De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1018]
| |
Ingezonden stukVan oudsher neemt ‘De Nieuwe Gids’ altijd zooveel mogelijk het standpunt van ‘hoor en wederhoor’ in. Ook dan, wanneer derden protesteeren tegen meeningen der redactie of van hare medewerkers. Dit standpunt lijkt ons een elementairen eisch van literair en journalistiek fatsoen. Wij blijven er aan trouw, ofschoon het bij vele bladen en periodieken meer en meer in ongenade raakt, en ofschoon, al sedert de oprichting anno 1885 van dit tijdschrift, men in andere periodieken veelal niet dezelfde hoffelijkheid jegens ons in acht neemt. Wij zien geen grond, om het slechte voorbeeld van anderen te volgen. Dienovereenkomstig hebben wij dan ook anno 1936 het protest van Mr. L.E. Visser, destijds vice-praesident, thans praesident, van den Hoogen Raad der Nederlanden, tegen zekere uitlatingen van onzen toenmaligen medewerker Maurits Wagenvoort, dien Mr. Visser voor Fascistisch en Anti-semitisch hield, zonder meer in ons tijdschrift gepubliceerd.Ga naar voetnoot1) Onze redactie, in hare toenmalige samenstelling, was het natuurlijk volmaakt òneens met de aantijgingen van den heer Visser; maar evenzeer als zij haren medewerker Maurits Wagenvoort gelegenheid bood, daarop te antwoorden, verleende zij aan Mr. Visser gastvrijheid in dit tijdschrift. Moraal: hoor en wederhoor; of: audietur et altera pars, opdat de Lezer zich een beeld der werkelijkheid vormen kunne. Het ligt mitsdien volmaakt in onze lijn, thans een ingezonden stuk van den heer G. Stuiveling te publiceeren, waarin deze protesteert tegen het artikel ‘Dukdalf der Persoonlijkheidsidee’ van onzen redacteur Dr. Alfred A. Haighton in het jongste October-nummer van ‘De Nieuwe Gids’. In deze tegemoetkomendheid | |
[pagina 1019]
| |
onzerzijds zie de Lezer dus geen zwakte, angst voor represailles, gebrek aan kloekmoedigheid of wat voor uitvloeisel van minder flinke gevoelens ook. Volkomen beseffen wij, hoe geen rood blad een dergelijke ridderlijke eerlijkheid jegens ons zoû betrachten. Doch wij strijden met open vizier. De eenige wijziging in zijn text, die wij den inzender tot conditie hebben gesteld, is het bezigen van onverknoeide spelling. Verder krijgt hij geheel het vrije woord. Wij beschouwen deze onze houding als een ‘daad van eenvoudige rechtvaardigheid’, om met wijlen Dr. Kloos te spreken, en gaan er dus niet prat op. Dat wij even op het verschil in geestesgesteldheid met andere kampen wijzen, geschiedt enkel, om misverstand te voorkomen. Thans is het woord aan den inzender: | |
[pagina 1020]
| |
[pagina 1021]
| |
Bijschrift.Op 's heeren Stuiveling's ‘Persoonlijk Woord’ past m.i. een onpersoonlijk antwoord. Ik bedoel daarmede, dat ik mijn persoonlijke gevoeligheden - voor zoover zulke in het spel zouden gekomen zijn - buiten de quaestie laat. Immers: wat zijn personen, waar het om Beginselen gaat? Het spijt mij, dat zijn ‘gevoel voor fatsoen’ den heer Stuiveling verhindert, een weêrlegging van mijn gewraakte opstel te beproeven. Destijds zag Frank van der Goes af van weêrlegging van Lodewijk van Deyssel's argumenten, omdat de eerste de ‘economie’ van zijn opstel niet wilde verstorenGa naar voetnoot2), en omdat hij het gevoelen zijns tegenstanders wilde opvatten ‘in het groot’Ga naar voetnoot2); thans ziet de heer Stuiveling af van hetzelfde, omdat zijn ‘gevoel voor fatsoen’ hem zulks ‘verbiedt’. Het schijnt onmogelijk, met den rooden tot eene redelijke gedachtenwisseling over hun beginselen te komen. Dit in het algemeen; nu zijn ‘feitelijke correcties’. Ad 1. Op pag. 441 en 442 van den loopenden jaargang (October-nummer) heb ik uitdrukkelijk vastgesteld: in het opstel ‘Dukdalf der Persoonlijkheidsidee’ versta ik onder ‘marxisme’: rood socialisme. Waarom ik zulks deed, leze men ter plaatse na. 's Heeren Stuiveling's bewering, géén marxist te zijn, heeft, binnen het cader dezer discussie, dus, in trouwe, enkel zin, indien hij daarmede bedoelt: geen rood-socialist te zijn. Daar de heer Stuiveling zich - mede - in zijn bovenstaand Ingezonden Stuk ‘socialist’ noemt, hij stellig géén Fascist of Nationaal-Socialist is, en, ten slotte, er geen àndere soorten Socialisme dan rood, zwart en bruin bestaan, blijkt duidelijk, dat hij wèl rood-socialist is. Of, m.a.w., ‘marxist’, in den zin, dien ik aan dien term uitdrukkelijk gehecht heb in mijn voornoemd geschrift. Ad 2. De uitdrukking ‘in wijsgeerigen zin materialist’ schijnt te impliceeren, dat er ook nog ander, ònwijsgeerig, materialisme bestaat. Ik zal de laatste zijn om dit tegen te spreken; m.i. is het heele materialisme onwijsgeerig. Zie mijn voornoemd opstel! Maar indien de heer Stuiveling géén materialist is, hoe rijmt | |
[pagina 1022]
| |
hij dit dan met zijn partijkeuze vóór het marxisme en tégen Oranje in zijn boek ‘De Nieuwe Gids als Geestelijk Brandpunt’? Vergelijk mijn opstel! Op pag. 120 van dat zijn boek rept Stuiveling over: .... ‘onuitsprekelijk kleinburgerlijke sentimenten: socialistenhaat en oranjeliefde.’ ‘Oranjeliefde’ met een kleine o! Is dit de uitlating van een niet-materialist, niet-marxist, religieus (zij het dan ook socialistisch) gezind iemand? Of is Prof. Heymans Psychisch-Monisme tegenwoordig een dekmantel voor zulke practisch-materialistische gevoelens? Het antwoord laat ik gaarne aan den Lezer over. Ad 3. De heer Stuiveling is dus, naar eigen verklaring, lid der S.D.A.P. geweest. Onze ‘niet-materialist’ tevens ‘niet-marxist’ heeft alzoo nog kort geleden in het schuitje der materialisten en marxisten gevaren. Nu kan men zich bekeeren. Doch dat heeft hij blijkbaar niet gedaan. Getuigen: 1. zijn voornoemd boek kwam anno 1935 - drie jaar ná zijn beweerde uittreding uit de S.D.A.P. - uit bij de S.D.A.P.-uitgeverij N.V. ‘De Arbeiderspers te Amsterdam’; 2. hij is (zie onder) nog steeds medewerker aan het S.D.A.P.-periodiek ‘Socialisme en Democratie’; 3. èn de inhoud van zijn voornoemd boek èn die van zijn bovenstaand Ingezonden Stuk spreken duidelijk de taal der rooden. Ad 4. Deze slag is aan hem. Inderdaad is hij géén redacteur, maar enkel vast medewerker aan dat roode orgaan. Niet los medewerker, zooals hij schrijft, want hij staat vermeld onder de ‘Vaste Medewerkers’ op het omslag der Januari-aflevering 1939, die voor mij ligt. Toen ik mijn voornoemd opstel schreef, had ik dat nummer van dat periodiek niet bij de hand. Er heeft blijkbaar een verschuiving in mijn geheugen plaats gevonden, waarvoor ik den Lezer en den heer Stuiveling om verschooning verzoek. Men lette echter wèl: hij staat daar qua vast medewerker, niet qua los dito, zooals hij in bovenstaand Ingezonden Stuk voorgeeft. Het bewijsstuk is in mijn bezit. Goed beschouwd, is deze slag dus maar hàlf aan hem. Het feit, dat hij géén redacteur van dat blad is, doet - althans formeel - den grondslag vervallen van mijn, aan hem gericht, | |
[pagina 1023]
| |
voorstel op pag. 507 in het October-nummer j.l. Derhalve antwoord ik hem nu hier. Deze regeling komt natuurlijk geheel ten goede aan den heer Stuiveling (en het is nog de vraag, of hij heusch zoo weinig invloed heeft bij ‘Socialisme en Democratie’), maar formeel staat de zaak nu zoo. Tot besluit verklaart de heer Stuiveling nogmaals, socialist te zijn. Hetgeen, op boven-aangegeven gronden, toch, in ernst, slechts kan beteekenen: rood. Dit blijkt trouwens uit alles. Ten overvloede nog uit de titels zijner werkjes, die hij aan het slot opgeeft. Ik raad den Lezer zéér aan, die te lezen. Want ofschoon ik ze niet ken (en er ook geen belang in stel), ben ik, ongezien, overtuigd, dat zij vele bewijzen te meer inhouden voor 's heeren Stuiveling's roode - en dus anti-Oranje-gezinde - overtuiging. Iemand, die ‘oranjeliefde’ - met een kleine o! - een ‘onuitsprekelijk kleinburgerlijk’ sentiment noemt, getuigt reeds daardoor afdoende, bevangen te zijn in Marx' historisch materialisme, waaruit, anno 1918 - in November, nu haast op den kop af twintig jaar geleden -, de S.D.A.P.-leider Pieter Jelles Troelstra den euvelmoed putte, om Hare Majesteit onze geëerbiedigde en geliefde Koningin te willen stooten van den Troon, die Haar en Haar Geslacht van Rechtswege en voor Nederland's welzijn toekomt.
Dr. Alfred A. Haighton.
Knocke, 12 November 1939. |
|