Aan Lodewijk van Deyssel
Een vreugde - zoo zuiver, zoo strak, dat er een levenslange na-klank van overblijft - hoevelen hebben kort voor hun achttiende jaar, de Vreugde aldus gekend? Wat zulk een vreugde beteekent, - diegenen weten het, Meester Van Deyssel, wiet jongens-bestaan door Uw openbaringen plotseling betooverd werd. Reeds drongen door Holland's ingesufte atmosfeer enkele frissche geluiden - maar waar bleef de macht, die het lieremans-dreunen der onbeduidendheid tot zwijgen dwong? Totdat Uw Stem sprak, - triumphator? mystagoog? - totdat het proza-met-het-poëtischgeweld aan het Woord z'n waarde hergaf. Openbaringen - ja, maar naast de openbaring een inwijding, die nog heden ontroert.
Uw feestdag, Meester, brengt ons de eigen jeugd weer te binnen, die met U zoo nauw verbonden was. Onze herinneringen danken U, omdat gij het geloof hebt hersteld in het Woord; onze dagen zijn schooner geweest, omdat wij door U, door Uw werk, mochten ervaren de oneindige mogelijkheden en de magie van het levende Woord.
F. Schmidt Degener,
Hoofddirecteur van het Rijksmuseum.