| |
| |
| |
Aethiopische kerstminiaturen door Dirk L. Broeder.
Zelden is in de algemeene kunstgeschiedenis de artistieke uiting van een land zoo volkomen verwaarloosd als die van het voormalige rijk van den negus, Abessinië, het gebied, dat ongeveer dat gedeelte van Afrika omvat, hetwelk eertijds het Aethiopische rijk der Oudheid vormde.
Abessinië ontleent zijn naam aan het Portugeesche Abexius, dat op zijn beurt een afleiding is van het Arabische Alabaschah, hetgeen beteekent ‘mengelmoes van menschen’, dit naar aanleiding van de talrijke stammen, die het oude Aethiopië bevolkten. De inboorlingen, echter, gebruiken dezen naam niet en noemen zich inboorlingen van Ityopya. In de Oudheid heette dit land naar de gelaatskleur der bewoners het rijk der Aithiopes of menschen ‘met de verbrande gezichten’, en in dit verband is het aardig te releveeren, hoe, volgens de legende, de bewoners van het Aethiopische rijk aan dezen naam kwamen. De legende vertelt ons dan, dat, toen Phaëton, de zoon van Helios, na lang smeeken voor een enkelen dag den zonnewagen van zijn vader mocht rijden, hij dien wagen zoo onoordeelkundig bestuurde, dat hij uit de zonnebaan raakte en de aarde verschroeide. Phaëthon's wilde vaart voerde hem over Aethiopië, waarbij alle inwoners van dat rijk tot een donkerbruine kleur verbrand werden.
Reeds vroeg was het Aethiopische rijk bekend door zijn betrekkingen tot het oude Egypte. Een belangrijke handel bestond er tusschen beide rijken, die na den ondergang der Egyptische beschaving door de Joden werd overgenomen. Geen wonder dan,
| |
| |
dat het godsdienstig leven en de heele kultuur der Aethiopiërs sterk onder den invloed der Egyptenaren kwam en dat, mede door Joodsche invloeden, het Aethiopische Christendom deels is opgebouwd uit Joodsche en heidensche, en later ook uit Mohammedaansche, elementen.
In den aanvang onzer jaartelling kwam het land tot grooten bloei onder de Grieken, die er zich vestigden ten tijde der Ptolemaeën. In dit rijk werd het Christendom reeds in de 4e eeuw gepredikt. De H. Frumentius en ‘de Zeven Heiligen van Rome’ arbeidden er in de 4e en 5e eeuw en weldra breidde het Christendom zich uit over een groote uitgestrektheid. Talrijk zijn de martelaren en heiligen dier dagen, en de H. Frumentius geldt als de eerste bisschop van Aethiopië en werd als zoodanig in het jaar 330 gewijd.
De Aethiopische Christenen stonden in nauwe relatie tot Byzantium, vandaar dat de Abessijnsche kerk veel heeft van de Griekschkatholieke, doch nog meer van de Koptische, kerk, waartoe de Abessijnsche kerk thans nòg behoort.
De monophysitische ketterij en de daaruit voortvloeiende godsdiensttwisten waren noodlottig voor het bloeiende Christendom in Aethiopië en ten tijde van Dioscurus, den monophysitischen patriarch van Alexandrië (444-451), was reeds een groot gedeelte der kerk van die van Rome losgescheurd en weldra was ze geheel en al onder de Koptische patriarchen van Alexandrië, vooral na de Mohammedaansche veroveringen der 7e eeuw, toen het Christelijk Abessinië voorgoed van de overige Christenheid was afgesloten.
Pas in de 16e eeuw komt Abessinië te voorschijn uit de duisternis der vergetelheid. Weliswaar hooren wij bij tijd en wijle nog vage geruchten over dit groote rijk gedurende de vroege eeuwen, door middel van de Grieksche en Arabische geschriften, weliswaar disschen de uit het Heilige Land teruggekeerde kruisvaarders de wonderlijkste verhalen op van een verloren Christenvolk, waarvan zij vele bijzonderheden uit de Arabische handschriften weten mede te deelen, en duiken tegen het einde der middeleeuwen de wildste geruchten op over een Christenkoning en een Christenvolk ergens - ja, men weet eigenlijk niet precies waar - in het verre Oosten, die den ouden godsdienst nog
| |
| |
DE GEBOORTE VAN CHRISTUS IN DEN STAL VAN BETHLEHEM (18e EEUW)
Cliché Alg. Publiciteitskantoor, A'dam
DE HEILIGE FAMILIE WORDT TIJDENS DE VLUCHT NAAR EGYPTE DOOR ROOVERS AANGEVALLEN (18e EEUW)
Cliché Alg. Publiciteitskantoor A'dam,
| |
| |
DE GEBOORTE EN DE HERDERS OP WEG NAAR BETHLEHEM (15e EEUW)
Cliché Alg. Publiciteitskantoor, A'dam
| |
| |
getrouw gebleven zijn, maar daar blijft de toenmalige wetenschap bij, en bijzonderheden weet men niet te vertellen, waaruit de geschiedenis van dat volk opgebouwd kan worden.
Maar dan zijn de donkere eeuwen van Abessinië's bestaan ook voorbij. In de 16e eeuw komt het land weer in betrekking tot de buitenwereld te staan. Reeds getuigen de documenten van het Concilie van Florence (1493) van de onderhandelingen met het Abessijnsche gezantschap van den negus Zara Jacob. In 1490 knoopen de Portugeezen onderhandelingen aan met den negus, wanneer hun vloot in Abessinië landt op zoek naar een korteren weg naar Indië. Vijftig jaar later helpen de Portugeezen het rijk van de Mohammedanen bevrijden, en in het kielzog der bevrijders komen in 1625 de Jezuïeten als missionarissen en slagen er inderdaad bijna in, de Abessijnsche kerk met Rome te hereenigen. Tot de erkenning van den Paus kwam men echter niet en alle verdere hoop, ooit tot een definitieve hereeniging te komen, werd den bodem ingeslagen, toen in 1633 de Katholieke missionarissen het land uitgejaagd werden. Ook de Portugeesche kooplieden moesten het land verlaten, en wederom ging Abessinië een tijd van betrekkelijke afzondering tegemoet, die pas in de 19e eeuw een einde nam, toen Abessinië in voortdurende conflicten met de, in Afrika koloniseerende Europeesche, mogendheden verwikkeld geraakte.
Op zuiver godsdienstigen grond hebben de Aethiopiërs betrekkelijk weinig onder Europeeschen invloed gestaan. De heerschende godsdienst is het monophysitische Christendom, ontsproten aan de afgescheiden kerk van den Syrischen patriarch Jacob Baradaeus, bisschop van Edessa, vandaar den naam der secte: Jacobieten. Hiërarchisch is de Aethiopische kerk echter van den beginne af volkomen afhankelijk geweest van de Koptische kerk, de Christelijke afstammelingen der Egyptenaren uit den Romeinschen en Byzantijnschen tijd.
De patriarch van Alexandrië eigende zich het recht toe, het hoofd der Abessijnsche kerk te benoemen. Deze Aethiopische wijbisschop kreeg den titel van Aboena. Thans staan drie aboena's aan het hoofd der kerk, te weten die van Amhara, Shoa en Godsjam, waarvan de eerste twee den aartsbisschoppelijken titel voeren.
| |
| |
In het gevolg van den eersten aboena kwam tevens een stroom menschen van allerlei slag en geaardheid: kunstenaars en charlatans, geleerden en gelukzoekers, vromen en avonturiers, monniken, priesters, handwerklieden, kooplui en technici. Dezen brachten talrijke, voor den Aethiopiër vreemde, zaken mede, waaronder allerlei kunstproducten en handschriften. De groote vereering, welke de Aethiopiër koesterde voor al wat het Heilige Land betrof, nam steeds toe, en talrijke manuscripten werden uit het Arabisch en het Koptisch vertaald in de landstaal. De volgelingen van den aboena introduceerden vooral hun kunst, die op een hoog peil stond. Deze vond dadelijk grooten ingang. Wij hebben dan ook vele voorbeelden van de kerkelijke kunst der Kopten. Wij kennen hun prachtige, met sierlijke letters geschreven, handschriften, hun fraaie ornamentatie, hun miniaturen. Hoe moet dit alles tot den Aethiopiër gesproken hebben!
Deze Christenen toch hechtten zooveel aan het bijbelverhaal: de menschwording van Christus, Zijn leven, lijden en sterven. Hoe zullen zij niet in vervoering gebracht zijn bij het aanschouwen in beeld, wat hun oude bijbel hun van het Oude Testament en vooral het Nieuwe Testament in woorden vertelde. Er komt dan als het ware een drang, om uitbeeldingen te bezitten, te schilderen, en uit dien drang ontwikkelt zich een eigen kunst, die echter in den beginne nog op het Koptische element teert, doch zich weldra losmaakt en een eigen weg baant. Later, wanneer aan het einde der 15e eeuw de Portugeezen het land van den negus bezoeken en daar handel drijven, blijven ook Westersche invloeden achter, die zich voornamelijk uiten in gelaatskleur en kleedij. Het lijkt ons vreemd, dat deze primitieven blanken zouden kiezen als hun figuren, en toch is het zoo. Later zullen wij deze on-Aethiopische voorkeur nader beschouwen. Ook de kleedij is Westersch, doch met dit alles is en blijft de voorstelling uiterst naïef en vol Byzantijnsche eigenschappen.
Het is als het ware een primitief derivaat van het Byzantinisme, waarin men toch alle eigenschappen van dien stijl terugvindt en toch niet van een copie spreken kan. Zoo onafhankelijk heeft de Abessijnsche kunst zich gemaakt.
Onwillekeurig hebben de Europeanen er veel toe bijgedragen, de Byzantijnsche kunstuiting in Aethiopië niet alleen staande te
| |
| |
houden, maar tevens te vergrooten. In de 12e en 13e eeuw vinden wij, vooral in het Oosten, doch ook in de Latijnsche landen met Italië in het bijzonder, een herleving van het Byzantinisme. In talrijke kerken van Italië's kunststeden treft ons de Byzantijnsche invloedssfeer in bouwstijl en schilderkunst. Door den invloed, die Europa ook in Aethiopië had, is het vanzelfsprekend, dat hierdoor het Byzantinisme ook meer vat kreeg op de Aethiopiërs.
In het bijzonder is die kunst bewaard gebleven in de miniaturen en andere handschriftversiering, hetgeen de nog bestaande Abessijnsche kronieken en andere geschriften getuigen. Die, welke thans in de collectie van A. d'Abbadie, thans in de Bibliothèque Nationale te Parijs, aangetroffen worden, bevatten onder meer een aardig verhaal, dat wij met andere aanteekeningen betreffende de kerstminiaturen ontleenen aan het desbetreffende werk van H. de Vis. Het verhaal in quaestie vertelt ons, dat er aan het hof van den negus David (1382-1411) een jong kunstenaar vertoefde, die een opdracht vervulde, om manuscripten te verluchten. Hij moest zijn werk echter staken, aangezien hij geen kleurstoffen meer bezat. Veelzeggend vermeldt het handschrift dan, dat de kunstenaar ‘zeer bedroefd was omdat hij gekomen was uit een ver land’. Door de miraculeuze hulp van een Europeaan, die hem in een droom verscheen en hem de noodige kleuren verschafte, kon hij zijn arbeid voltooien. Natuurlijk nemen wij dit verhaaltje voor wat het is, doch, tusschen de regels lezend, voelen wij, naast den dieperen zin der legende, den invloed der Europeesche schilders op de menschen ‘met de verbrande gezichten’. Ook verschillende andere bronnen wijzen den Europeeschen invloed op de Abessijnsche kunst aan. Hier kregen wij tenslotte niet een afgietsel van een reeds bestaanden stijl, doch veeleer een hieruit ontwikkelde, onafhankelijk geworden kunst, een nationale kunst, een kunst der Aethiopische primitieven.
De Aethiopische primitieven hebben hun eigen ziel in hun kunst weten te leggen, en, hoewel zij deze van hun Koptische, en daardoor ook Byzantijnsche, leermeesters hebben gekregen, daarbij nauwgezet hun eigen visie gevolgd en hun eigen hart uitgestort in hun primitieve opvatting van het bijbelverhaal, dat zij weergaven.
Een van de bronnen hiervan is bij De Vis te vinden. Deze
| |
| |
wijst namelijk op de groote beteekenis van het boek ‘Ta'amra Maryam’ of de Mirakelen van Maria, een gevolg van de geïmporteerde beelden, prenten, boeken en geschriften der missionarissen. De ‘Ta'amra Maryam’ is van zuid-Europeeschen oorsprong en bevat talrijke Marialegenden, mirakelen en andere verhalen, die omstreeks het begin van de veertiger jaren der 15e eeuw uit het Arabisch in het Aethiopisch vertaald werden onder de regeering van den negus Zara Jacob. Als auteur van het boek staat vermeld zekere Ildefonsus, bisschop van Toledo. Dit werk werd dadelijk begroet met veel belangstelling in Aethiopië, en ontelbare copieën ervan werden in den loop der jaren vervaardigd. Helaas is van deze primitieve kunst bitter weinig overgebleven.
Zooals wij reeds zagen, hebben wij, wanneer wij de oude schilderkunst uit het Aethiopische rijk bestudeeren, hoofdzakelijk te maken met de miniatuurkunst, die door vele eeuwen heen de exponent der Abessijnsche kunstopvatting is geweest en waaruit in den loop der jaren de algemeene schilderkunst van dat land is ontstaan.
Het is dan ook begrijpelijk, dat, met de geringe voorstudie der primitieven, een kunst is ontstaan, die nog bij lange na niet perfect was. Perspectief is den Aethiopischen primitieven totaal onbekend en evenmin kennen zij de waarde der kleuren in perspectivisch opzicht. Zij beheerschen de techniek slechts in zeer geringe mate. Licht- en schaduw-effecten zijn hun vreemd. Maar hoe onbeholpen en kinderlijk deze oude miniaturen ook zijn mogen, ja, in alle opzichten indruischend tegen de elementairste stelregels der schilderkunst, toch getuigt de Aethiopische miniaturist een diepgevoelde, religieuze bezieling, een, die bij de meeste primitieven te vinden is. Overdrijving treft men zelden of niet aan. Zij storen zich niet aan decorum. Hun kunst is volkomen uit het hart gegrepen en getuigt derhalve van een innig godsdienstig gevoelen en van groote vroomheid.
Ten spijt van al deze primitieve eigenschappen ligt er een groote aantrekkelijkheid in de Aethiopische miniatuurschilderingen, of misschien is het juist hierdoor, dat ze ons zoo intens
| |
| |
bekoren. Vaak zijn het verhalende schilderingen, waarbij wij verschillende tafereelen in één en dezelfde miniatuur terugvinden.
Een voorbeeld daarvan reproduceeren wij hierbij. Het is de 15e eeuwsche miniatuur uit de Abbadie-verzameling in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Zij stelt voor de geboorte van het Christuskindje en de herders op weg naar den stal van Bethlehem. Van heel de Aethiopische miniatuurkunst nemen onderwerpen uit de bijbelsche geschiedenis, en daarvan weer het kerstmotief, de voornaamste plaats in.
Onze eerste reproductie stamt uit Erythrea. Het is een miniatuur, die tusschen 1468-1478 geschilderd werd door een monnik van het klooster Dabra Bizan, en is afkomstig uit het prachtige officieboek van Belan Sagat, die onder de regeering van den negus Ba'eda Maryam gouverneur van Sarawe was.
Deze miniatuur bestaat uit twee tafereelen, waarvan het bovenste de geboorte voorstelt en tot opschrift heeft: ‘Hoe onze Heer geboren werd uit de Heilige Maagd’. Het onderste tafereel stelt de herders voor op weg naar Bethlehem en de woorden in den linker bovenhoek onder de kleurige scheidingslijn vertellen ons dat. Als bij de iconen van de Orthodoxe kerk is de Byzantijnsche madonna eigenlijk omschilderd met in plaats van gekleed in een veelkleurig gewaad. Het kindeke Jezus is stijf omwonden als een wikkelkind, bijna zooals Delia Robbia ze voorstelt op zijn plaquettes voor het vondelingenhuis. Zedig heeft het Kindeke de armen gekruist. Symbool van Golgotha? Met de rechterhand vraagt de Moeder, en ook Jozef, aller aandacht voor het goddelijke Kind. De beschermengel links boven heft zijn zwaard en spreidt zijn vleugels uit over de Heilige Familie. De vroedvrouw Salome zit rechts devoot, op Oostersche wijze, neergehurkt. Zelfs de os en de ezel buigen de knieën in stille aanbidding.
Het tweede tafereel toont ons de herders, gehuld in veelkleurige mantels en gewapend met een herdersstaf. Zij brengen drie schaapjes als geschenk voor het Kindeke.
Hoe geheel anders zijn de twee latere miniaturen, namelijk die, welke uit de 18e eeuw stammen en eveneens tot de Abbadie-collectie behooren. Hierin zijn wij weliswaar driehonderd jaar
| |
| |
verder, doch deze sprong van drie eeuwen heeft ons, wat stijl en techniek betreft, niet heel veel verder gebracht, en merkwaardig genoeg is de Aethiopiër bijna op deze zelfde hoogte blijven staan.
In de 16e eeuw ontwikkelde zich ook in de Aethiopische kunst de geest der Renaissance, zij het op veel kleinere schaal dan in Europa. Het ascetische Byzantinisme verdwijnt en maakt plaats voor soepeler lijnen. De haast schreeuwerige kleurengamma en de geweldige stijfheid in de rangschikking der ascetische figuren, beide uit de erfenis der Byzantijnsche kunst voortgesproten, zijn zoo goed als geheel verdwenen. Er is meer perspectief en er zijn minder harde kleuren. Het witte fond der oudste miniaturen heeft plaats gemaakt voor een van oker, een schamel substituut voor het al te kostbare goud. Licht en schaduw komen in het beeld voor en de wijze van kleuring draagt ertoe bij, het perspectief te verhoogen. De lange, magere, ascetische figuren hebben iets menschelijkers gekregen en worden voortaan kleiner, ronder en in vele gevallen zelfs mollig uitgebeeld. Zij zijn veel realistischer en haar uitdrukking verraadt, dat het psychologisch element naar voren komt. En toch blijven de Renaissancisten onder de Aethiopische miniatuurschilders, zij het in veel mindere mate, altijd Byzantijnsch in opvatting en uitvoering. Ook hier de kleuren, ook hier het vermijden van al, wat niet absoluut noodzakelijk is, om het beeld te voltooien. De hoofdmotieven moeten door hun grootte beklemtoond worden; de bijkomstigheden, die echter toch een integreerend deel van het weergegeven tafereel vormen, schildert de miniaturist veel kleiner, terwijl hij niet eens schroomt, om ons de gebouwen, die in zijn werk voorkomen, dusdanig klein voor te schilderen, dat de figuren er niet eens in of uit zouden kunnen gaan. Dit is trouwens ook een eigenaardigheid, die te onzent in vroege-middeleeuwsche werken bijna geregeld voorkomt, vooral in prenten en houtsneden. Aan den anderen kant stelt de Aethiopische kunstenaar met Oostersche kalmte een gansch bosch voor door één enkel boompje, een stad door één enkel huis. Ziet men bij de primitieven zoowel als bij de latere
Aethiopische miniaturisten de kleeding der figuren rijk versierd met allerlei ornamentatie, bij beiden zien wij een volkomen veronachtzaming van drapeering, hoewel de latere miniaturisten de plooien wel aangeven, doch de versiering van
| |
| |
de stoffen niettemin aanbrengen, alsof alles uitgestreken was. En wat de personen zelf betreft, zoowel de oudste als de latere miniatuurschilders hoeden zich ervoor, gekleurde personages weer te geven, zelfs waar het hun stamgenooten betreft. Alleen blanken komen voor, iets, dat ook veelvuldig bestaat bij de middeleeuwsch Europeesche schilders, die, evenals hun Aethiopische collega's, zonder te blikken of blozen, een bijbelsch tafereel in een Westersch kader plaatsen. Anachronismen en ethnografische fouten komen dan ook aanhoudend voor.
Warmer en inniger, doch veel meer doordrongen van Europeesche invloeden dan de 15e eeuwsche miniaturen, zijn die, welke ‘De Geboorte’ en ‘De Vlucht naar Egypte’ voorstellen.
Hier ziet men veel levendiger figuren, met meer uitdrukking, soepeler van houding, gemakkelijker van pose en allesbehalve ascetisch. Doch ook hier heeft de kunstenaar al wat overbodig was, weggelaten, zij het dan niet zoo streng doorgevoerd als bij de vroegste primitieven.
Hoe liefdevol haalt Maria het kleed weg en toont Zij ons het Kindeke. Deze Moeder leeft, Zij is vol liefde, doch eenvoudig, o, zoo eenvoudig. Jozef en Salome, de vroedvrouw, wijzen naar Maria en het Kind, om onze aandacht geheel en al op de hoofdpersonen te vestigen. Naïef, doch buitengewoon handig, weet de kunstenaar hier de symmetrie te redden. De zeboe os - Aethiopische invloed - kan voor de verhouding slechts gedeeltelijk op het tooneel verschijnen, hetgeen heel eenvoudig kan worden opgelost, door hem deels binnen den stal voor te stellen, deels er buiten te verbeelden. Met den ezel is het anders gesteld: wordt deze in zijn volle lengte uitgebeeld, dan breekt hij de symmetrie met zijn partner, den zeboe os; een paar gele en blauwe wolkjes en een ietwat overdreven nimbus moeten hier de situatie redden, en, zij het wat erg kinderlijk, zij doen het inderdaad.
In ‘De Vlucht naar Egypte’ maken wij kennis met de conventioneele wijze van aanduiding, of verduidelijking, wie goed en wie slecht is. De goeden toch worden steeds en face uitgebeeld, terwijl de kwaden en ook de Joden(!) steeds en profiel verschijnen. Hier zien wij struikroovers de Heilige Familie aanvallen. Hoe bezorgd is de Moeder; Zij slaat de armen over de borst en trekt de wenkbrauwen samen, doch is overtuigd,
| |
| |
dat Haar goddelijk Kind geen kwaad zal wedervaren. De rustige oogen van den kleinen Jezus zeggen Haar als het ware: ‘Moeder, vrees niet!’
Zoo vertelt ons de Aethiopische miniatuurkunst in al haar eenvoud, hoe schoon het goddelijk wezen zich aan het volk geopenbaard heeft en welk een diepgevoeld geloof de beoefenaars dier kunst bezield moet hebben, opdat zij in hun naïeve conceptie het groote wonder van den Kerstnacht konden begrijpen en weergeven op zulk een gevoelige wijze.
|
|