De Nieuwe Gids. Jaargang 54
(1939)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |
BibliographieDr. G. Schamelhout: Ethnische Vraagstukken en Verzamelde Toespraken. Wereldbibliotheek, Amsterdam 1939.Ter gelegenheid van den zeventigsten verjaardag van dezen bekenden geleerde, heeft zich een commissie gevormd tot uitgave van enkele zijner verspreide opstellen en toespraken. Deze laatsten werden vooral gehouden voor de Antwerpsche Volksuniversiteit H. v.d. Reeck, waarvan Dr. Schamelhout mede een der sterkste krachten is. Als eerste komt een uitvoerige studie over De Statenbond en de ethnische minderheden, waarin op streng-wetenschappelijke gronden het volkomen failliet van den Statenbond (een veel zuiverder naam dan Volkenbond) wordt aangetoond. Vervolgens komen aan de beurt: Aardrijkskundige namen; een zestal voordrachten voor de Volksuniversiteit; de verschuiving van taalgrenzen; en het verval der Gaelische taal. Vermoedelijk is deze afwisseling met opzet gekozen om schr.'s veelzijdigheid te doen kennen. Waarin men dan ten volle geslaagd is; welk onderwerp hij ook aanroert, deze eminente geleerde zegt er wetens- en behartigenswaardige zaken over. Zonder direct tot de luidruchtigen te behooren, is Dr. Schamelhout's werk van geweldige beteekenis voor Dietschland. Hij neemt in Dietschland's opgang een niet geringe plaats in. Herhaaldelijk wijst hij immers op de eenheid der volksdeelen, en weet vergeten figuren naar voren te brengen. In Noord en Zuid zijn er velen, die veel van hem kunnen leeren. Een uiterst aanbevelenswaardig boek. | |
Mgr. Prof. Dr. J. Hoogveld. Het wezen der Volksgemeenschap. - Wiek op, Brugge 1939.In een tijd, waarin de vraag naar het wezen van een volk brandend is als in de onze, doet het goed, een rustig, maar daarom alles behalve vaag woord te lezen van een ras-philosooph als Prof. Hoogveld. Duidelijk maakt hij onderscheid tusschen Staat en Volk, evenals tusschen het wezen en de bijkomstigheden der volksgemeenschap. Schr. komt tot dezelfde conclusie als Thomas van Aquine: De Staat dient bij voorkeur te bestaan uit één volk, omdat hun gelijkheid de vriendschap onder de burgers is. Voor zekere internationalisten een uiterst overwegenswaardige brochure. Al is deze brochure, naar ik vermoed, een herdruk van een vroegere, bij ‘De Delta’ verschenen, en niet meer te krijgen, de verschijning is er niet minder om toe te juichen. | |
[pagina 413]
| |
Tijdschrift voor Philosophie, 1e jrg. nr. 2. - Ver. v. Wijsgeerige Uitgaven Brussel.De tweede aflevering van dit tijdschrift (inmiddels reeds bekroond met den jaarlijkschen prijs van het Noordstarfonds) is zoo mogelijk nog belangwekkender dan de eerste. Niet minder dan twaalf geleerden uit Noord en Zuid werken mee, door artikels, symposion, tekststudies, critische studie en jaarberichten. Wij wenschen dit tijdschrift alle succes. | |
E. Verstraete. Volksche Opleiding in Jeugdorganisaties. - Wereldbibliotheek, Amsterdam 1939.Een zeer goede lezing voor de Antwerpsche Volksuniversiteit. Alweer. Men zou op Antwerpen bijna jaloersch worden, om het werk, dat daar verzet wordt. Volksche (volksverbonden) opvoeding; het is wel een onderwerp, dat in onze Noorderstreken nog tamelijk taboe is. Wie er over praat, is direct ‘Nazi’. In Vlaanderen spreekt men er zelfs over voor een Volksuniversiteit. Zeer duidelijk en voor 't overgroote deel zeer juist, geeft Verstraete aan, wat de taak der Jeugdorganisaties is inzake deze volksverbonden opvoeding, en welke middelen daarbij benut kunnen en moeten worden. Indien men niet vergete de opmerking, die Dr. Schamelhout in bovenbesproken boek op blz. 63 en 64 maakt over matigheid inzake sport en kampement, kan men uit dit boekje zeer veel nut halen. | |
Joost van der Aa. Een volk wil leven. - Dietsch Jeugdverbond, Antwerpen-Amsterdam 1939.In mijn artikel voor het Dietschlandnummer moest ik erkennen, niet juist te weten, hoever het stond met de plannen voor een Dietsch Jeugdverbond. Dit blijkt te leven, en zelfs zeer actief te leven. Gelukkig. De Dietsche gedachte is allentwege groeirijp. En het schijnt me juist op tijd, dat dit Dietsch Jeugdverbond een propaganda-geschriftje uitgeeft onder bovengenoemden titel. Na een (uiterst beknopt) historisch overzichtje volgt de sympathieke opwekking tot aansluiting en medestrijding voor Dietschland. Aanbevolen. | |
Ger Schmook. Boek en Bibliotheek, afl. 2. - De Sikkel, Antwerpen.Deze handleiding voor de bibliotheekpractijk is aan 't uitgroeien tot een standaardwerk van den eersten rang. Het tweede en derde hoofdstuk behandelen resp. de bibliotheek als cultuurhistorisch element en het lezen. In hoofdstuk twee wordt een cultuurgeschiedenis gegeven en in drie een practisch-psychologische beschouwing, die dit werk voor alle liefhebbers van het boek tot een waardevol bezit maken. | |
[pagina 414]
| |
Em. de Bom e.a. Vlaanderen, o welig huis. - Wereldbibliotheek, A'dam 1939.De belangstelling voor Vlaanderen groeit gelukkig allerwegen in ons Noorden. Het is dan ook toe te juichen, dat Em. de Bom dezen bundel in het licht gaf, waarin een rijk aantal schrijvers hun eigen streek meer bekendheid willen geven. Uiteraard doet ieder dit op zijn eigen manier; men treft in dezen bundel prachtige kunst naast oppervlakkige reportage en fragmenten uit een schoolboekje voor aardrijkskunde. Gelukkig zijn de laatste soort bijdragen verreweg in de minderheid, zoodat we met een gerust hart aan allen, die op een schoone manier kennis willen maken met Vlaanderen, dit boek kunnen aanbevelen. | |
Filibert van Haverbeke. Een mislukte aanval op den Ivoren Toren. Dezelfde. Het Kluwen. - ‘De Wekroep’, Deurne-Antwerpen 1938.Twee vertelsels voor het Vlaamsche volk van zeer goed gehalte. Zonder te pogen ‘ambitieus in de hooge litteratuur rond te dwalen’, wil Filibert van Haverbeke boeken geven, die elk ontwikkeld mensch met smaak leest en die op een normale (= niet hinderlijke) wijze een apologie vormen. Eenigermate in Benson's trant beschrijft hij in het eerstgenoemde verhaal een wonderlijke verschijning van Maria op een vergadering van Vrijdenkers. Het tweede is een kroniek-achtig overzicht van wat er op één dag tengevolge van één auto-ongeluk allemaal kan gebeuren. Geschreven in een misschien wat te onpersoonlijken, algemeenen stijl, zijn dit toch twee ‘volksboeken’, die er zijn mogen. We gaan langzamerhand wel vooruit! | |
Arnold Meyer. Dagboek van Nr. 195-3532. - Uitgeverij De Ramshoorn, Oisterwijk.Zonder tot eenige politieke partij te behooren, kan men voor een waarlijk groot mensch niet anders dan bewondering hebben. En ieder, die uit dit gevangenisboek kennis maakt met Arnold Meyer, zal moeten toegeven, dat hij een groot mensch is. Een van de soort, die er niet al te veel zijn in Nederland, en waarop we dus eigenlijk uiterst zuinig behoorden te zijn. Maar... waar politieke hartstochten aan het woord komen, raakt het redelijke verstand wel eens op den achtergrond. In dit geval is aan een dergelijke politieke hartstocht in ieder geval een boek te danken van een soort, die niet te rijk vertegenwoordigd is. Gevangenis-dagboeken ken ik niet, sinds Moens' Celbrieven (en, als men wil, Jef Last's laatste oeuvre). Al mag dit boek van Arnold Meyer niet de zuiver litteraire waarde toegekend worden van Moens' boekje, het is toch uitermate interessant. Omdat het ons een kijk geeft op het karakter van dezen man, die toch een beweging van beteekenis achter zich heeft, èn tevens op deze beweging zelf. Uiteraard is er tusschen leider en beweging een groote overeenkomst op te merken. Men mag misschien zeggen, dat zij - gedeeltelijk zeker - elkaar vormen. | |
[pagina 415]
| |
Door zijn politieke actualiteit is dit boek meteen ook een tijdsdocument van waarde. Wie kennis wil maken met een veelbesproken persoon en zijn levenswerk, vindt in dit Dagboek een belangrijke bijdrage. Als proefneming liet ik dit boek lezen aan iemand, die zeker niet van eenige sympathie verdacht kan worden; het boek werd in één ruk uitgelezen en in zeer hooge mate bewonderd. | |
Anton Kerssemakers. Vrijmetselarij en Jodendom. - Uitgeverij ‘Oisterwijk’. Oisterwijk z.j.Anton Kerssemakers gaf een boekje over Vrijmetselarij en Jodendom, met als veelzeggenden ondertitel: Traditioneele Inhoud, moderne ontaarding en invloed. Laten we direct vaststellen, dat over dezen invloed slechts zeer terloops gesproken wordt. Belangrijker echter is, wat de heer K. in dit boek wèl poneert: volgens hem is de vrijmetselarij zeer ten onrechte door zoo velen beschuldigd van alle mogelijke zaken. Deze beschuldigingen spruiten voort uit ofwel volslagen onkunde omtrent deze beweging, ofwel uit het verwisselen van de moderne ontaarding met den traditioneelen inhoud. Deze laatste (die volgens K. het wezen der beweging uitmaakt) is in zich volkomen goed en juist, is zelfs een uiterst christelijke, ja zelfs uiterst Katholieke stichting!! Men moet niet op de allereerste plaats naar bewijzen voor deze bewering vragen (tenminste niet naar bewijzen in hedendaagsch-wetenschappelijken zin), maar men moet het ‘voelen’, oftewel gelooven op gezag van den heer K. Inderdaad geeft hij dan ook een schamel bewijsmateriaal; en op die plaatsen, waar hij wèl bewijzen wil, bewijst hij te veel, dus niets. Na het loslaten van den traditioneelen inhoud, zou de vrijmetselarij in verkeerde handen gekomen zijn, zou van de organisatie misbruik gemaakt zijn door àndere geheime machten en is de vrijmetselarij op allerlei dwaalwegen geraakt. Dies wil de heer K. deze vrijmetselarij vrijpleiten van alle (mede-)schuld aan de moderne degeneratie; zij is er zelf slachtoffer van. Ook t.o.v. het Jodendom heerschen dezelfde dwalingen; alle lieden, die uit Talmud en andere authentiek-Joodsche geschriften iets ten nadeele van de Joden lezen, kennen deze geschriften niet! Ook de moderne Jood zelf kent noch erkent Talmud en Kabbalah - van deze heeft K. evenzeer uitgemaakt, dat er geen slechts in te ontdekken is. Het lijkt ons het beste, niet al te veel kritiek op deze stellingen te geven; zooals we reeds zeiden: wáár K. gaat bewijzen, bewijst hij te veel, dùs niets. Zijn heele gebouw hangt in de lucht van zijn persoonlijk gevoel: ‘zoo zal 't wel (geweest) zijn’, dùs zoo is het. Dit nu moge voor ‘mystisch ingewijden’, waarover hij zoo gaarne spreekt, voldoende zijn, voor ons is het onvoldoende. Wij hadden graag de zoo gesmade bewijzen gezien, hoewel we meenen, toch niet al te zeer positivistisch te zijn ingesteld! Een weerlegging van dit boekje zou ons op zoo verre zijwegen voeren, dat er een brochure uit groeide! Op deze oppervlakkige wijze kan men alles beweren en ‘bewijzen’. | |
[pagina 416]
| |
Daphne du Maurier. Rebecca. - Leiden, A.W. Sijthoff. 1939.Een roman over een meisje, dat, schutterig en verlegen, onverwacht met een rijken weduwnaar trouwt, en meent, overal in zijn huis de eerste vrouw te ontmoeten. Jalouzie op en vrees voor 't verleden. Later blijkt, dat ze spoken heeft gezien, en dat het eerste huwelijk niet zoo volmaakt was als ze meende. De eerste helft van dezen roman is zoo taai als Sinterklaas taai-taai; op de hoogte van de moordgeschiedenis komt er wat spanning en vaart in. Daphne du Maurier kan zeker een uiterst vlotte ontspanningsroman schrijven; maar men make ons niet wijs, dat haar eersteling (?) een geniaal meesterwerk is. | |
Nicolai Kazantzaki. De Tuin der Rotsen. - Wereldbibliotheek, A'dam 1939.Een lyrische roman over een reis door China en Japan. De westerling, in strijd met zichzelf en heel de wereld, zoekt rust en zekerheid, en vindt die in het verre Oosten. Hij vertelt hierover in een soms even vermoeiend relaas, dat over 't algemeen echter wel boeit. Tusschen door geeft schr. enkele, o.i. zeer aanvaardbare opmerkingen over den strijd tusschen oud en jong in dit verre Oosten, dat op den Westerling nog steeds zijn fascineerenden invloed doet gelden. Een boek, dat niet iedereen zal kunnen volgen; maar wie dit wel vermag, zal er zeer veel schoons in vinden, ook al is hij het met enkele ‘filosofische’ opmerkingen niet eens. | |
Trygve Gulbranssen. De geschiedenis van het geslacht Bjøndal. - Zuid-Hollandsche Uitg. Mij., Den Haag.De Cultuur-serie is tot haar vijftigste uitgave genaderd, en de uitgevers wilden hiervan iets aparts maken. Zij zijn hierin ten volle geslaagd, doordat ze een werkelijke luxe-editie van de bekende trilogie van Trygve Gulbranssen gaven. Inderdaad een kostbaar feestgeschenk, dit boek. Gedrukt op document-vergé-esparto, in een band van Rinosleder met goud bedrukt en een kopsnede in kleuren met gouddepsel. Als verluchtingen de zoo prachtige platen van Anton Pieck - en men begrijpt, wat een magnifiek werk daar uit den koker komt. Op deze wijze is dit boek geworden tot een uitgave, die werkelijk in staat is, de liefde van elk biblophiel op te wekken; maar men schijnt vlug te moeten wezen, als men nog een exemplaar wil bezitten. Wie een prachtboek wil bezitten, schaffe zich Gulbranssen's trilogie in feestgewaad aan. De cultuurserie is keurig voor den dag gekomen met een waarlijk jubelnummer! | |
Ernest Michel. Als de twee één zijn... - Uitg. Bedr. G. Moorman N.V., Nijmegen.Onder een titel, die een liefdesroman kon doen vermoeden, bundelde Ernest | |
[pagina 417]
| |
Michel enkele opstellen over de wederzijdsche liefde tusschen God en mensch. Iets wat Michel schrijft, is altijd de moeite waard van het lezen, ook al is men het niet in alles met hem eens. Hij heeft een zeldzaam diep besef van het mystieke leven in ons, dat voor hem - terecht - het eigenlijke leven is; en hij wil consequent naar de kern van alle dingen leven. Maar wellicht begaat hij één fout, n.l. deze: te vergeten, dat de bovennatuur noodzakelijkerwijs (omdat en zoo lang we mensch zijn) moet wortelen in de natuur, en deze vervolmaken. Michel zou liefst voor die bovennatuur de natuur vergeten - en er is eenigermate te vreezen, dat het dan op een overspanning en mislukking moet uitloopen. Dit neemt echter niet weg, dat zijn optreden in een vermaterialiseerde wereld van heden zeer nuttig is, en dat zijn werk interessanter blijft dan zeer veel der nuchteren en middelmatigen. | |
Charles Ellwood. De Psychologie van de Menschelijke Samenleving, vertaald door Jhr. Dr. J.J. von Schmid. - Scheltema en Holkema, A'dam 1939.Deze Inleiding in de Theorie van de Sociologie van den Amerikaan Ellwood is een in vele opzichten voortreffelijk boek. In 400 groote pagina's wordt wel alles, wat ter inleiding in deze wetenschap gezegd kan worden, bijeengebracht, èn, over 't algemeen, uiterst aanvaardbaar beredeneerd. Ellwood toont zich een denker van behoorlijk formaat; niet uitsluitend compileerend, maar zelf uitwerkend. Zeer terecht legt hij, zooals de hoofdtitel van het boek aangeeft, de zwaarste accenten op de psychologische beschouwing der samenleving en der menschelijke handelingen in die samenleving. Tegenover zeker soort sociologie, die meent, den mensch als levend en veranderlijk wezen welhaast te moeten en kunnen uitschakelen, is dit boek van een verkwikkende realiteit en juistheid. Al zijn we het niet met àlle uitspraken van den schrijver volkomen eens, we kunnen dit boek ter bestudeering aanbevelen aan een ieder. Vooral voor hen, die geen tijd of gelegenheid hebben, in veel andere werken te snuffelen, is dit boek belangrijk, omdat het zoo samenvattend is. Dubbel jammer, dat een docent aan de universiteiten van Leiden en Brussel op heele gedeelten zulk een erbarmelijk Nederlandsch geeft. Dit werk had een betere verzorging verdiend. | |
Van het werkje: Luchtvaartwoorden, onder redactie van G.H.J.J. Schuurmans Stekhoven, secretaris der commissie voor Luchtvaartterminologie, verscheen bereids de tweede druk bij J. Noorduyn & Zoon (1939) te Gorinchem.Drs. F. Boerwinkel Jr. liet bij Knottnerus-Kramer te Amersfoort een herdruk verschijnen van de Cronyk van Sint Aagten Convent, een klooster-kroniek uit de 15e tot 17e eeuw, die zich vlot en boeiend laat lezen. | |
[pagina 418]
| |
Edm. Nicolas: De President. - Het Spectrum. Uitrecht z.j.De goede roman komt, plotseling, zonder groote betoogen en zonder het opstellen van geweldige programma's. Een of ander tamelijk onbekend auteur, bij geen enkele clan aangesloten, moet er ons op zekeren dag mee verrassen. Edm. Nicolas heeft dit gedaan. In den vrijen tijd, die zijn ingenieurschap hem laat, schreef hij vroeger enkele zeer opvallende verhalen. Later begon hij in het tijdschrift ‘De Bundel’ met de publicatie van De President, die nu in boekvorm voor ons ligt. Een korte roman weliswaar, (160 pagina's) maar van een saamgebalde kracht als weinig anderen, die driemaal zoo dik zijn. Nicolas schrijft een zeer eigen stijl, waarvan men niet kan zeggen, dat ze aan dezen of genen herinnert. Zijn compositie is uiterst simpel; alles verloopt even vlot, als het in 't alledaagsche leven inderdaad geschiedt. Maar daar achter en daar doorheen straalt de kracht van een schrijverschap als werkelijke begenadiging. Woord voor woord is verantwoord en beteekenisvol, zin na zin houdt u gevangen, dat ge dit boek niet uit de hand legt, voor ge het uitgelezen hebt. Wat mij persoonlijk het meeste verheugt, is het feit, dat we hier eindelijk (eindelijk! na hoeveel jaar programmatische actie) den katholieken roman hebben; den roman, die zeer overtuigd ten doel heeft, te ‘getuigen’, en die werkelijk een roman is. Met kunde en intelligentie geschreven vanuit een waarachtig kunstenaarschap. Nicolas maakt hier een schitterend debuut! | |
C.C.S. Crone: Het Feestelijke Leven. Wereldbibliotheek. Adam 1939.Niet zoo schitterend brengt Crone het er af met, naar ik meen, zijn tweede boekje. M.i. heeft hij hier te hoog gegrepen; de compositie, die hij zich voorgesteld had, kon hij niet aan. Daardoor werd dit verhaal dermate ingewikkeld en brokkelig, dat de lezer er min of meer ongeduldig van gaat worden. Het is jammer, want Crone kan schrijven. Zijn stijl is (hoewel meer afhankelijkheid vertoonend dan Nicolas) van een behoorlijke sterkte en verzorgdheid. Ware de compositie beter geweest, (had Crone niet te hoog gemikt) dan kon hij een veel beter werk geven. Moge hij spoedig revanche nemen. | |
Uit het werk van Frank v.d. Goes. - Wereldbibliotheek A'dam 1939.Ingeleid door Henr. Roland Holst, verscheen een bundel uit Frank van der Goes' werk ter gelegenheid van zijn 8osten verjaardag. De artikelen loopen van 1877 t/m 1937, één over litteratuur, twee over tooneel en de rest over politiek en aanverwanten. Wij weten niet, of zijn vrienden, met dezen bundel, van der Goes wel een dienst bewezen hebben. Men publiceert hier oudere stukken (o.a. uit de beroemde polemiek met v. Deyssel, waarin kennelijk het gelijk aan v. Deysssl was) naast allernieuwsten, die practisch onbekend waren buiten een kleine lezerskring. Maar.... dan | |
[pagina 419]
| |
stelt men ze ook bloot aan kritiek, en die ware er m.i. heel wat op te leveren. Of moet men zeggen, dat een gegeven paard niet in den bek gezien mag worden? Beter had men den bundel alleen historisch belang gegeven, door keuze uit vroegere artikelen. | |
Ludwig Tügel: Peerdemuziek. - Vert. S. Barends. De Amsterdamsche Keurkamer. Amsterdam z.j.Dit is ontegenzeggelijk een aardige, boeiende roman. Als echte humor is: een lach en een traan, dan heeft dit boek inderdaad echte. Op een ernstigen, bijna tragischen ondergrond, wordt een verhaal opgebouwd, dat in sommige momenten doet denken aan Aart v.d. Leeuw's zelfironie. Deze ondergrond is de onwankelbare trouw van 'n oficier en zijn oppasser, die maar geen aard kunnen vinden in het Duitschland van na den oorlog, en hùn eigen hoogte blijven bezetten. Helaas blijft de officiersfiguur wat heel erg in den schemer; van zijn strijd zien we wel verschrikkelijk weinig. Maar rondom het geval heeft Tügel een geestrijke roman gebouwd, waarin de personen levend voor ons staan, zoo zuiver zijn ze geteekend. Vooral de oppasser is juist getroffen. Al is het slot ietwat fantastisch, het geheel is een roman, die zeer zeker de moeite waard is. Barends zorgde voor een voortreffelijke vertaling. | |
Dom Francisco Manuel de Melo: De strijd in het Engelsche Kanaal. Vert. d. Dr. M. de Jong. - C. de Boer Jr., Den Helder, z.j.Op 21 October 1639 werd de beroemde strijd tusschen de Spaansche en Nederlandsche vloot in het Kanaal, door den slag bij Duins, vrijwel beslist. Tromp wist de Tweede Armada afdoende naar huis te zenden, en de macht van Spanje als zeemogendheid zoo goed als geheel te breken. Wat kan interessanter zijn, dan over dezen slag een verhaal te lezen van niemand minder dan een ooggetuige. Het was een goede gedachte van Dr. de Jong, om dit belangrijke verslag van den Portugees de Melo in het Nederlandsch vertaald, toegankelijk te maken. Al is het, volgens den vertaler zelf, niet elk woord historisch juist, het relaas, dat hier geboden wordt van dezen zeeslag en deszelfs voorgeschiedenis, is voor ons altijd de moeite waard, dubbel en dwars. Wij zijn de Marine-vereeniging en de uitgevers dankbaar, dat zij Dr. de Jong's keurige vertaling zoo goedkoop hebben mogelijk gemaakt. | |
Thucydides: De ondergang der Meliërs. Vert. d. Dr. D. Loenen, Amsterdam. - W.B. '39.Dr. D. Loenen vertaalde een fragment uit Thucidides' boek over den Peloponesischen oorlog, n.l. het gesprek tusschen die van Athene en die | |
[pagina 420]
| |
van Melos. Werd dit fragment met opzet gekozen in verband met de tijdsomstandigheden van vandaag? In elk geval danken we er dan een zeer goede vertaling van een belangrijk historicus aan. | |
Ir. J.M. de Muinck Keizer: Naar een betere werking van het Parlementaire stelsel. - Tjeenk Willink en Zoon, Haarlem '39.In precies acht kleine, met groote letters bedrukte bladzijdjes, geeft de heer de Muinck Keizer ons het recept, om het Parlementaire stelsel beter te laten werken; te weten dit recept zijnde: vermeerdering van de Tweede Kamer met nogmaals vijftig leden. Punt. Ik heb een huisarts, die me een zeer interessant betoog hield over den weg, om te komen tot een gezonde werking van de tuberkel-bacil, n.l. door het fokken van steeds meer dezer bacillen. Punt. O ja, de heer De Muinck Keizer noemt dit boekje een ‘geschrift van mijn hand’ en zal het zeer op prijs stellen, indien de lezing hiervan ons aanleiding zou kunnen zijn, hem ons oordeel over den inhoud te laten weten. Een ingenieur bestrijdt het gevaar van waterdruk op een bruggenpaal, door dien waterdruk te gaan vergrooten. Punt. | |
P. Kloppers: Winst aan de speeltafel. - Amsterdam, A.J.G. Strengholt. z.j.Voor liefhebbers van roulette en baccarat schreef de heer Kloppers een boekje, om hun te leeren, tenminste niet absoluut zeker te verliezen. Aangezien er nog altijd menschen zijn, die nu eenmaal hun kansje willen wagen, is het voor dezulken niet gek, om tenminste dit boekje rustig door te lezen. | |
Dr. W. Couvreur: De hervorming van spelling en schrijftaal in het Nederlandsch. Leuvensche Bijdragen. - Heverlee, Leuven, z.j.Bij den, soms onverkwikkelijken, strijd rond de ‘vereenvoudiging’, is het een genoegen, dit rustig-wetenschappelijk werk van Dr. Couvreur te lezen. Hij stelt het Nederlandsche standpunt, inclusief het Vlaamsche, in een helder licht, en waarschuwt terecht tegen overdrijving, die schade aan de levende taal zou berokkenen. In zijn mond klemt deze waarschuwing des te meer, omdat hij voor gezonde hervorming geenszins terugschrikt uit halsstarrige behoudzucht. Dàt er een hervorming van onze spelling noodzakelijk is, zal wel niemand betwisten (al ware het alleen maar, om nu eindelijk eens eenheid te krijgen); dat de pogingen tot nog toe al tamelijk ongelukkig waren, kan men ook geredelijk toegeven. Laten we hopen, dat Minister Bolkenstein minstens tijd zal hebben, om dit probleem op te lossen.
Louis Knuvelder | |
[pagina 421]
| |
Geert Grub. Een dag 'n heel leven. (Proletariese novelle). - Uitgeverij Dienen, Heide, 1938.Dit geschriftje eindigt met een ‘Kommentaar tot slot’, en daarin staat (pag. 132) te lezen: ‘En dan wordt het leven, zooals het u uit voorgaande bladzijden toeschreeuwt. Want deze bladzijden zijn leven en geen kunst.’Ga naar voetnoot1 Deze zelfcritiek van den auteur slaat den spijker op den kop. Het is géén kunst. Het is een wee, breiig, suf ‘verslag’, gespeend van alle eigenschappen, die een opeenvolging-van-woorden tot literaire kunst stempelen. Inderdaad: een verslag. Zorgvuldige beschrijving van het gebeuren in en om een willekeurig proletariërsgezin, gedurende één dag. Beelding, psychologie, taalschoonheid etc. ontbreken ten eenenmale. Een notaris zoû het beter, want korter en zakelijker, doen. De bedoelde bladzijden zijn ook beslist geen ‘leven’ en niets er in ‘schreeuwt’ den lezer ‘toe’. Met te denken, dat zijn werk zulks bevat, resp. doet, getuigt de auteur van geweldige zelfoverschatting. Dit moet een soort ‘naturalisme’ voorstellen. Maar Emile Zola zoû zich schamen voor dezen epigoon. Hier heeft men nu een typisch voorbeeld van een ‘roman à thèse’: tendenz-werk van de beroerdste soort. Blijkbaar twijfelend aan het bevattingsvermogen zijner lezers, geeft Geert Grub, in opgemeld ‘Kommentaar’, de ‘thèse’ dan nog eens puur en in redeneer-vorm, ontdaan van het schamel hulsel des ‘verhaals’. Overbodige moeite, want niemand zal zich verbeelden, in casu te doen te hebben met kunst uit de pen, die ook al een pleidooi ‘Voor Geboorteregeling’ op het geduldige papier kladderde. Het ware tijd-, papier- en inktverspilling, dit vod onder de loupe te nemen. Heusch, Geert Grub, politieke propaganda hoort niet in een masquerade-pakje van pseudo-literatuur. Indien Gij een Muze hebt, verlaag haar dan niet tot lokvinkje - Animiermädel, entraineuse - voor Uw politiek. En nòg een raad. Probeer eens, Nederlandsch te schrijven. Op pag. 54 staat dit fraais: ... ‘besloot vrouw Mees, die de vrouwen inmiddels vervoegd had en nu bij hen bleef staan.’ 2) U, roode Vlaming met grooten smaak in Fransche motto's, zal het wel niet hinderen, indien ik het Fransch te hulp roep om U deze fout tegen het Nederlandsche taaleigen duidelijk te maken. U bedoelt, vanzelfsprekend, dit: ... madame Mees, qui avait rejoint les femmes...; maar U zegt: ... madame Mees, qui avait conjugué les femmes... Er had moeten staan: ... ‘vrouw Mees, die zich inmiddels bij de vrouwen gevoegd had’... Deze fout spruit voort uit een verfranscht taalgevoel. Zij komt in Vlaanderen méér voor. Daarom signaleer ik haar. Over verdere taalfouten, het gebruik eener verknoeide spelling, de roode | |
[pagina 422]
| |
propaganda in meergenoemd ‘Kommentaar’ etc. etc. zullen wij maar zwijgen. Dit boekje is erger dan een prul, n.l.: anti-artistiek; of wel: het negatief van kunst. | |
Cultureel Indië. Redactie: De Afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut te Amsterdam. Secretaris van de Redactie: F.H. van Naerssen. - Maandblad. - E.J. Brill, Leiden, 1939.Als ‘proefnummer’ ontvingen wij de eerste aflevering van den eersten jaargang, Januari 1939. Dit is een bijzonder mooi tijdschrift. Het voorziet ook stellig in een leemte. Want terwijl, eenerzijds, binnen het Moederland nog veel te weinig begrip van en - mitsdien - belangstelling voor Indië bestaat, is, anderzijds, Indië zelf een soort ‘Culturensalade’, waar alles nog kris-kras door elkaêr heenwoelt en waarvan men, voorloopig, niet bevroeden kan, òf er een ‘einheitliche’ Beschaving uit zal voortspruiten en, zoo ja, wàt voor eene. Maar het is zaak, zulk een gistingsproces te doorgronden, om het in goede banen te kunnen leiden. Het onderhavige tijdschrift beoogt bij te dragen tot dit doel. Het eerste nummer opent met een ‘Ter Inleiding’ van Prof. Dr. B.J.O. Schrieke, Directeur der Afdeeling Volkenkunde van het Koloniaal Instituut.Ga naar voetnoot1 Dit stuk bevat het program van het tijdschrift. We halen daaruit het volgende aan (pag. 1): ‘In Indië is een nieuwe cultuur in wording. Vele invloeden doen zich gelden; hoeGa naar voetnoot2) die allen met het overgeleverde en het bestaande tot een organisch geheelGa naar voetnoot3 zullen worden samengesmolten, laat zich niet voorzien. Treuren sommigen om wat verdween; streven anderen naar behoud van wat tot dusver immer waardevol scheen; zien sommigen een breken met het verleden en een grijpen van het nieuwe als nuchteren eisch van den nieuwen tijd; hunkeren anderen naar een harmonie van oud en nieuw en verlangen zij vaste afbakening van den weg naar de toekomst... te midden van den strijd der meeningen ondermijnt onzichtbaar het sociaal, economisch en cultureel apparaat van het heden dikwerf onbewust, welhaast onbemerkt de oude ordening en groeit een nieuwe cultuur.’ Mits men zijn geestes-oogen - en -ooren! - open zet, behoeft men maar betrekkelijk kort in Indië te vertoeven en/of betrekkelijk weinig studie van Indië gemaakt te hebben, om de waarheid van deze woorden in te zien. Keert men, na een interval van enkele jaren, terug, dan treft de mate van - inmiddels opgetreden - verandering evenzeer als het ongewijzigd blijven van het fond. Tegenwoordig bestaat er zeker - nog - geen ‘Nederlandsch-Indische’ Cultuur. Veel wijst er echter op, dat zij ontkiemt. En is het eenmaal zoo ver, dan zal onze Dietsche Beschaving er niet enkel een groot | |
[pagina 423]
| |
aandeel aan hebben, doch er ook den weeromstuit van ondergaan. (Alles, tenzij het Rijk de ramp, Indië te verliezen, zoude treffen.) Is er een Rijks-Nederlandsche, dus Westersch-Oostersche Cultuur op komst? Wie weet! Aanvankelijk ware bezwaarlijk meer dan een pseudomorphose, in Spengler's zin, te verwachten; maar ook deze heeft wel eens grootsche resultaten afgeworpen, getuigen, o.m., het Hellinisme in de Oudheid, het huidige Japan en de Islamitische Beschaving zèlve, die wij, ruim drie eeuwen geleden, aantroffen in Insulinde. Het is in elk geval een gebod van wijs beleid, Indië niet enkel te zien van den materiëelen kant, dus als ‘colonie’, of qua ‘aanhangsel’ van Nederland, maar ook wel degelijk als Rijksdeel, dat eenmaal misschien de centrale positie innemen zal. En hetwelk er wezen mag, daar het positieve bijdragen levert tot - niet enkel de welvaart of de macht of de civilisatie, maar evenzeer - de Culturen der ruim honderd millioen zielen, die thans reeds, in en buiten Oranje's Imperium, rechtstreeks of zijdelings deel uitmaken van Ruimer Groot-Nederland. Stelselmatige aandacht voor ‘Cultureel Indië’ strookt dus met een der levensbelangen des Rijks en met de toekomstige ontplooiing van Dietschland. Dat een dergelijk streven beoogt wordt door het jonge tijdschrift, blijkt uit de volgende bewoordingen, waarmede de inleider zijn exposé voortzet pag. 1) ‘Hoewel in den tegenwoordigen tijd aandacht voor het materieele schijnbaar prevaleert, is de cultureele belangstelling groot, grooter, bewuster dan vroeger. Er is een gretige behoefte aan waarneming van cultuurelementen, oud en nieuw, een behoefte aan verstaan en onderkennen. In die behoefte wil dit maandschrift voorzien. In vaktijdschriften zijn en worden tusschen veel bijdragen, die zich op ander terrein bewegen, opmerkelijke studies gewijd aan de vraagstukken, die ons bezig zullen houden, maar zelden drongen aanstonds tot wijder kring de resultaten daarvan door. Wij willen ons tot dien wij deren kring richten, zonder de eischen van bezonkenheid en betrouwbaarheid prijs te geven.’ Zulk een streven verdient allen lof! De inleider wijst, vervolgens, op de geweldige, vroeger onderschatte, samengesteldheid der cultuurgeschiedenis van ons Indië, en legt daarbij den vinger op eenige leemten. Verschillende velden-van-onderzoek liggen nog braak. Daarop komt hij (pag. 2) tot den impact der Avondlandsche invloeden, en zegt daaromtrent: ‘Bij den invloed van het Westen op cultureel gebied in het verleden denken wij in de eerste plaats aan de bouwkunst, de meubelarchitectuur, de plaaten schilderkunst, het kunstambacht van den Compagniestijd. ‘Aanvankelijk staan deze Westersche elementen nog vreemd te midden van een overigens nog volkomen inheemsch bestel. Maar in den loop der jaren wordt de Westersche invloed intensiever, gaat hij domineer en, zelfs in die mate, dat ook in inheemschen kring de waarde van het volkseigene wordt onderschat en het vreemde | |
[pagina 424]
| |
tot slaafsche navolging voert. Thans schijnt die periode weder achter ons te liggen.’Ga naar voetnoot1 De gewraakte periode is kennelijk die der kunstmatige pseudomorphose, die door de figuur van Raden Adjeng Kartini verzinnebeeldigd wordt. Van ònzen kant laat dat tijdvak zich verzinnebeeldigen door het slagwoord ‘democratie’. De ‘bekroning’ ligt in veler Inlander's neiging, om ‘Europeesch te doen’: bijv. Avondlandsche kleeding te dragen, ofschoon hun eigen kleederdracht voor hen veel mooier is en deze kleedij dus veel beter staat. Laat ons hopen, dat die periode inderdaad achter ons ligt. De auteur zegt echter ‘schijnt’. En ik ben er óók niet zoo zeker van, of deze schijn geen bedriegelijke is. Een bemoediging put men uit het voorbeeld van Japan, dat, zijnerzijds, de overeenkomstige periode - grootendeels - hééft overwonnen, althans op cultureel terrein. Het ware, inderdaad en ontegenzeggelijk, zonde en jammer, wanneer de Aziatische culturen, die binnen onzen Oost voorkomen, sterven zouden. Op het voorgaande doet de inleider dadelijk een troost volgen:
‘De nieuwe tijd doet zien een herleving van kunstambacht en kunst op Java en Bali. De werkzaamheden van een vereeniging als het Java-Instituut, waarin Inheemsche en Europeesche belangstellenden samenkomen, concentreeren zich niet alleen op het verleden, maar keeren zich vooral ook naar heden en toekomst. De cultureele arbeid van den Bond der Nederlandsch Indische kunstkringen raakt velerlei gebied. Een nieuwe architectuur tracht naar het ontwerpen van een, aan de behoeften van het moderne Indië aangepast, bouwsel. De, in den loop der latere jaren naast het - evenals het Genootschap zelf - hernieuwde museum aan het Bataviasche Koningsplein op verschillende plaatsen gestichte, musea getuigen van de groeiende cultureele belangstelling. Zoo vereenigt het tegenwoordige Indië liefde voor het oude met aandacht en toewijding voor het nieuwe.’ Ongetwijfeld mag in casu dus gesproken worden van een kentering ten goede. Klaarblijkelijk bedoelt het tijdschrift zèlf een drijvende kracht bij deze kentering te zijn. De inleider onderstreept dit nog eens extra op pag. 3. Hij zegt daar:
‘Aan al deze uitingen van het geestelijk, cultureel leven van Indië zal dit tijdschrift gewijd zijn. Het beoogt, ze in woord en beeld vast te leggen. Vooral door ruime illustratie hoopt het, ze bekend te maken. Daarnaast wil het aandacht schenken aan soortgelijke cultuurverschijnselen elders, waar eveneens nieuw en oud, vreemd en eigen om nieuwe harmonie vragen. Daarom spreekt het vanzelf, dat ons maandschrift zich niet uitsluitend tot Indië zal kunnen bepalen, maar dat het zich ook, gaarne en welbewust, niet alleen met het kunstleven en de kunstgeschiedenis van aanverwante gebieden (wij denken hierbij uiteraard in de eerste plaats aan Voor-Indië, | |
[pagina 425]
| |
Burma, Siam, Indochina, Malaya, China en Japan), doch ook met de groote problemen van cultureele aanpassing zal bezighouden.’ Het tijdschrift vat zijn taak dus breed op. Zeer terecht wil het de Indische problemen zien en begrijpen als onderdeel van het groote proces der Occidentale impact op Azië, mitsgaders deszelfs gevolgen en terugwerkingen. Deze methode lijkt ongetwijfeld de eenige, waardoor het gebeuren, in vollen omvang, tot zijn recht gebracht kan worden. Toetsen wij nu dit eerste nummer aan dat programma. Op het ‘Ter Inleiding’ volgt een artikel van H.T. Damsté over een Balineesche legende en eenige houtsneêwerken, die daarop betrekking hebben. Dan volgt een artikel van Prof. Dr. F.K.D. Bosch over een Hindoe-Javaansch bronzen beeldje, plus hetgeen daarmede samenhangt. Daarop een artikel ‘Hendrik Doeff’ door C.C. Krieger, op hetwelk wij aanstonds terugkomen. Dan een artikel van Georg Tillmann over Sumatraansche kunstvoorwerpen. Ten slotte de rubrieken ‘Korte Mededeelingen’, ‘Berichten van en over Instellingen op Cultureel Gebied’, ‘Uit de Pers’ en ‘Litteratuur-Overzicht’. Van algemeen cultuur-historisch standpunt beschouwd, dus zonder ook maar in het minst te kort te doen aan de waarde-voor-specialiseerenden van de andere artikelen, èn onder Nederlandschen gezichtshoek, is het artikel over Hendrik Doeff verreweg de belangrijkste bijdrage in dit nummer. Wij allen herinneren ons wel van school, hoe gedurende den ‘Franschen Tijd’ onze Nationale Driekleur ènkel bleef wapperen boven de nederzetting der Oost-Indische Compagnie op het eilandje Décima, te Nagasaki in Japan. (Dit eilandje heette eigenlijk ‘Deshima’; klemtoon op de i, sh = ch in ‘machine’ en de e uitgesproken als in ‘bed’. Onze voorouders ‘latiniseerden’ den Japanschen naam. Tegenwoordig is het geen eilandje meer; het water, dat het van de stad Nagasaki scheidde, werd al jaren geleden gedempt. Het is nu een wijk vol pakhuizen aan de haven, waar weinig meer herinnert aan den Compagniestijd. Deze wijk heet altijd nog Deshima, maar er is nu weinig te zien.) Minder bekend zijn de bijzonderheden van dat uitzonderlijke geval. Het onderhavige artikel is gewijd aan den hoofdpersoon uit dien tijd: Hendrik Doeff. Hij was het, die den Engelschen belette, met Decima te doen, wat zij zoo lustig klaar speelden met al onze andere overzeesche bezittingen, volksplantingen, factorijen, vestigingen, nederzettingen, etc. Hij is bovendien een der eerste Avondlanders geweest, van wien de Japanners voorlichting omtrent het Westen erlangden. Hij behoort stellig tot de vele groote Nederlanders, welker nagedachtenis te weinig geëerd wordt. Bij de Japanners, wien, o.m. in tegenstelling tot de Chineezen, een groot gevoel voor geschiedenis en hare vereering onderscheidt, schijnt Doeff meer aandenken te genieten dan ten onzent. Het onderhavige artikel stelt de veelzijdige verdiensten van dezen Volksgenoot in het ware licht. Merkwaardig détail: het artikel meldt drie bronnen: een Nederlandsch artikel uit ‘Nederlandsch Indië Oud en Nieuw’ anno 1918/19 èn twee werken van den Japanner J. Otsuki! Het mangelt bij ons beslist aan genoegzame waardeering ten opzichte van de groote Pioniers uit ons Volk! | |
[pagina 426]
| |
C.C. Krieger's artikel over Hendrik Doeff behoort tot de geschriften, die veel talrijker moesten zijn. Het geeft in korten, bevattelijken en overzichtelijken vorm een helderen blik op een der facetten van een vroeg stadium der Westersch-Oostersche pseudomorphose, welker hoogtij wij nu beleven. Men proeft er het verschil uit tusschen den toenmaligen Japanner en de tijdgenootelijke andere Aziaten: bij de eersten: levendige activiteit; bij de laatsten: passief ondergaan. Japan begon toen reeds te ‘ontwaken’. Men proeft er óók het verschil uit tusschen den toenmaligen Nederlander en de tijdgenootelijke andere coloniseerende Avondlanders: bij de eersten een eerlijk tegemoetkomen aan den Gelen Cultuurmensch, bij de laatsten enkel belustheid op buit. Hendrik Doeff was één der, zoo zeldzame, ‘Cultuurboden’, die een brug slaan over de klove tusschen Blank en Geel. Dit artikel over Hendrik Doeff is zéér verdienstelijk. Beoogt eigenlijk dit tijdschrift ‘Cultureel Indië’ niet überhaupt het wederkeerig begrip tusschen Avond- en Morgenlandsche Beschavingen te bevorderen? Aan het einde van zijn ‘Ter Inleiding’ spreekt de heer Schrieke de hoop uit, dat de Hindoe-Javaansche lamp, welker, door een Nederlander geteekende, beeltenis het omslag ciert, het symbool moge wezen van de voorlichting, die het tijdschrift geven wil. Dit hoop ik ook: want voor het Rijk is onderling begrip en waardeering tusschen de vele Volkeren, Rassen en Culturen, die het omstrengelt, een der grondslagen van bestand. ‘Cultureel Indië’ is een mooi tijdschrift, dat een verheven doel nastreeft en aller steun verdient.
Dr. Alfred A. Haighton. |
|