De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 574]
| |
Lodewijk van Deyssel en zijn vrienden door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.In zijn herdenking van Dr. H.J. Boeken, in ‘De Nieuwe Gids’ van Juli 1939, spreekt Lodewijk van Deyssel, over de ‘innige vriendschappen’, waarvan hij er eenige ‘tot de grootste schatten rekent’, die hij ‘in het leven heeft mogen vinden’, - vriendschappen, ‘waarin jonge volwassenen de verwezenlijking beleven van hetgeen zij als jongens reeds, omfloersd, maar hevig, gevoeld hebben, dat vriendschap was.’ Maar, aan den anderen kant mag men óók zeggen, dat de beste en begaafdste van zijn tijdgenooten aan Lodewijk van Deyssel een vriendschap hebben toegedragen, die nog verdiept en verhoogd werd door elementen van persoonlijke waardeering, lees: vereering, bewondering. De band, die Lodewijk van Deyssel verbond aan zijn medestanders, was een zóó bizondere, dat men hier haast van occulten invloed kan spreken. De gebeurtenissen, die omstreeks het jaar 1880 begonnen plaats te grijpen, staan volstrekt eenig in de geschiedenis van onzen tijd en ons land. Of is het geen vreemd wonder te noemen, dat Willem Kloos en Jacques Perk plotseling, tegelijkertijd sonnetten begonnen te schrijven, - een dichtvorm, die, in deze dagen volstrekt niet beoefend werd, en zeker niet was geliefd, - dat verschillende jonge mannen, - in de eerste plaats Lodewijk van Deyssel, - eensklaps in het openbaar traden, met een, ondanks hun jeugd, - volkomen gerijpt talent, - dat dezen allen tezamen, en door denzelfden wil bezield en door hetzelfde inzicht gedreven, | |
[pagina 575]
| |
optornden tegen bestaande toestanden in literatuur en kunst, - en, zooals later is gebleken, met het volste vermogen daartoe en dus het volste recht, - dat opeens elkaar zochten en vonden jonge kunstenaars, niet alleen literatoren, maar ook schilders en musici?.... Men kan, wat nadien ‘de Nieuwe Gids-beweging’ is genoemd, waarlijk nóóit genoeg erkennen, liefhebben en dankbaar zijn, - en de kracht, de volharding, de efficiëncy harer vooraanstaande figuren nóóit voldoende bewonderen. In Nederland is, - nu een halve eeuw geleden, een heilzaam, schoon mirakel geschied.
* * *
Het spreekt vanzelf, dat in de onlangs verschenen levensherinneringen van tijdgenooten, de naam der groote persoonlijkheid, die zichzelf Lodewijk van Deyssel heeft genoemd, - een belangrijke en eervolle plaats inneemt. Nemen wij om te beginnen, Tim's Herinneringen, een bundel reminiscenties uit het leven van Dr. Aegidius Timmerman, den eminenten vertaler van Homerus' Ilias en Odyssee, en de auteur van den roman Leo en Gerda, waarin ook de Nieuwe Gids-beweging raak en interessant wordt geschetst, - ter gelegenheid van den gemoedelijken Tim's tachtigsten verjaardag, gepubliceerd bij den uitgever H.J. Paris te Amsterdam. In zijn Voorwoord geeft Dr. Timmerman er de verklaring van, hoe hij er toe kwam, zijn Autobiografie te schrijven. Hij heeft zèlf altijd ontzaglijk veel genoten van dergelijke lectuur, en ten tweede heeft men hier dikwijls gezegd, dat hij zoo alleraangenaamst, - en hoezeer is dit de waarheid! - kan vertellen. Bovendien, schrijft hij: .... ben ik bevriend geweest met de meeste mannen van de beweging van tachtig, aan wier omgang ik eindeloos veel levensblijheid en intellectueele frischheid te danken heb. En, last not least, - schreef mijn oude vriend Karel Thijm mij, - 5 April 1933, - ‘Waarom zet je zelf die uitmuntende mémoires uit den schooltijd niet voort?’ Dat ‘uitmuntend’ uit de pen van een zoo voortreffelijk stylist en een zoo hooggewaardeerden vriend heeft mij ten slotte overgehaald!.... | |
[pagina 576]
| |
Men ziet, dat wij, voor een groot deel, aan de vriendschappelijke aansporing van Lodewijk van Deyssel het ontstaan van dit zeer lijvige, maar haast overal boeiende en belangrijke boekwerk te danken hebben. Vele der opstellen, welke het bevat, zijn eerst verschenen in ‘De Nieuwe Gids’, maar in dezen bundel vormen de levensherinneringen, zooals vanzelf spreekt, een meer aaneengeschakeld geheel. In kleurige, fleurige taal, met origineel-typeerende uitdrukkingen en een suggereerend-juiste plastiek, herdenkt Aegidius zijn kindsheid, jeugd en jongelingsjaren, en geeft daarbij een interessant, historisch beeld van zijn tijd en zijn stad. Latere geschiedenisschrijvers zullen waarschijnlijk veelvuldig gebruik maken van de anecdotische en technische beschrijvingen en bizonderheden van dezen oor- en oog-getuige uit lang-vervlogen jaren. Persoonlijk was Tim bevriend of bekend met Hein Boeken, Jan Veth, Toorop, Bauer, Jacques Perk, Alphons Diepenbrock, Herman Gorter, Willem Kloos, Lodewijk van Deyssel en Theo van Hoytema, - het behoeft dus geen betoog, hoe gretig zijn meestal zeer goede karakteristieken, door literatuurbeoefenaars en ook door leeken, - want deze, uitstekend typeerende mémoires lezen soms als romantische verhalen, - zullen worden genoten. Aan Van Deyssel geeft Timmerman alle eer en alle liefde, zooals men dat doet aan iemand, dien men volkomen waardeert èn volkomen begrijpt. Hij is een groot bewonderaar van Van Deyssel's ‘prachtige en meesterlijke levensbeschrijving zijns vaders’, en in de speciaal aan Lodewijk van Deyssel gewijde studie, die van een even geestige opmerkingsgave als van een geestige beschrijvingskunst getuigt, is Van Deyssel innerlijk en uiterlijk gebeeld met een onverbeterlijke juistheid. Hij constateert, dat Nederland zijn groote mannen niet voldoende kent, laat staan, erkent en wendt zich dan tot Van Deyssel, zeggende: Met des te hartelijker voldoening huldigen wij, grijsaards, die minder oud zijn, dan wij er uitzien, daarom onzen diep vereerden vriend. Want wij hebben zoo eindeloos veel geluk en blijdschap aan hem te danken. Zijn grenzenlooze liefde voor onze prachtige Hollandsche taal heeft op den wildstam onzer taalkennis de edele takken geënt, die ontbloeid zijn | |
[pagina 577]
| |
in de jonge lent onzer nieuwe Literatuur. Welk een kleurrijke bloesem van nieuwe beelden, nieuwe vergelijkingen, nieuwe woorden!.... En met hoeveel voldoening haalt Timmerman Van Deyssel's woorden aan, die in ‘A. Aletrino’ de opmerking maakt, naar aanleiding van het verwijt, dat de menschen van den Nieuwen Gids gewoon waren, elkaar te prijzen: Hoe is dat? Men is vrienden en nu, nu bewondert en prijst men elkaars werk. Juist, maar zóó is het niet. Het is: men bewondert elkaars werk, - of ideeën of dispositie, - en wordt daardoor vrienden. De bewondering is niet gebaseerd op de vriendschap, maar de vriendschap is gebaseerd op de bewondering. Die zaak is heel zuiver. Vreemd doet intusschen Timmerman's tirade aan, op blz. 180 onderaan van zijn overigens zoo goede boek vol appreciatie vóór en fijngevoelig begrip ván den Nieuwen Gids en zijn vertegenwoordigers. Waarom dit groote evenement, waarvan nú nóg alle huidige schrijvers profiteeren, willekeurig te declineeren? Had hij niet de intuïtie, dat aanstonds de steeds agressieve pers van deze enkele woorden misbruik zou maken, en het zou voorstellen als had Timmerman geen 300 bladzijden ter eere en tot lof van de Tachtigers geschreven, en slechts deze onbillijke en van hèm volkomen onbegrijpelijke kleineering neergepend? En welk een zonderlinge slip of the pen is ook, op blz. 181, de, van een volbloed-prozaïst wel zeer aanmatigende, critiek op de poëzie van Willem Kloos, die, volgens zijn ontoelaatbare bewering, in ‘diepte van gevoel’ niet boven Baudelaire of Verlaine is uitgekomen, niet boven Keats of Swinburne, Verhaeren of zelfs Gezelle. Wer den Dichter will versteh'n
Musz ins Dichters Lande geh'n.
| |
[pagina 578]
| |
En misschien zou ik wel niet eens deze tirade hebben gesignaleerd, ware het niet om twee redenen: ten eerste, omdat het zoo pijnlijk-vreemd aandoet, den volbloed Hollander, die ras- en oer-echt Hollander is, de verfoeilijke vroegereeuwsche gewoonte te zien volgen, om per sé de buitenlandsche productie te zien verheffen ten koste van het binnenlandsche werk. En ten tweede, omdat Herman Gorter, de door hem meest vertrouwde en meest geïdealiseerde, bijna verafgode dichter. persoonlijk tot hem zeide, naar aanleiding van Willem Kloos' Binnengedachten: - Ja, Kloos blijft altijd een groote geest. Evenwel, behalve deze twee bedenkingen, kan ik ‘Tim's Herinneringen’ van harte en ten volle prijzen. Zijn boek is voor de ouderen, die deze terugblikken kunnen mee-beleven, een intens geestelijk genot, en voor de jongeren is het niet slechts een gezellige en amusante lectuur, maar een instructief en behartigenswaardig boek.
* * *
En, bijna tegelijkertijd met het bovengenoemde boek, verscheen van Mr. Frans Erens Vervlogen Jaren, dat deze bescheiden en wellicht nooit voldoende gewaardeerde schrijver het geluk heeft gehad, nog geheel te kunnen voltooien, vóor zijn dood. De inhoud van dit werk is even boeiend, als het belangrijk is. De hoeveelheid eminente persoonlijkheden, die Erens gekend heeft in Frankrijk en Nederland, is overweldigend. En, wat meer zegt, Erens herinnert zich van de vroegste jaren alles haarfijn; zijn onfeilbaar geheugen doet hem het gerinste detail tot in de minutiae beschrijven, en hij typeert zóó beeldend, dat wij de personen uiterlijk en innerlijk ten voeten uit, vóór ons zien. Hij zegt het ergens zelf, dat mededeelingen van een getuige, die leefde in denzelfden tijd en de gebeurtenissen zelf medemaakte (en die, voeg ik er bij, een uitstekend opmerker was, en een even uitstekend ‘onthouder’) uitsluitend betrouwbaar kunnen worden genoemd, en méér beteekenen dan uitlatingen van modernen, die zóó of zóó gedisponeerd, hun opvattingen kenbaar maken en conclusies trekken, - maar die ‘wel de klok hebben hooren luiden, maar niet weten, waar de klepel hangt’, zooals het spreekwoord luidt. | |
[pagina 579]
| |
Een slaand voorbeeld hiervan is, bijvoorbeeld, dat Dr. Menno ter Braak het publiek wil opdringen, dat Willem Paap's, door slechte karaktereigenschappen geïnspireerd Vincent Haman, eigenlijk de ware geschiedenis van Tachtig zou zijn. Erens zegt hieromtrent: In zijn romans heeft hij (Paap) zijn tijdgenooten aangevallen; in Vincent Haman de literatoren. Zijn werk is echter altijd onvolwaardig gebleven; hij had niet de fijne superioriteit van den grooten schrijver en zijn mederedacteuren (van ‘De Nieuwe Gids’) hadden waarschijnlijk gelijk, toen zij zijn stukken weigerden. Zij zeiden mij, dat zij het daarin allen eens waren geweest. Paap heeft hun dat nooit kunnen vergeven en hij heeft zich gewroken in Vincent Haman. Een boek, uit onedele aandrift ontstaan, lijkt evenveel op de waarheid, als een caricaturaal geknoei op een fatsoenlijk, eerlijk en echt geschilderd portret.
* * *
Met Lodewijk van Deyssel is Erens zeer en zeer bevriend geweest; hij heeft hem het allerlangste van alle anderen gekend, en kon hem reeds, als leerling op de kostschool Rolduc beschrijven. Overal in zijn boek (dat bij Ten Hagen's Drukkerij en Uitgevers-Mij. te 's-Gravenhage verscheen) doet hij aan Van Deyssel's onvergelijkelijke kunstenaarsgaven recht. Ook aan Van Deyssel's schitterend conversatietalent. Men kon uren onafgebroken naar hem luisteren, zegt Erens, waarbij hij opmerkt, dat een groot schrijver niet altijd ook een causeur sans pareil zal zijn. Merkwaardig is, wat Erens vertelt over Van Deyssel's opzien barende brochure: Over Literatuur. Deze brochure is namelijk niet geheel, zooals zij was uitgekomen in den eersten bundel van Van Deyssel's proza opgenomen: ‘De oorspronkelijke brochure is in hoofdstukken verdeeld, waarvan de ‘stemmingskleuren’ bij ieder hoofdstuk zijn aangegeven. Dit aangeven van de kleuren der stemming mag wel iets zeer origineels heeten en is slechts door een uiterst subtiele aanvoeling in den geest te verwerkelijken. | |
[pagina 580]
| |
Erens noemt het uitgeven dezer brochure in 1887 ‘een daad, zooals tot dien dag nog niet in de Nederlandsche literatuur was verricht’. Van toen af was hij de man, die het eigenlijke nieuwe geluid in de Nederlandsche literatuur heeft gebracht. Erens' qualificatie van Frank Rozelaar zal alle literatuurliefhebbers wel uit het hart zijn geschreven. Hij zegt: Hij (Van Deyssel) is ook de auteur van dat kleinood der Nederlandsche literatuur ‘Uit het leven van Frank Rozelaar’, het boek vol menschelijke mystiek. Had hij alleen dit | |
[pagina 581]
| |
boek gegeven en geen letter meer, zijn naam zou nooit vergeten worden, zoolang de Nederlandsche taal zal leven. De herinneringen aan Van Deyssel behooren tot de leesbaarste en karakteristiekste gedeelten uit Erens boek, dat óók altijd zal blijven bestaan, ‘zoolang de Nederlandsche taal zal leven’. Want Erens was een fijn en inzichtig man, met een oorspronkelijken kijk op menschen en dingen, en een subtiel-kervend en boetseerend uitbeeldingsvermogen. Zijn boek staat vol van juiste kernspreuken, waarvan deze een der absoluut-waarste is: dat politiek niet met literatuur te vereenigen is. Werkelijk groot kan iemand slechts zijn in één van de twee. Een principe, dat altijd door Den Nieuwen Gids gehuldigd is geworden, en nu, vierenvijftig jaren na de oprichting, nog steeds gehandhaafd blijft.
* * *
Thans komen wij aan een wrange plek in Erens boek, en juist omdat het overigens zoo goed is en zoo aantrekkelijk en zoo interessant en van zoo eminent belang voor de literatuurhistorie, wil ik die plek, welke aan het geheel groote schade doet, er uitsnijden. Anthonie Donker in zijn Vernieuwing onzer Poëzie, spreekt van een leiderschap in deze beweging door Willem Kloos. Neen, beweert Erens, - de waarheidslievende, thans geheel tegen de waarheid en de bewezen feiten in: er was geen leider en ieder was evenveel pionier als de ander. Aangezien vrijwel alle literatoren, ouderen, jongeren en allerjongsten het er unaniem over eens zijn, dat van den aanvang af, Willem Kloos de leider van Den Nieuwen Gids is geweestGa naar voetnoot1), behalve Anthonie Donker zegt ook J. Slauerhoff: Kloos is zijn heele leven ‘leider’ geweest, en Dr. G. Stuiveling: Door zijn critische kroniek is Kloos tot op zekere hoogte de leider geweest van de letterkundige vernieuwing; voorts spreekt hij van: De Gids met Potgieter aan het hoofd en de Nieuwe Gids-beweging met | |
[pagina 582]
| |
Kloos (in zijn goed gedocumenteerde en gefundeerde en met vele voorbeelden en verduidelijkte en bewezen opinies, in zijn studie: Kunst en Kroniek vóór en uit den Tijd van '80, verzameld en ingeleid door Dr. W.L. Brandsma en Dr. G. Stuiveling, en uitgegeven als een der Bongerd-boekjes bij de firma Wolters te Groningen) - behalve deze allerjongsten, haal ik gaarne aan het oordeel van den dichter J.C. Bloem, in den Gulden Winckel, waar hij de brochure van Van der Goes bespreekt: Slechts één opmerking worde gemaakt. Het is deze: hoezeer het opvalt en weldadig aandoet, de groote eerbied, die zijn medestanders voor Kloos hadden, de onaantastbaarheid van diens figuur voor hen. Dat is trouwens iets wat een ieder, die wel eens met Nieuwe Gidsers of leden van het onmiddellijk daarna gekomen geslacht over dien ‘grooten tijd’ heeft gesproken, moet hebben getroffen: de voorbehoudlooze eerbied en bewondering, die men Kloos toedroeg. - Ik geloof, dat dit terecht is geweest. Een boekje als dit van Van der Goes versterkt mij in dit geloof. Wanneer men als tijd- en bentgenoot (dus uiteraard vrijer en kritischer staande dan een buitenstaander of later-gekomene) zooveel onweerlegbaar-afkeurenswaardige dingen over een ander heeft mede te deelen en tegelijk ervan blijk geeft, dien ander zoo onaantastbaar te achten, dat voor dezen zelfs geen apologie noodig is, maar volstaan kan worden met diens onaantastbaarheid incidenteel te vermelden, dan is die ander ongetwijfeld een groot man geweest en zal deze als zoodanig blijven leven. En juist naarmate zoo'n figuur meer en meer in de verten der tijd terugwijkt, naar het beslissende oogenblik toe, waarop zijn aardsche verschijning achter den dood geheel en al onzichtbaar wordt, wordt kritiek daarop steeds nut- en zinneloozer, misschien iets voor infieme dagbladscribentjes, meer niet. Voegt men hieraan toe het prachtige artikel van den oor- en oog-getuige Jan Hofker (opgenomen in het standaardwerk over Willem Kloos van Dr. K.H. de Raaf) waarin deze eveneens vertelt, hoe alle anderen zich eerbiedig schaarden om Willem | |
[pagina 583]
| |
Kloos, den Leider, dan doet deze, een verkeerde voorstelling van feiten gevende bewering wel volstrekt onbegrijpelijk aan. In Groot Nederland lezen wij in de recensie over Frans Erens' ‘Vervlogen Jaren’ aangaande de door mij gewraakte zinsnede: Het komt mij voor, dat deze opvatting van een tijdgenoot niet klopt met de authentieke stukken door een anderen tijdgenoot Frank van der Goes in zijn Litteraire Herinneringen bijeengebracht. Frank van der Goes was redacteur van Den Nieuwen Gids. Albert Verwey was redacteur van Den Nieuwen Gids. Frans Erens was toentertijde in zekeren zin een outsider, die veel in het buitenland vertoefde, en géén redacteur was, dus uit den aard der zaak nooit de vergaderingen en andere samenkomsten van Den Nieuwen Gids heeft bijgewoond. Komt, door deze omstandigheid, Erens' uitlating wel niet in een zéér zonderling licht te staan?.... Toen Erens zijn beschouwingen in ‘De Maasbode’ verschijnen liet, was het ‘De Tijd’, die zònder verder onderzoek, Erens' woorden aannam als juist, en ze nog wat aandikte, en met zijn gewone animositeit ging spreken van: ‘Het leiderschap van Kloos een fictie, een legende’. Dát is altijd het funeste gevolg van dergelijke ondoordachte, op niets gebaseerde beweringen, dat er onmiddellijk misbruik van wordt gemaakt door onscrupuleuse organen, - waarover ik het bovenstaand reeds heb gehad. En ziehier nog het onverdachte getuigenis van een jong student, die, in spontane verontwaardiging in het ‘Utrechtsch Dagblad’ het hier volgende ingezonden stuk plaatste: | |
[pagina 584]
| |
Wie was de hoofdfiguur der nieuwe gids-beweging?Mijnheer de Hoofdredacteur.
Zou het onderstaande in uw veel gelezen blad mogen opgenomen worden? Bij voorbaat mijn hartelijken dank. In het ‘Handelsblad’ van 10 Febr. '33 (Avondblad, vierde blad) wordt den lezer medegedeeld, dat Frans Erens in ‘De Maasbode’ een nieuwe reeks gedenkschriften over de beweging van '80 het licht doet zien. In dat stukje richt zich de heer Erens vrnl. tegen Antonie Donkers' meening omtrent het leiderschap van Kloos in die jaren. De heer Erens is het daar niet mee eens. ‘Neen’, zegt hij, ‘er was geen leider, de een was evenveel pionier als de ander’. Verderop spreekt hij nog van een ‘enormiteit’ van Antonie Donker, als zou het proza van Van Eeden, Paap e.a. door Kloos' voorbeeld gevormd zijn. Wil men bij anderen ‘enormiteiten’ ontdekken, dan moet men zelf wel zeer stevig in de schoenen staan. Dit nu is bij den heer Erens helaas niet het geval. Hij zegt n.l. zelf: ‘Kloos stelde zich na de oprichting van den “Nieuwen Gids” op een zekere manier (gespatieerd door mij) als middelpunt op’. Dat ‘op een zekere manier’ is vooral typeerend. In een gymnasiastenopstel over dit onderwerp is het nog toelaatbaar, maar niet voor geschiedschrijvers, afgezien van het feit, dat iemand zich als middelpunt ‘opstelt’. Men is het of men is het niet! Ik vermoed trouwens, dat de heer Donkersloot dat ook wel heel goed ingezien zal hebben, maar dat hij in zijn bekende dissertatie expres den naam ‘leider’ heeft gekozen, omdat Kloos in het critieke jaar '93 den ‘Nieuwen Gids’, mede met eenige vereerders, dan toch maar gered heeft! Als de heer Erens geregeld den ‘Nieuwen Gids’ leest, waarin Kloos zijn jeugdherinneringen ophaalt, zal hij bemerkt hebben, wat inderdaad de ware psychische oorzaak der beweging van '80 geweest is! Mij is het ten slotte nog steeds niet duidelijk, waarom een zoo groote figuur als Kloos zoo nu en dan door ‘critici’ verkleind moet | |
[pagina 585]
| |
worden. Dat men zoo hoog niet staat, is toch geen reden om als keffertje te fungeeren. Neen, Donker heeft gelijk als hij schrijft, dat Kloos onvoorwaardelijk de beheerschende figuur van de vernieuwing onzer poëzie blijft.
Met dank voor plaatsing,
Hoogachtend J.A. Stellwag, theol. stud.
Het hieraan voorafgaande zou waarlijk genoeg zijn, om Erens' boutade volkomen te niet te doen. Maar er is meer. Er is een getuigenis van Erens-zelf in een, tusschen hem en ons gevoerde, correspondentie. Den 5en April 1933 schrijft Frans Erens uit zichzelf aan Willem Kloos, dat hij de artikelen in ‘De Maasbode’ gepubliceerd, (aangaande de oprichting van ‘Den Nieuwen Gids’) aan zijn vrouw heeft gedicteerd, een paar jaar geleden, en dat deze bij het typen niet zuiver zijn dictaat had weergegeven, ‘zooals ik in den druk bemerkte’. Persoonlijk heb ik daarop Frans Erens geantwoord: Het is wel jammer, Frans, dat je niet in ‘De Maasbode’ zelf, direct toen je het merkte, hebt geschreven, dat je herinneringen niet conform je dictée zijn gepubliceerd. Immers, niemand heeft kunnen begrijpen, hoe door een medestander èn vriend den schijn kon worden gewekt, als zou Kloos' leiderschap maar ‘fictief’ zijn geweest. | |
[pagina 586]
| |
Eén zin uit het antwoord van Frans Erens van 14 April 1933 haal ik aan, nadat hij nogmaals betoogd heeft, dat Sophie hem niet voldoende had begrepen, en, wat men zal billijken en begrijpen, ik druk dezen zin cursief: Ik erken Kloos gaarne als leider van de N.G. Ik wil getuigen, dat deze apologie mij een ontzaglijke voldoening is, dat ik haar met nóg meer voldoening publiceer. Wèl zou het beter zijn geweest van mijn ‘innig trouwen vriend’, zooals Erens zich onderteekende, als hij die woorden, hetzij in ‘De Maasbode’, hetzij in ‘De Tijd’ openlijk had geplaatst. En zeker was het verstandiger geweest van mevrouw Erens, als zij in het boek van haar man een schrapping had gemaakt van de woorden, door Erens in een particulieren brief als onjuist erkend, en waardoor het waardevol-geschiedkundige werk, helaas, wordt ontsierd. Laten wij ons troosten, dat hier in ‘Den Nieuwen Gids’ thans deze kwestie volledig is verklaard èn rechtgezet.
* * *
Laten wij nu eens zien, hoe een buitenlander de zaak van de Tachtiger Beweging en de oprichting van ‘De Nieuwe Gids’ beschouwt. De welbekende, uiterst studieuse en conscientieuse Dr. James Anderson Russell, Mr. A. Ph. D.Ga naar voetnoot1), die gepromoveerd is op een dissertatie The novel in the Netherlands (welke studie verschenen is in ‘De Nieuwe Gids’, nadat James Russell haar aan Willem Kloos had aangeboden met de woorden: It will certainly prove in my favour, if the first periodical of Holland honours it with a publicationGa naar voetnoot2) gaf thans een boekwerk uit bij de firma H.J. | |
[pagina 587]
| |
Paris te Amsterdam, getiteld: Dutch poetry and English, a study of the romantic revival. Het zal wel zelden voorkomen, dat een buitenlander zóó grondig onze Nederlandsche taal kent, en zóó volledig op de hoogte is van onze literatuur, dat hij een boek schrijft.... waaruit wij Hollanders ontzaglijk veel kunnen leeren!.... Want dit is het geval met ‘Dutch Poetry and English’, en daarom zou ik allen studeerenden in de letteren willen aanraden: Schaf u dit boek aan, en houd het steeds bij de hand, want de critische geest van Dr. Russell is ongemeen-fijn en gescherpt, en op honderden plaatsen wordt ge verrast door de originaliteit van zijn oordeel, èn door de juistheid ervan, door de uitgebreidheid van zijn kennis, zijn diep-gaande belezenheid, en zijn uitstekendgeformuleerde vergelijkingen tusschen Hollandsche en Engelsche poëzie. Zijn prachtig boek, doorwrocht tot in de kleinste details, is opgedragen aan de nagedachtenis van Willem Kloos, en aan Lodewijk van Deyssel ‘last of the Tachtigers’. Hoe doen de laatste woorden ons hart samen-nijpen van een onzegbare smart. Laten wij ons echter verheugen, dat wij nog een zóó volmaakten Tachtiger bezitten, gelijk deze zich verheugen zal in de geestelijke vriendschap en ontzaglijke bewondering van een buitenlander, die een zóó uniek kenner is van onze taal en haar meest vooraanstaande vertegenwoordigers onvoorwaardelijk vereert. In aansluiting met mijn opmerking in noot 2, blz.??, beginnende: Het is eigenaardig, enz. vermeld ik hier, dat, telkens als Dr. Russell Willem Kloos' naam noemt, in verband met de Beweging van Tachtig, hij hem betitelt ‘the leader’, omdat dit voor hem is een onweersprekelijk en onbestrijdbaar feit. Over Perk sprekende zegt hij op blz. 156, dat deze niet had the sturdy qualities of leadership, unflinchingly accepting the formidable task of regeneration. Op blz. 35 zoowel als op blz. 135 spreekt hij ook van Kloos the leader, en op blz. 186 zegt hij: Kloos was | |
[pagina 588]
| |
also the most early matured, the quite unmistakable leader (laatste woorden door mij gecudsiveerd). Ook noemt Dr. Russell, op grond van zijn eigen onderzoekingen, Albert Verwey ‘the very definite disciple of Kloos’.Ga naar voetnoot1) Dit ter correctie van sommige onnoozele halzen, die het uit domheid of uit kwaadwilligheid wel eens extra-belachelijk hebben willen voorstellen, als ware Kloos in den beginne bij Verwey in de leer gegaan. Dr. Russell verricht ook een zeer nuttig werk, als hij de verhouding Willem Kloos - Jacques Perk in het juiste, want eenigmogelijke licht beschouwt. Ongelooflijkerwijze is in Nederland de wonderschoone vriendschap van Kloos, die hem noopte het werk van Perk, dat hij lief had en bewonderde, aan de vergetelheid te onttrekken, óók wel eens door haatzuchtigen gedenigreerd. Dr. Russell grijpt opeens de kwestie diep in het hart, waar hij, sprekende over den Engelschen dichter Keats, wiens levensomstandigheden men wel eens in verband heeft gebracht met die van Perk (beiden jong gestorven, enz.) uitroept: Was ever budding genius so fortunately situated with regard to the one great, needful friend?.... What would history not give for a Kloos alongside Keats to elucidate the brief but concentrated record of his mind and art? En ook: With only one of his contemperaries can Perk be said to have made any sort of common cause; Kloos alone seemed to him to be worth his strife; none of the others had grasped the new principles in their highest form. Het is wèl triest, dat in Nederland, uit onwetendheid of met opzet, de zaken dikwijls zoo anders worden voorgesteld dan zij zijn,.... doch laten wij blij wezen, dat er nog volkomen eerlijke, niet subjectieve critici bestaan, die het verbroddelde werk van sommige Hollanders reinigen en ontwarren.... èn die door hun nationaliteit een grooter gezag uitoefenen!.... Op blz. 139 noemt Dr. Russell Lodewijk van Deyssel ‘over- | |
[pagina 589]
| |
modest’, als hij in het jaar 1929 in ‘De Nieuwe Gids’ zegt: ‘Het wonder van Tachtig was, in de eerste linie, het wonder van Willem Eloos’. Together, zegt Dr. Russell, they must be credited with having buried beyond hope of resurrection the bombastic lachrymose imitators of the great Romantics, and further, with having reformed the ranks of criticism and set up its standard anew. En hiermede eindigen wij ons overzicht over het standaardwerk van den eminenten Engeischen geleerde, waarover nog zeer, zeer veel op te merken zou zijn, maar.... men leze en oordeele zelf en.... doe er zijn voordeel mee!....
* * *
Lodewijk van Deyssel zal het, ik weet het zeker, mij niet euvel duiden, dat ik in dit opstel zooveel gewag heb gemaakt van Willem Kloos, zijn levenslangen vriend, aan wien hij vele zijner allerschoonste hymnen-in-proza heeft gewijd, - en die, op hun laatste, persoonlijke ontmoeting in het leven, nog mocht getuigen, dat hun kameraadschap, van een menschenleeftijd lang, één schoon, en waar, en gaaf geheel is geweest.... Lodewijk van Deyssel, u, Groote, u, Volwaardige, gij, onvergelijkelijk als Kunstenaar, - zij op dezen dag van uw Kroonjaar, uit diepe bewondering en liefde, de onvergankelijke hulde gebracht van de vroegere, de huidige, en de toekomstige geslachten. |
|