Nederlandse Staatsburgers zijn, mogen wij de veronderstelling wagen dat minister Steenberghe bij zijn pleidooi voor een “zoo groot mogelijke werkgelegenheid” ook aan de z.g. “kwekelingen met acte” en de werkloze onderwijzers in het algemeen gedacht heeft en deze groep van mensen niet uitsluit van gelegenheid tot werk, waarnaar bij hen trouwens niet eens lang gezocht hoeft te worden.
En aangezien goed onderwijs hier te lande allereerst verbetering der leerlingenschaal veronderstelt, mogen wij vertrouwen, dat deze weerbare minister zijn volle invloed zal aanwenden om in de schoot der Regeering het uur van die verbetering op een zeer nabije datum te helpen doen bepalen. De consequentie van zijn in de Kamer geuite opvatting laat niet anders toe.’
Ik vroeg Pietje P. wat hij van deze woorden meende. ‘Ja’, sprak P.P. - ‘dát is nou weer iets van een schoolmeester! Wel verdraaid; de Minister spreekt toch alleen maar van werkgelegenheid; en die is er toch genoeg. Dat er overbevolkte klassen zijn omdat een heele massa L.O.-acte-bezitters niet in die werkgelegenheid worden binnengelaten, dàt is een heel andere kwestie. En wat wil je - de kweekelingen-met-acte mogen zelfs ook werken; precies even veel als een gewoon onderwijzer. Dat ze met een hongerfooitje naar huis gestuurd worden, dááarvan spreekt deze excellente man immers niet.’
‘Accoord, P.P., zoover heb je gelijk. Maar ik blader hier eens verder, en zie op blz. 364 en 365 een stukje, dat ook wel interessant is. Het gaat over een onderwijzeres, die een meisje eenigen tijd op de knie liet zitten (ook ik heb die misdaad wel eens uitgehaald, barbaar dat ik ben), en die deswege met den rechter in aanraking kwam. Tot een veroordeeling toe.
Zie je, hoort dat ook bij een goede opvoeding, dat het kind zoo ongeveer de baas is. Dat een kind, als het een draai om de ooren krijgt, weet te vertellen, dat vader wel eens naar de politie zal gaan. Dito als het op de knieën gezet wordt.’