[Lodewijk van Deyssel]
In den wordingstijd van ‘Van Nu en Straks’ ging de niet karig gemeten bewondering van de jonge Vlamingen naar verscheiden Nieuwe-Gidsers, maar hun liefde vooral tot die twee, wier stem het heerlijkst klonk van warm bewogen menschelijkheid, Willem Kloos en Lodewijk van Deyssel: op die liefde hebben zooveel jaren geen vat gehad, - zij groeide slechts tot klaarder bewustheid.
Hoe door-en-door Hollandsch Van Deyssel gelukkiglijk ook is, nooit konden wij Vlamingen in hem iets speuren van een grens, die er tusschen Noord en Zuid liggen zou. Trouwens, van meet af betoonde hij zich een vriend, en verraste ons telkens weer met een deugd, die we in hem niet vermoed hadden: een beminnelijke toegevendheid!
Maar dat lijkt ten slotte nog bijzaak, naast al, wat hij ons geschonken heeft, - als hersmeder van Nederland's taal, als harstochtelijk schepper en scherpzinnig ontleder; en niet het minst door die groote les: hoe men zijn ziel vrijvecht, om die vatbaar te maken voor een inniger ‘gheesteleke brulocht’ met het zijnde, - en hoe men den moed kan hebben, in dezen tijd te leven voor de kunst, met het brandend geloof in haar opperheerschappij.
A. Vermeylen.