| |
| |
| |
| |
Buitenlandsch Overzicht (16 Juli-16 Augustus) door Johan Perey.
In vroeger jaren, wanneer het in politicis eenmaal vacantie was, dan was het ook vacantie. Maar tegenwoordig blijkt men het zich niet meer te kunnen veroorloven, in de daarvoor geijkte perioden ook werkelijk tot rust te komen. Nu is dit op zich zelf nog heelemaal niets om zich over op te winden; men mag eerder zeggen, dat een dergelijke gang van zaken heel normaal is voor een tijd, waarin het staatkundige leven in vergelijking met het verleden zoo oneindig veel gecompliceerder en ook van zoo veel hooger tempo is geworden, terwijl daarnaast dan nog de ontwikkeling van de verkeersmiddelen het begrip ‘onbereikbaar’ volkomen heeft teloor doen gaan. Waar een staatsman zich gedurende de zomermaanden ook mag hebben teruggetrokken; geen nood, de collega, die hem ontmoeten wil, behoeft slechts in een vliegtuig te stappen, en na weinige uren reeds is men in conferentie.
Doch hoe gewoon en eenvoudig dit alles er ook uit moge zien, toch verwekken die politieke vacantie-werkzaamheden steevast een ongunstige reactie. Het groote publiek, vooruitstrevend in naam, doch in wezen conservatiever dan wie ook, kan zich nu eenmaal nog niet aan de gedachte onttrekken, dat bij een vertoon van staatkundige activiteit gedurende den midzomer daar absoluut iets achter moet steken. Een wantrouwen, dat nog in belangrijke mate versterkt wordt door de gewoonte der diplomaten van besprekingen, buiten het politieke seizoen om, aan de buitenwereld geen uitsluitsel te geven, en gegeven nu de, weliswaar ziekelijke
| |
| |
maar niettemin niet te ontkennen behoefte van het publiek aan een uitvoerige berichtgeving, heet van de naald, dan hebben al die ontmoetingen in badplaatsen, op uitstapjes, tijdens motorwedstrijden of in de pauzes van een opera onvermijdelijk dit eene gevolg, dat de spanning in de wereld hand over hand gaat toenemen. De eene oppert dit, de ander vreest dat, en tenslotte blijken alle meeningen en prognoses slechts op geruchten gefundeerd te zijn. De groote paniekmaker, het gerucht, heerscht overal, jammer genoeg ook tot in de beschouwingen op de voorpagina van de meest gedegen dagbladen toe. En ongelukkig voor het toch al zoo nerveuze publiek, blijkt de gemiddelde krantenlezer van eenig combinatoir vermogen volslagen gespeend te zijn, want hoe ter wereld zou het Engelsche Lagerhuis hebben kunnen besluiten, tot in het najaar op reces te gaan, indien tezelfdertijd inderdaad een militair conflict tusschen Roemenië en Hongarije ware uitgebarsten, indien inderdaad de inlijving van Slowakije bij Hongarije of, nog sterker, de inlijving van Hongarije bij Duitschland op handen zou zijn geweest?
Of dan die zomersche activiteit in de internationale politiek niet voor vol mag worden aangezien, of, met name, het bezoek van den Hongaarschen minister Csaky aan verscheidene Duitsche staatslieden, en de gedachtenwisseling tusschen Graaf Ciano en Von Ribbentrop te Salzburg enkel als pleizierreisjes beschouwd mogen worden? Natuurlijk niet. De zaken, welke onder de omstandigheden van het oogenblik, plotseling een bespreking vorderen, worden er natuurlijk niet minder ernstig om, doordat zij in een wat minder strakke omgeving ter tafel komen dan gewoonlijk het geval is. Men mag gerust daarom aannemen, dat er in deze weken - en niet alleen in Duitschland - zeer gewichtige kwesties op de korrel zijn genomen, dat er in rustige besprekingen gewikt is en gewogen, ja zelfs, dat er verrassingen zijn voorbereid. Maar dat is ook al, wat er van te zeggen valt, daar door de betrokken staatslieden alles sub rosa gehouden werd, en derhalve de buitenwacht over niet één concreet gegeven de beschikking heeft. Geen feiten, maar wel, zooals reeds gezegd, veel fantasie, hetgeen aan de algemeene gesteldheid van Europa bij lange na geen goed heeft gedaan. Want, ziet men de persstemmen uit de laatste paar weken zoo nog eens door, dan klinkt daar over 't algemeen een
| |
| |
toon uit op, die men zich van andere gelegenheden alleen maar herinneren kan uit tijden van oorlog of den vooravond daarvan. Het eene woord is al krachtiger en pessimistischer dan het andere, en sommige schrijvers hebben er zelfs al hun licht over doen schijnen hoe de vrede er uit moet zien, nadat de oorlog achter den rug en (natuurlijk) gewonnen zal zijn. Door al dit soort dingen is het totale beeld van de verstreken weken beslist ongunstig te noemen: in feite is er ‘niets gebeurd’, echter de stemming is desondanks dermate verslechterd, het publiek onverschilliger en toch ook meer prikkelbaar geworden, dat wat men gisteren wellicht nog als redelijk had willen aanvaarden, vandaag met beslistheid van de hand zal worden gewezen. Een Duitsch proefballontje over een bestand van dertig dagen, waarbinnen een conferentie van Vier zou plaats vinden, werd buiten Duitschland vrijwel genegeerd en in de Engelsche pers systematisch doodgezwegen. Eenzelfde lot moest een, in de Times gepubliceerd, voorstel tot overleg op wat breeder basis (met Rusland en Polen er bij) ondergaan; het vond in eigen kring geen belangstelling, terwijl er daarbuiten heelemaal niet over gesproken werd. Neen, was verleden jaar de leuze nog ‘vrede vòòr alles’ dan is deze thans via ‘vrede, maar niet tot elken prijs’ allengs overgegaan in ‘vrede als de tegenpartij zijn eischen wil intrekken, anders maar oorlog’. Niemand is bang meer, iedereen paraat, en mag men aan de Poolsche dagbladen de noodige autoriteit toekennen, dan zou het Poolsche volk liever vandaag nog aan 't vechten slaan dan eerst morgen.
Dat het, in een geladen sfeer als deze, uitermate moeilijk wordt zakelijk te blijven, dat een probleem als Danzig hoe langer hoe meer een kwestie van prestige wordt, behoeft wel geen nader betoog. Speciaal voor Engeland en Frankrijk wordt het met den dag moeilijker zich inzake Danzig eventueel wat inschikkelijker te toonen, daar Danzig toch zoo langzamerhand als het ijkmerk van het ‘vredesfront’ is gaan gelden. Zou Londen er toe genegen zijn de Vrije Stad los te laten, dan zou dit zoo ongeveer wel den doodsteek van Engeland's ‘nieuwe politiek’ beteekenen, met alle onaangename consequenties van dien: een haast als zeker aan te nemen aansluiting van Zuid Slavië en Bulgarije bij de As, met heel groote kans, dat op den duur ook Polen, Roemenië
| |
| |
en zelfs de USSR zich weer op Duitschland gaan oriënteeren. Dus, daarna dan toch een Duitschland, oppermachtig op het vasteland, terwijl Engeland slechts met de stukken komt zitten te kijken? Het is volslagen onaannemelijk, dat de Britten zich vrijwillig op een dergelijke ontwikkeling zouden willen inlaten; derhalve is er voor hen op dit oogenblik ook geen terug uit het Oost-Europeesche avontuur mogelijk, al zal het ongetwijfeld aan een Chamberlain niet liggen, of hij zal zijn uiterste krachten geven, om alsnog de Polen tot een zekere inschikkelijkheid te bewegen. Chamberlain's hart blijft altijd nog uitgaan naar zijn geliefde politiek van ‘appaesement’; geen gelegenheid laat de Prime Minister voorbij gaan zonder weer van zijn gezindheid voor overleg te hebben blijk gegeven. Maar aan den anderen kant staat de harde werkelijkheid, waarin voor overleg geen plaats meer schijnt, en zoo blijft het dan voor de Engelsche regeering een dure plicht, haar nieuwe politiek te blijven vervolmaken.
Daarom moeten ook de onderhandelingen te Moskou hardnekkig worden voortgezet, zelfs al blijken deze ook nog zoo hopeloos te zijn vastgeloopen. Echter hier geldt zeer zeker, wil het niet uit de breedte dan moet het maar uit de lengte, en zag men eenerzijds Sir William Strang met leege handen op het Foreign Office terugkeeren, daar stond tegenover het afreizen van een Engelsche en Fransche militaire missie naar de Russische hoofdstad, waarvan men in zekere kringen de hoop koestert, dat zij in staat zullen zijn, langs den omweg van technische besprekingen, de politieke onderhandelingen weer nieuw leven in te blazen.
Een ander uitvloeisel van den huidigen status was de noodzakelijkheid voor Engeland, met Japan aan de conferentietafel te gaan zitten, ook dit alweer niet onder meest gunstige omstandigheden. Gelijk men zich nog wel herinneren zal, was het niet uitleveren door het bestuur van de Engelsche concessie te Tientsin van een viertal Chineezen, die door de Japansche overheden van moord beticht werden, er de onmiddellijke aanleiding voor, dat Japan een krachtdadig vijandelijke houding tegen de westersche vreemdelingen ging aannemen, tegen de Engelschen in de eerste plaats. Door blokkade-maatregelen werd het economische leven en vrijwel alle verkeer zoo goed als lam gelegd, wat op den duur natuurlijk tot de meest onmogelijke toestanden
| |
| |
moest leiden. Doch er waren nog wel meer redenen, waarom de Engelschen genoodzaakt of althans niet ongenegen waren, eens met Japan te gaan praten. Om te beginnen, hetgeen door het Engelsche blad Sunday Times naar voren werd gebracht, dat in den loop der laatste decennia de export op Japan steeds en belangrijk was toegenomen, terwijl die op China voortdurend was gedaald. Engeland, aldus de conclusie van bedoeld artikel, had dus wel degelijk een groot belang bij een goede orde in China. Voor het overige leeft in Londen natuurlijk nog de stille hoop van Japan door een zekere toegeeflijkheid van de As te kunnen weg manoeuvreeren; waarbij dan misschien ook nog zooiets komt als een schuldig geweten, immers toen in 1919 Japan er op rekende voor de, gedurende den wereldoorlog, speciaal aan Engeland, bewezen diensten een behoorlijk honorarium te ontvangen (o.m. de vrije hand in Noord China), bleken de Geallieerden hier niet voor te vinden te zijn.
Al met al was het van Britsch standpunt bezien dus heusch zoo gek nog niet, met de heeren van Tokio eens van gedachten te willen wisselen; evenwel kalmpjes aan, d.w.z. voorloopig alleen over de kwestie-Tientsin op zich zelf.
De Japanners, (tè) voortreffelijke leerlingen van het Westen als zij zijn, voelden de situatie, waarin de Engelschen verkeeren, echter zoo fijn aan, dat zij die gerust durfden uit te buiten, met de gedachte van laat ze maar dreigen, vroeg of laat komen ze toch wel. Bovendien is het den Japanners er heelemaal niet om te doen, die vier Chineezen moordenaars in handen te krijgen, maar willen zij de positie der westersche vreemdelingen in China, duidelijker: in het door de Japanners bezette deel van China geheel opnieuw geregeld zien. Daar nu de Engelschen toch altijd nog de eerste natie onder de koloniseerende mogendheden vormen, is het zoo helder als glas wat de Japanners met hun anti-Britsche politiek verder nog voor hebben: krijgen zij de Engelschen er onder, dan volgt de rest min of meer van zelf. Het op den 28sten April 1934 door Japan verkondigde ‘Azië voor de Aziaten’ (onder Japansche hegemonie natuurlijk, al werd dit er ook niet bijgezegd), dàt is het groote doel der Japansche politiek, en vandaar uit moet men ook alles beschouwen, wat zich daarginds in het Verre Oosten allemaal afspeelt.
| |
| |
Onder een, voor Japan gunstig politiek gesternte (de hopelooze verdeeldheid in het Westen en de aldaar angstwekkend toenemende spanningen), thans over eenige locale aangelegenheid betreffende Tientsin te gaan praten, had voor de Japanners dan ook niet den minsten zin; neen. zij wilden dit niet eerder, alvorens het met de Engelschen over zekere fundamenteele gedragslijnen te zijn eens geworden. Maar dit wilde Londen nu weer niet, al kwamen onder den drang der omstandigheden, w.o. een heftige anti-Britsche agitatie onder de Chineezen en een verscherping der Japansche blokkade, de zoo divergeerende opvattingen ook sneller tot elkaar, dan men zoo oppervlakkig voor mogelijk mocht hebben gehouden. Bleef Japan weliswaar een ‘totale ommekeer’ in de Britsche politiek eischen, Engeland verklaarde zich bij monde van minister Chamberlain bereid ‘meer begrip te toonen voor de Japansche moeilijkheden’. Dit begrip zou dan daarin bestaan, dat Engeland zich werkelijk neutraal zou gaan gedragen, door daar, waar de Chineesche regeering geen effectief gezag meer kon uitoefenen, een Japansche overheid te erkennen. Zoodoende zou men Japan tevreden kunnen stellen, zonder nochtans ten aanzien van China, d.i. dus nu China minus de bezette gebieden, van politiek behoeven te veranderen.
In dezen gedachtengang kwamen minister Arita en de Engelsche ambassadeur Craigie al heel spoedig tot eenig resultaat, en wel in den vorm van een voorloopige overeenkomst ‘over de achtergronden van het Britsch-Japansche geschil’, welke overeenkomst neerkomt op een de facto erkenning van de Japansche militaire bezetting in China, met de normale consequenties van dien. De Japanners hadden daarmee een niet te miskennen diplomatieke overwinning op Engeland behaald, echter vervolgens moesten zij nog zien dit succes in wat meer tastbare voordeden te gaan omzetten, hetgeen dan gehoopt werd van het tweede deel der conferentie, waarbij de kwestie-Tientsin in vollen omvang ter sprake zou komen. Ongelukkig voor de Japansche aspiraties, is het met dat tweede deel wel het tegengestelde van vlot verloopen, daar een even onverwacht als krachtig gebaar van de Vereenigde Staten de positie van het Westen, en dus daarmee ook die van Engeland, aanzienlijk is komen versterken. De algemeene opinie in de Vereenigde Staten over de, door Craigie
| |
| |
met Arita afgesloten, voorloopige overeenkomst was dermate ongunstig (‘Engeland heeft de belangen der westerlingen onvoldoende gediend’), dat zonder bedenken nu ineens mogelijk werd, wat tot voor kort door de Amerikaansche regeering met kracht nog was afgewezen, het Japansch-Amerikaansche handelsverdrag van 1911 werd door Washington opgezegd. Nu mag deze daad voorloopig nog geen practische consequenties met zich meebrengen, - het verdrag loopt eerst zes maanden na den datum van opzegging af - terwijl het ook best kan zijn, gezien de groote belangen van den Amerikaanschen handel bij den afnemer Japan, dat nadien weer een nieuw en mogelijk zelfs gunstiger verdrag tot stand komt; voor het oogenblik toch was de Amerikaansche daad een uitstekend gebaar van groote psychologische waarde, een krachtige waarschuwing aan beide partijen. Aan den een om niet te ver te gaan, aan den ander om zich voor tijdelijk, eigen, gewin niet zoo toegevend te toonen, dat daarvan straks het geheele Westen de wrange vruchten zal moeten plukken.
Ondanks het Amerikaansche optreden, dat van Japansche zijde zeer vergoelijkend werd voorgesteld, bleven de Japanners tegenover de Engelschen stijf op hun stuk staan en wenschten zij als eerste punt van de kwestie-Tientsin eenige economische zaken aan de orde te stellen, ten eerste de afgifte van het in de Engelsche concessie opgeslagen Chineesche zilver, ten tweede een verbod, om de Chineesche munt verder in de concessie te doen circuleeren. Eerst wanneer deze zaken op een bevredigende wijze geregeld waren, zouden de Japanners pas bereid zijn, over den feitelijken toestand te Tientsin verder van gedachten te wisselen. In de veronderstelling, dat men het over die economische aangelegenheden wel gauw eens zou zijn, waren de militaire bevelhebbers van Tientsin bereids naar Tokio ontboden, echter, deze reis zou blijken een vergeefsche te zijn geweest. Al heel spoedig deden zich moeilijkheden ter conferentie voor, van zoodanigen aard, dat Craigie om nieuwe instructies moest seinen. Doch nu was het Engeland eens, dat geen haast had; de instructies bleven uit, ondanks dat er zich in dien tusschentijd nog eenige incidenten voordeden, o.a. een bombardement op een paar Britsche koopvaardijschepen en een vechtpartij tusschen Engelsche matrozen en een aantal Chineesche kooplieden, en dat Arita op den 10en
| |
| |
Augustus aan den Britschen ambassadeur deed weten, dat indien de conferentie nu niet zeer spoedig hervat werd, de militaire deskundigen den 14en d.a.v. weer naar Tientsin zouden terugkeeren.
Wat er ook gebeurde, de instructies lieten al maar op zich wachten, terwijl een voorstel van Craigie, de conferentie op de voorhanden gedeeltelijke instructies vast voort te zetten, door de Japansche regeering van de hand werd gewezen. Wel deden de Engelschen iets, wat door hen als een logisch uitvloeisel van de voorloopige overeenkomst werd aangevoeld, de vier Chineesche moordenaars werden door de concessie uitgeleverd. Met een zeer negatief succes overigens, want te Tokio was men inmiddels al zoo boos en wantrouwend geworden, dat men er niets anders in wilde zien dan een bewijs van Engelsche zwakte, benevens een linksche poging de onderhandelingen nog weer verder op de lange baan te schuiven.
Wat dit laatste betreft, waarom zou Engeland het ook niet probeeren, de conferentie wat te traineeren, want het is niet alleen, dat het door het Amerikaansche optreden een aardig steuntje in den rug gekregen heeft, maar bovendien is Engeland's positie niet onaanzienlijk nog versterkt geworden, doordat een Japansche tegenzet leelijk in het water is komen te vallen, aangezien een voorstel, het Anti-Komintern-Pakt wat meer substantieel te maken, door de As, en in het bijzonder door Berlijn, zonder veel commentaar is afgewezen. Had Tokio te weinig geboden? Of zou er toch een grond van waarheid in het, einde Juli uit Japansche bron verspreide, gerucht hebben gezeten, dat er behalve Duitsch-Russische handelsbesprekingen daar in Moskou nog ‘meer’ aan de hand zou wezen? Berlijn heeft toen niet nagelaten dit gerucht categorisch te doen tegenspreken, maar het blijft toch wel even vreemd aandoen, dat juist nu, terwijl tegen de ‘omsingeling’ een verbreeding van het Anti-Komintern-Pakt een zeker niet onlogische politiek zou zijn, een voorstel in die richting van den partner, die daar bij vroeger gelegenheden eigenlijk nooit voor te vinden was, meedoogenloos moest stranden. Vreemd ook, deze onwil van de As, omdat zij bij een mogelijk conflict op Spaanschen steun vermoedelijk ook wel niet zal mogen rekenen. Spanje is na een harden burgerkrijg van twee lange
| |
| |
jaren behoorlijk uitgeput; nochtans kan het een schitterende toekomst tegemoet gaan, indien het maar den tijd krijgt, zich rustig opnieuw te vormen. De opbouw van het ontwrichte land, ziedaar het voornaamste doel van Franco's politiek, dat echter nooit bereikt zal worden indien Spanje zich nu teveel zou willen inlaten met anderman's ‘Lebensraum’, of wat ook. Als de Spanjaarden zich met hun eigen zaken bemoeien, hebben zij al moeite en zorgen genoeg, gelijk dit onlangs nog gebleken is, toen de Caudillo voor het niet te onderschatten probleem stond, hoe bij den opbouw het leger en de phalange in samenwerking te betrekken. Het leger geniet een reusachtige populariteit, de phalange neemt een voorname machtspositie in en is niet minder populair, speciaal onder de meer vooruitstrevenden. Een van beide lichamen bij het landsbestuur uitschakelen gaat dus niet, gesteld, dat zulks wel gewenscht zou zijn. Vandaar dan, dat Franco het kloeke besluit genomen heeft partij en leger, de vooruitstrevenden en de meer conservatieven, aan elkander te binden; ze beide in evenwicht bij den opbouw van het land te betrekken, om in laatste instantie de hoogste beslissing in eigen handen te houden. Of het den Caudillo nu gelukken zal uit deze constellatie een werkelijke en levende eenheid te doen groeien, is iets, waarop slechts de toekomst, een antwoord zal kunnen geven. Doch één ding staat bij voorbaat reeds vast, om succes te boeken heeft Franco, heeft Spanje, voor alles den tijd noodig en rust.
Menschelijkerwijs voorspeld, zal Spanje bij een Europeesch conflict zijn neutraliteit bewaren, ergo de As hoogstens indirect tot steun kunnen zijn. Spanje dus niet, en daarbij, naar het er uit ziet, eenige distancieering van Japan; het doet, zooals gezegd, wel even vreemd aan, en laat haast geen andere mogelijkheid open, dan deze slotsom: de nabije toekomst zou wel eens groote verrassingen kunnen inhouden.
|
|