[Lodewijk van Deyssel]
Een groot aantal jaren heb ik in de nabijheid van Van Deyssel geleefd. Ik heb dit altijd beschouwd als een van de grootste voorrechten, die ik in mijn leven genoten heb.
In Baarn lag het huis van mijn ouders en het zijne geen vijf minuten van elkaar. Hartstochtelijke litteratuurbeminnaars waren in Baarn zeldzaam. Daaraan is het toe te schrijven, dat Van Deyssel nu en dan eenige uren voor mij over had. Hij placht mij telkens een boek mee te geven, dat hij dan later met mij besprak. Wat ik al gauw leerde was, dat het gevoel voor taal en menschelijke ontroeringen, waarmee ik letterkundig werk benaderde, te vergelijken was met de spade, waarmee een boer een oppervlakte van de aarde bewerkt, tegenover de werktuigen van mijndelvers en geologen.
Zij waren heel verschillend, deze besprekingen. Soms werd als met een pincet een kleine korrel van zuiver voelen uit een bladzij te voorschijn gehaald. Soms ging een boek voor mij open als een grot vol edelsteenen. Hoe dan ook, altijd was het een verrassend binnengaan in een andere wereld.
In de stille studeerkamer lieten boven de schouderhooge boekenkasten de ramen slechts lucht en wiegelende takken zien.
Het huis van Alberdingk Thijm was mooi. Het had de voornaamheid van goede verhoudingen en mooie kleuren.
Zooals ik menigmaal de gast was van de familie Alberdingk Thijm, zoo kwam Alberdingk Thijm ook bij ons, vroeger in het huis mijner ouders, later in Den Haag en niet lang geleden nog in Brussel. Het was bij die gelegenheden, dat ik hem leerde kennen als een schitterend causeur, die vol verhalen en ongeloofelijk belezen, het gesprek over de meest uiteenloopende onderwerpen weet te leiden, luchtig, makkelijk, altijd interessant, nooit banaal, en dikwijls met duizelingwekkende gedachtewendingen.
Ik verheug mij er over, dat De Nieuwe Gids mij de gelegenheid heeft gegeven, om iets te uiten van den dank en de genegenheid, die ik nooit zal ophouden tegenover Van Deyssel te gevoelen.
E. Patijn de Brauw.