De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina III]
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 54. Deel 11]DINER, AANGEBODEN DOOR DE NIEUWE GIDS AAN LODEWIJK VAN DEYSSEL TER GELEGENHEID VAN DIENS 75EN VERJAARDAG.
VAN LINKS NAAR RECHTS: LOUIS KNUVELDER, SOPHIA MULDER, LODEWIJK VAN DEYSSEL, JEANNE KLOOS - REYNEKE VAN STUWE, ALFRED A. HAIGHTON, E. KNUVELDER - ARIËNS, JACQUELINE REYNEKE VAN STUWE. | |
[pagina 691]
| |
Sigmund Freud † door Dr. Alfred A. Haighton.Op Zondag 24 September j.l. overleed, in zijn woning te Londen, een der grootste Denkers en Onderzoekers van onzen tijd: Professor Dr. Sigmund Freud. Hoogbejaard heeft hij het moede hoofd ter ruste gelegd: waardig einde van een uiterst werkzaam, welbesteed en vruchtbaar leven, dat geheel gewijd was aan den noesten arbeid, die der wereld een geheel nieuwen blik in het samenstel en de werking der menschelijke ziel schonk. In hem verliezen wij een der meest oorspronkelijke Genieën van het tijdvak der scheidende negentiende en der aanvangende twintigste eeuw. Hij is de Vader der - door hem aldus gedoopte - ‘Psycho-Analyse’: de methode van onderzoek, behandeling van (zekere soorten) zenuwziekten, doorvorsching der menschelijke ziel, verklarende uitlegging van allerlei cultuurverschijnselen, en - last not least - opheldering omtrent zekere fundamenteele verhoudingen binnen de samenleving; die, ofschoon van-huis-uit medisch, op welhaast ieder gebied der geesteswetenschappen toepassing gevonden, en op menig daaronder haar sporen verdiend heeft. Zijn droom-ontleding, zijn begrip van bepaalde zielsziekten, zijn ‘diepte-psychologische’ doorgronding der mentale verschijnselen überhaupt vormen tezamen een gebouw-van-wetenschap, welks oprichting een nieuw tijdvak der - zoo individueele als sociale - zielkunde inluidde. Vele zijner ideeën hebben dermate ingang gevonden, dat zij gemeengoed der meer ontwikkelden zijn geworden, en men veelal hun oorsprong vergeten is of nooit geweten | |
[pagina 692]
| |
heeft. Wie denkt bij den modeterm ‘minderwaardigheidscomplex’ - ‘mico’, volgens de afgrijselijke afkortingsmanie onzer dagen - aan Freud? Toch stond hij aan de wieg van dit begrip. Dit in-de-menigte-doorstralen der denkbeelden, tot hun onterug-voerbaarheid toe, is het waarmerk van hun invloed. Niet anders ging het die van Boerhave, Lavoisier, Darwin, Marx, Gobineau Mendel, Lorenz. Evenals zij, drukte Freud met oorspronkelijke denkbeelden het stempel van zijn Persoonlijkheid op het gedachtenleven van gansch een tijdvak. Gemakkelijk heeft de Groote Overledene het niet gehad. Gelijk met origineele Koppen pleegt te geschieden - vergelijk het lot van Schopenhauer -, bracht hij een stelsel, dat tè veel afweek van de - destijds - gangbare opvattingen, om de ontvangst te erlangen, waarop het recht mocht doen gelden. Als eerste reactie zwegen de vakgenooten Freud dood. Doch op den duur mocht zulks hun natuurlijk niet baten: de Waarheid vindt altijd haar weg, hetzij dan vroeg of laat. Globaal-weg omtrent 1910 vangt de roem aan van den Man, die anno 1900 geen goed onthaal vond met zijn, in dat jaar gepubliceerd hoofdwerk ‘Die Traumdeutung’. Dan wast zijn faam snel. Reeds anno 1914 is de naam Sigmund Freud vermaard over de geheele wereld, en schieten overal 's Meesters jongeren als paddestoelen uit den grond op. Dr. Otto Rank opent, in den jare 1912, met zijn werk ‘Das Inzestmotiv in Dichtung und Sage’ de rij der belangrijke publicaties, gewijd aan de toepassing van Freud's leer buiten het terrein der zielsche geneeskunde. De Meester zèlf heeft zich daar eveneens dikwerf op bewogen: getuigen zijn ‘Der Witz’, ‘Totem und Tabu’, en - laatstelijk - ‘Der Mann Mose und die Monotheïstische Religion’ etc. Freuds Psycho-Analyse maakt school. Hij wordt genoemd onder de Lichten der Wetenschap. Artsen, historici, sociologen, aesthetici, kunstenaars, rechtsgeleerden, paedagogen en vele - totaal onbevoegde - simpele liefhebbers gaan de Psycho-Analyse bestudeeren, toepassen, hanteeren, en, veelal ook, er in grasduinen als echte leeken, die een nieuw spelletje ontdekt hebben. Een tegenstroom van verwerpers der Freudsche leer bleef natuurlijk immer gaande. De Kerken, vele artsen (hier te lande bijv. E. van Dieren), breede categorieën buitenstaanders ook, wijzen haar aanhoudend af. Doch hóóg boven hun tegenpruttelende stemmen klinkt het koor | |
[pagina 693]
| |
der bewonderaars. Dan echter, zoo in den loop van de tweede helft der twintiger jaren dezer eeuw, komen nieuwe vijanden opzetten. Van binnen en van buiten. Zekere verdeeldheden binnen de psychoanalytische ‘school’ treden aan den dag: de Professoren Jung en Adler vooral zwenken vrij ver af van de oorspronkelijke leer. Freud zelf breidt zijn stelsel onophoudelijk uit met nieuwe toevoegsels, die niet altijd gelukkig mogen heeten. De wijdverbreide beunhazerij ondermijnt hier en daar - voornamelijk in de Duitschtalige landen, waar het stelsel ontstond en het eerst bijval oogstte - het aanzien eener doctrine, die menigeen, ten onrechte, vooral ging afmeten naar hare uitwassen. Erger nog voor het stelsel: in de Duitsche beemden komen nieuwe wereldbeschouwingen op, die het bestrijden als èn strijdig tegen hun versch besef van zede èn voortgesproten uit joodschen koker. Het einde werd, dat de grijze geleerde er den voorkeur aan gaf, zijn oud-vertrouwde woonstede te Weenen te verlaten, en naar Engeland te verhuizen. Het was een vrijwillige ballingschap: de Nationaal-Socialistische Regeering heeft Freud geenszins lastig gevallen, zijn vertrek ook niet belet, en hem zelfs zijn dierbare bibliotheek c.a. nagestuurd. Het is een beleefd scheiden geweest, waarbij wederzijdsch de hoffelijkheid in acht genomen werd, die nobele zielen gaarne betuigen aan ‘an enemy, but a very gallant ennemy’, zooals gedurende den vorigen oorlog een Britsch admiraal zich eens uitliet over den Duitschen tegenstander. Het lijkt ook de vraag, of Freud wijs deed, uit Weenen, de stad van zijn hart, heen te gaan, nu hij het niet behoefde te doen, en hij, menschelijkerwijs, zijn levenseinde toch zeer nabij wist. Anderzijds laat het zich denken, dat de geestelijke dampkring der, thans heerschende, vijandelijke ideologie, die èn tegen zijn stelsel èn tegen zijn ras optornt, den hoogbejaarden Denker de gemoedsrust te veel verzuurde, om hem het verblijf in - letterlijk! - de ‘stad zijner droomen’Ga naar voetnoot1) nog draaglijk te laten toeschijnen. De hoogachting, die de Hitler-Regeering practisch en metterdaad, door hem onverlet te laten gaan, aan Freud bewezen heeft, pleit voor haar evenzeer als voor hem. Of hij in zijn aangekondigd nagelaten werk over het Nationaal-Socialisme als zielsverschijnsel | |
[pagina 694]
| |
de wetenschappelijke onpartijdigheid blijft betrachten, dient afgewacht te worden. Zoo ja, dan zal dat een parel te meer wezen in de kroon zijner glorie; zoo neen, dan behoort men, m.i., reeds van te voren, clementie in te roepen voor de onjuiste - wellicht wraakzuchtige - gevoelens van een grijsaard, die zijn eigen tijd overleefde. Freud's lot was dat van alle oorspronkelijke Denkers: smadelijke hoon, schitterende roem en ongekende verguizing vielen hem ten deel. Om de waarheid te zeggen: hij heeft tot critiek ook heel wat aanleiding gegeven. ‘De mortibus nil nisi bene’ zeiden reeds de Latijnen, en algemeen acht men het van slechten smaak te getuigen, wanneer iemand aanmerkingen maakt op een overledene bij diens ‘open graf’, gelijk de geijkte metaphoor luidt. Ik ben het daarmede eens. Edoch: er tegenover staat de stelling: Waarheid boven al. Ik zoû datgene, wat ik, in gemoede, voor Waarheid houd, verloochenen, indien ik verzweeg, dat ik - met vele anderen - het op menig punt òneens ben met - nu - wijlen Professor Sigmund Freud, en dat ik nog meer van meening verschil met een hoop opvattingen zijner jongeren. Zulks ondanks en onverminderd mijn buitengewoon groote vereering voor den Vader der Psycho-Analyse. Trouwens: ook de zon heeft vlekken; en bewondering, die de stem der critiek smoort, past tegenover een WeetgeerGa naar voetnoot1) niet. Binnenkort hoop ik een artikel te publiceeren over Freud's leer, en wat wij, naar mijne meening, daarvan denken moeten. Voor heden leg ik der critiek het zwijgen op. Hoe men ook over Freud en zijn stelsel denken moge: vast staat, dat hij tot de zeer weinigen behoort, uit wier brein een oorspronkelijk en baanbrekend stelsel ontsproten is. Boven allen twijfel verheven troont eveneens de zekerheid: Freud's inzichten zullen, voor wat de deugdelijke wezenskern daarvan aanbelangt, voor alle tijden blijven, evenals die van Plato, Buddha, Kant, Schopenhauer, Lavoisier, Hugo de Vries, Faraday en alle groote ontdekkers. Men houde er zich ook van overtuigd: Freud's naam gaat voort, te | |
[pagina 695]
| |
gloren in lengte van dagen, boven alle afgronden van fouten, misverstanden en menschelijke tegenstellingen. Want al heeft hij ook nog zoo vaak overdreven en soms erg gewaald: zijn leer berust op den grondslag van Waarheid, en zijn stelsel is innerlijk voldoende voltooid en vormt een genoegzaam binnen-zichzelf-gesloten-geheel, om den tand des tijds te weêrstaan. Hij, die, als jood, er geenszins voor terugdeinsde, Mozes openlijk tot niet-jood te stempelen - daargelaten nu, of deze theorie klopt, ja dan neen -, omdat hem zulks met de Waarheid bleek te strooken, bezit qua Denker een caliber, dat hem verheft boven de gewone menschelijke zwakheden. Op sommiger gedachten hebben de stormen der eeuwen geen vat, en Sigmund Freud behoort tot die uitverkoren Geesten. Stellig was zijn levenswandel die van een inzichzelf-verzonken Geleerde. Men moet geloof hechten aan de beschrijvingen, die hem schetsen als teruggetrokken van de wereld, met haar razend gewoel, holle drukte en ijdel bejag. Zijn monumentaal Werk bewijst het: zoo iets volbrengt geen mensch uit bijbedoelingen. Vijanden hebben hem allerlei leelijks aangewreven. Men verwijt hem hyper-sexualiteit, erotomanie, zedenbederf, en wat niet al. Toen ik anno 1922 te Weenen vertoefde, gaf de zoon van een Freiherr - wiens naam ik vergeten heb - mij te kennen: Freud behandelt allemaal rijke Americanen, om dusdoende dollars en andere vreemde valuta bijeen te garen. (Ik heb daar ruzie met dien jongen over gehad.) De arts van Dieren smaalde Freud's behandeling van zenuwzieken als ‘futuristisch’. Zulke beweersels zijn vuige laster. Sigmund Freud heeft nooit reclame gemaakt, ophef uitgelokt, of rijkdommen gezocht. Het bewijs ligt in de feiten. Want wie zijn hart aan zulke dingen verpandt, brengt niet zoo een stelsel tot stand. Persoonlijke herinneringen aan Professor Freud heb ik, helaas, niet. Wèl aan vergeefsche pogingen, om kennis met hem te maken. Graag had ik hem ontmoet. Doch het heeft niet zoo mogen zijn. Anno 1922 kon hij mij niet ontvangen wegens ziekte; bij een later bezoek van mij aan Weenen - waarvan het jaar mij ontschoot - kon ik geen tijd vinden; anno 1937 lag de groote Man weêr ziek te bed, terwijl ik, verloofd zijnde, te veel in beslag genomen werd door persoonlijke beslommeringen, om de poging te herhalen. Het | |
[pagina 696]
| |
is erg jammer. Doch, op Schopenhauer's voetspoor, troost ik mij met de gedachte, dat men het beste van een Denker kennen leert uit diens Werken. Doordien de October-aflevering op 22 September verscheen, wegens Dr. van Deyssels jubileum, biedt eerst dit November-nummer plaats voor een ‘In Memoriam’ aan Professor Freud. Het was mij een behoefte, hulde te brengen aan de nagedachtenis van den Man, wien het Avondland één der toppraestaties van zijn cultuur te danken heeft, alle ‘maren’, critiek en vijandschappen ten spijt.
Knocke, Donderdag 12 October 1939. |
|